GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWEG

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volgende brief kwam bij de Redactie in; onze medewerker bracht eenige cgfers aan, die naar zijn antwoord verwijzen:

Alblasserdam, 11 Nov. 1946.

Geachte Redactie,

Tegen het art. van br. K. v. Huizen „Nog eens de A.N.O.V.-kwestie" heb ik het groote bezwaar, dat hij deze kwestie onzuiver stelt. Daarom verzoek ik U mijn antwoord op zijn art. in „De Reformatie" op te nern^n, nadat dhr v. H. hiervan kennis (heeft kunnen nemen.

Antwoord aanbr. V. Huizen.

Moeten we ons apart gaan organiseeren? Eteza vraag dient elk Chr. onderwijzer na de toetreding van „de Groote" tot 't A.N.O.V. en de daarop gevolgde Gror ningsohe reactie, zich te stellen (1).

Br. V. H. bespreekt deze vraag in „De Reformatie" van 2 Nov. '46. Naar m^n meening had hg eerlyk-. heidshalve moeten beginnen, om aan het woord A.N. O.V. toe te voegen: „federatie van enz.". Dat werpt op de kwestie al een eenigszins helderder licht (2).

Wanneer hij dan voorts vraagt, of toetreding een principieele kwestie is en het zonder gebed beginnen der A.N.O.V. vergaderingen becritiseert, dan moge hij ach ook de vraag stellen of niet „De Groote" dat ter A.N.O.V. tafel zjil brengen, wat in eigen organisatie eerst biddend overwogen is, om daarna te zien of men in kwesties van maatschappelijken of teohnischen aard met andere onderwijzersbonden niet tot overeenstemming kan komen. Is da.t mis? Ik stem toe, er zal nauwlettend toegezien moeten worden, maar men naoet „De Groote" niet verlaten vóór het met dat A.N.p.y. misloopt en „De Qropte", ondanks protesten toch aangesloten wil blijven (3).

Het kan zijn, dat hier sprake is van streven naar de valsche eenheid, maar dat is met wat br. v. H. in zijn art. schreef, nog niet bewezen. De tgd zal dat leeren!

En wat br. v. H. verder opmerkt inzake Dr v. Niftrik en het „te heterogene gezelschap" van „De Groote", doet niets terzake bij de bepaling van ons standpunt ten aanzien van de toetreding van „De Groote" tot het A.N.O.V. (4).

Dat zijn zaken, die apart dienen overwogen te worden. En had men bezwaren daartegen, welnu waarom die dan niet lan^s den prganisatoriscjien weg aan de orde gesteld?

Ik acht het niet verantwoord om na de aansluiting van „De Groote" bij het A.N.O.V., haar nu zoo maar zonder meer te bejegenen, zooals de Groningsche onderwijzers deden.

Dat er bij valsche eenheidsidealen conflicten komen is een reden tot blijdschap, maar dan zullen wij er alles toe moeten doen, ona te vermijden, dat door onze haast de conflicten onzuiver zpuden worden.

Het is mijn eerlijke overtuiging, dat br. v. H. hier een onzuiver conflict forceert en dat wg hierin niet met hem mee niogen gaan (5).

Met de me^te hopgachting, Uw dw.

G. VOS,

Zeevaartstr. 19, Alblasserdam.

1. Zeer juist! Deden alle Christelijke onderwijzers het maar!

2. Heusch ? 't Is toch zeker mijn schuld niet, dat het A.N.O.V. heet, zooals het heet ? ISen verbond heet het. Dien naam heb ik niet uitgevonden, maar is welbewust door anderen gekozen en daarom meen ik hem ronder meer te mogen gebruiken.

3. Vindt u? Dacht u werkelijk, dat de aansluiting Hij het A.N.O.V. op zichzelf staat? Ik geloof, dat niets op ziclizelf staat.

En hier is het verband duidelijk aanwijsbaar!

Waarom liet men Dr Van Niftrik optreden? Omdat, volgens verklaringen van leden van het H. B. de verhouding tusschen Kerk en School, tevoren besproken door Dr K. Dijk, nu ook eens van een anderen kant diende te worden belicht. Wie zouden daarop hebben aangedrongen! Allicht dezelfde menschen, die — al weer volgens het zeggen van H. B.-leden —

een twintig- a dertig'tal brieven richtten aan het H. B. ora toetreding tot het A.N.O.V. te bepleiten.

Hiermee bedoel ik geen verwijt aan het adres van die leden. Integendeel, zij waren in hun volste recht. Alléén, het H. B. had niet moeten toegeven, maar het had deze gelegenheid moeten benutten om zich van de leden met Barthiaansen inslag en van hen, die lid zijn van de P. v. d. A., te ontdoen.

4. Of men met „De Groote" moet breken, hangt ten nauwste samen met de vraag of men alsnog het H. B. zijn vertrouwen kan blijven geven na alles wat er is voorgevallen.

Blijft u in een wagen, waarvsin de chauffeur blijken van onbeti'ouwbaarheid heeft gegeven?

Zooals u hebt kunnen lezen in mijn vorig artikel in „De Reformatie" heeft het H. B. mijn vertrouwen verloren.

, Het heeft in het laatste jaar m.i. bewezen, dat het de gave der onderscheiding mist tusschen wat wèl, en v; at niet principieel moet worden geacht. En bovendien —• denk u eens in, dat een H. B., waarin vogels van diverse pluimage zitting hebben en een uitgesproken heterogeen gezelschap vertegenwoordigt, telkens weer geroepen wordt beslissingen te nemen t.a.v. deze kwesties.

Hoe zal de reactie zijn in de vereeniging!

Nu. eens wekt het genomen besluit misnoegen bij de eene groep, en dan weer bij de andere. En verder: is het wel juist om de zaken, die eventueel aan de orde zullen- worden gesteld te onderscheidep in principieele en niet-principieele ? Is er één terrein, waar de principia buiten vallen?

Is er één gebied aan te wijzen, waarvan Christus niet zou.kunnen zeggen: „Het is Mijn"?

5. Door, ons uittreden uit de vereeniging zou het conflict otizuiver.-worden!

Is .dat wel zoo?

Wie heeft het .conflict geschapen?

Wij toch zeker niet?

Waarom werd in 1854 de Vereeniging gesticht? Om weerstand te kunnen bieden aan den Bond van Openbare onderwijzers. En nu — na 92 jar-en —• treedt men met hen in relatie! Is dat een ommezwaai of niet? Heeft de Afdeeling-Groningen zich daartegen niet met alle kracht verzet? Wij zijn er niet zóó maar uitgestapt! Niet wij hebben het conflict geforceerd. Dat heeft het H. B. gedaan, dat na het optreden van Dr Van Niftrik ook nog tot aansluiting bij het AJ> f.O.V. besloot, wat voor mij en anderen de deur in het slot wierp.

U blijft lid van de Vereeniging?

Welnu, daarmee aanvaardt u ook de verantwoordelijkheid voor het doen en laten daarvan, want — en vergeet u dat niet — het H. B. is ten volle overtuigd goed te hebben gehandeld. /

Het is dus te verwachten, dat het H. B. in dezelfde

Het is dus te verwachten, dat het H. richting blijft koersen. '

K. v. H.

(Over de kwestie A.N.O.V. dan wel A.N.O.P., V. of F. dus, schreef in ons blad de heer W. Meyer te Groningen. Wij deelen het standpunt van den heer Meyer en Van Huizen. Barthianen ondergraven alle Christeigke actie. — Redactie)

HET KERSTEVANGELIE OP ONZE SCHOLEN, I.

Het Kerstfeest nadert.

Straks gaan we dit centrale feit in de heilsgeschiedenis weer aan onze kinderen vertellen. Hoe zullen we dit hu doen? Alleen een vriendelijke sfeer zoeken te scheppen en dierbaar vertellen van dat arme kindje in schamele doeken, van dien mooien Engelenzang, van die interessante reis der wijzen uit het Oosten en van dien wrpedaai-digen Herodes?

Dan vertellen we geen Kerstgesehiedenis.

Dan geven we geschiedenissen en geen geschiedenis. Dan ontglipt ons den draad, die er door de heilshistorie loopt: hetgrooteheil inJezus Christus. Dan zullen we ook niet eindigen met den grooten lofzang • uit Openb. 5 : 12-14, ter eere van het Lam, dat geslacht is. De Reformatie-lezers althans hebben het anders en beter geleerd.

• Herinnert gij u niet meer de artikelen van onzen tegenwooi-digen hoofdredacteur in jaargang 11 van dit blad over de eenheid der „Heilsgeschiedenis" in verband met de prediking? De opmerkingen In die artikelen gemaakt hebben ook ons onderwijzers iets te zeggen. Zelfs heel veel.

Wij onderwijzers maken bij onze voorstudie wel eens gebruik van de „Inleiding tot den Bijbel" door Prof. H. Th. Obbink en Prof. A. M. Brouv/er.

In dit boek schrijft Prof. Obbink, dat de , , verhalen" üit het O. Testament „meer een verzameling van losse, op zichzelf staande verhalen" zijn, „die in eikaars verlengde gelegd zijn, toen men ze bijeenvoegde". Losse, op zich zelf staande verhalen in het O. Testament, dat ïeeren v.'e toch zeker niet aan onze jeugd? Wel niet in theorie, maar in de practijk? De Reformatieschrijver vraagt dan ook in bovengenoemd artikel: „Als dezelfde ethische hoogleeraar het heeft over het „tafereel-matige" in de bijbelsche geschiedverhalen, nu, wapenen wij onze jeugd dan wel tegen dergelijke opvattingen, zoolang ook wij maar niet verder komen dan , , , tat^reelen" ? Ja zéker, wij plaatsen hier en daar een messiaansch lichtje • in het O. Testament. Maar V? zien niet de groote evolutie der messiaansche zelf-openbaring en zelf-voorbereiding van den LiOgos". Een reeks van lichtjes, hier en daar, is nog niet een straal van Ueht, geeft geen I ij n van. licht, toont niet de komst van het doorbrekende licht.

De Bijbel vertelt eigenlijk geen geschiedenissen doch geschiedenis. De Heilige Schrift verhaalt• ons, concreet, zakelijk, met openbaringsgezag, dat er geschiedenis „geschiedt", dat God een weg legt, opent, betreedt en laat betreden, waarlangs Hij bezig is voort te schrijden tot vervulling van Zijn raad tot terugleiding van Zijn wereld tot Hem zelf, tot de consummatie van het door Hem gewilde en gestelde proces der verlossing. En nu zegt zij ons tevens, dat elk punt öp dien , , weg" gezien moet worden in zijn wezenlijke éénheid en zijn werkelijk verband met heel den weg, en alle andere „pimten", „momenten", „plaatsen" van den weg.

Wanneer wij de Kerstgeschiedenis vertellen aan onze kinderen, dan moeten we dit doen in dezen geest.

Eigenlijk kunnen we niet anders. We spreken toch immers over deVolheiddesTijds?

Daarover kunnen we niet handelen, zonder er bij stil te staan, dat God het heele v/ereldgebeuren liet uitloopen op de komst van Christus en daarna alles aanstuurt op zijn wederkomst. Prof. Greijdanus heeft over dit onderwerp dingen geschreven, die ons bg ons onderwijs zeer van pas komen.

De Volheid des Tijds.

Maar wanneer de Volheid des Tijds gekomen is, heeft God zijn Zoon xiitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zoude en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. God had de tijden rijp gemaakt, om den Christus te ontvangen. Doch de klok der geschiedenis bleef bij Bethlehem, Golgotha en den Olijfberg niet staan. God ging verder met zijn heilsplan uit te voeren en stuurt alles aan op de wederkomst van Christus, op de volkomen verlossing van zijn volk, op de Volheid der Tijden (zie Ef. 1:9 en 10). Dan zal Hij alles wederom tot één vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is.

De benaming „Volheid des Tijds" wijst er op, dat het gansche wereldgeheel, met al zijn schepselen, met name het volk der Joden in Palestina en in de verstrooiing tot zulk een gesteldheid gekomen was als God voor de komst van Christus had vastgesteld. De komst van Christus in het vleesch is het middelpunt der wereldgeschiedenis. Niets minder.

De Joden.

„De Volheid des Tijds" bestond bij de Joden in die geestesgesteldheid en denkwijs en in die poUtieke constellatie, waai.-door de Evangelieprediking van den Zone Gods scherp dat karakter van vrije genade Gods, door den mensch verbeurd en nimmer op eenige wijze te verdienen, kon doen uitkomen en waar. door de Gezondene des Vaders dien dood sterven kon, om de volkomene verzoening der menschheid te bewerken, en een eeuwige gerechtigheid voor wie in Hem gelooven aan te brengen.

Die heilsboodschap moest ook in de wereld uitgedragen worden en zoo komen we van zelf bij de Joden in dé verstrooiing en bij de volkeren van het Romeinsche wereldrijk.

Vele Joden woonden buiten Palestina, stichtten synagogen, maakten propaganda voor hun godsdienst en maakten veel bekeerlingen (Jodengenooten).

Zij spraken de Grieksche taal, die een wereldtaal geworden was. Paulus bediende zich bij zijn prediking van het Grieksch. Hij schreef zelfs zijn brief aan de Romeinen in deze taal. Wat hebben Paulus en zijn medearbeiders hiervan een gemak gehad! Nu moesten zij niet eerst de taal van die vreemde volken Ïeeren, alvorens hun de Blijde Boodschap te kunnen brengen.

Bovendien konden zij gebruik maken van het net van heirwegen, dat het reizen in het wereldrijk zoozeer vergemakkelijkte.

Eenheid van opperheerschappij, eenheid van bestuur, eenheid van taal, gebaande wegen een zekere veiligheid van reizen, dit alles heeft moeten dienen tot bevordering der prediking des Evangelies.

Verder mogen we den religieuzen toestand der menschheid in Christus' dagen niet uit het oog verliezen. Oostersche religie's drongen door tot in het Westen. Er kwam weer een religieus verlangen naar boven. De fUosofie werd religieus gekleurd. Men ging weer vragen naar verlossing en naar een verlosser.

Toen kwam Christus en na zijn dood werd zijn leer gepredikt van de daken. Paulus predikte het Evangelie in Rome — onverhinderd. Niet, dat men den heidenen in het gevlei wilde komen. Men deed geen water in den wijn. Men predikte Christus als den Kurios. Men leerde de opstanding der dooden. Men dacht er niét aan, met den Keizercultus mee te doen. Men predikte het kruis en dit was den Grieken een dwaasheid en den Joden een ergernis.

Men bracht een Evangelie, dat niet was naar den mensch. En toch de gemeente van Chr'vtus groeide gelijk een most^dzaad.

God had in zijn raad den loop des tijds alzoo bepaald, dat de wereld zijner dagen gereed gemaakt ^ voor den snellen loop van het EvangeUe van Gods genade van stad tot stad en van land tot land en steeds verder ea verder over de aarde. Toen de Christus verscheen, trad de Volheid des Tijds in.

Deze gedachten van Prof. Greijdanus moeten we doorgeven hij ons onderwijs. We moeten ze breeder uitwerken, wanneer we het zendingswerk van Paulus behandelen en wanneer we de oude kerkgeschiedenis vertellen. Dan moeten we niet onze kracht zoeken in het vertellen van allerlei wetenswaardigheden en het gchilderen der martelingen, Gods kinderen aangedaan. Laten daarbij blijven staan hen, die de lijn in het werk Gods niet zien, of misschien niet willen zien. Neen, we moeten den loop van Gods Woord teekenen, de lijn die er loopt van de Volheid des Tijds tot de Volheid der Tijden.

Prof. Greijdanus teekent ze ons. Heel eenvoudig. Als bewijs hiervan geef ik het volgende citaat:

„Toen iand Hij Zijn Zoon. Deze predikte Zijn genade, stierf aan het kruis, stond op uit dood en graf, voer ten hemel, en zond en zendt nog steeds zijn dienaren uit tot prediking van het Evangelie van Gods genade; in Hem vergadert Hij Zijn gemeente aldoor bij menigten tot haar volheid is bereikt. En dan komt Hij weer. Dan is de tijd niet alleen vol, maar ook geheel ten einde en treedt de eeuwigheid in, die van geen verandering of vergankelijkheid weet.

God heeft ook den tijd geschapen en oeheerscht hem daarom ook en heeft hem het middelpunt van zijn loop doen hebben in Christus' komst in het vleeseh met zijn heilsverwerving en doet hem zijn eindpunt bereiken in Christus' wederkomst ten oprdeel en ter scheiding en ter volle herstelling van het menachdom

en hemel en aarde en van de gansche wereld". J. GEELHOED.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWEG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's