GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EERST KINDERRECHTEN EN DAN DE KINDERZEGEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EERST KINDERRECHTEN EN DAN DE KINDERZEGEN.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ziet een Kananeesche vrouw uit die landpalen komende, riep tot Hem zeggende: eerCj Gij Zone Davids ontferm U mijner! Doch hij antwoordde haar niet één woord. Matth. 15 : 22a, 23a.

De houding, die de Heiland tegenover deze Kananeesche vrouw heeft aangenomen, heeft altijd de aandacht getrokken. Haar smeeking is toch zoo ontroerend: „Heere Gij Zone Davids ontferm U mijner"! En niet alleen ontroerend, maar ook zoo wonderlijk zuiver. Zoo spreken immers ook alle kinderen van Abraham. Zij schreeuwt hem na. Zij loopt „als een hond" achter Hem aan. Maar de Heiland zwijgt. Hij antwoordt haar niet één woord. Hoe kan dat, terwijl wij weten, dat Hij altijd met innerlijke ontferming bewogen is? Men heeft gezegd, dat Hij het geloof van deze vrouw beproeven wilde. Maar dat klopt niet. Uit dit Schriftgedeelte blijkt duidelijk, dat de weg, waarin zij de gave Gods ontvangen wil, niet mogelijk is. Zooals zij die gave wil ontvangen, kan het niet. Bovendien het geloof wordt pas beproefd als beloften gegeven zijn. Men heeft ook gezegd: de Heiland is hier buiten Israël, en nu moet Hij eerst een wenk van de Vader ontvangen, voor Hij hier helpen kan. Maar ook dat kan niet juist zijn. De Heiland vindt Zijn werkprogramma uit de Schriften, en dat werkprogramma dateert Hij hier precies: „Ik ben niet gezonden dan tot de verlorene schapen van het huis Israël". Wij staan hier nog vóór het Pinksterfeest.

En daarom is er ook een ander antwoord. Deze Kananeesche vrouw heeft niet de genade der belofte, zij heeft niet de verkiezing tot zaligheid, zij heeft geen kinderrechten. De Heere moet eerst een verbond der genade oprichten, dan komt het pleiten op de verbondsweldaden. De Heere moet eerst gezegd hebben: Ik wil Uw God zijn, en Uw Vader in het verbond, en dan zegt Hij: „Opent Uwen mond; Eischt van Mij vrijmoedig. Op Mijn trouwverbond; Al wat U ontbreekt. Schenk Ik zoo gij 't smeekt. Mild en overvloedig". Hij moet eerst kinderrechten geschonken hebben, en dan komt het vragen om den kinderzegen. En Christus is Middelaar van het verbond der genade. En Hij heeft ook alleen verbondsweldaden te schenken. Dkis het welbehagen gaat voorop. God is is de eerste in het werk der verlossing. Het is de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Als de Heiland 30 . dan ook zegt: „Ik ben niet gezonden dan tot verlorene schapen van het huis Israël", dan wijst Hij dus zeer nadrukkelijk op deze verkiezing tot zaligheid, op het welbehagen Gods. Want het „huis - Israël", 'dat is de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Dat is de aanneming tot kinderen. Daar hebt ge de beloften, die gegeven zijn met diure eeden.

Deze vrouw spreekt wel als een kind. van Abraham, als een kind des verbonds, dat kinderrechten heeft om naar den kinderzegen te vragen, maar de Heiland houdt haar voor: „Vrouw, waar is hier de genade der belofte, waar zijn hier de kinderrechten, waar is hier het verbond der genade? Nietwaar, zoo zijt gij toch vader van uw kftideren? En deze kinderen hebben rechten. Zij mogen roepen in him nood: Vader help mij. En gij zult ze doen naar hun rechten in Uw huis. Maar zoo kan een jongen van de straat U niet aanroepen: Vader help mij. Hij heeft immers geen kinder rechten, waarop hij pleiten kan? En Israël had van nature ook geen kinderrechten. Maar God heeft Israël verkoren, ep tot Zijn kinderen aangenomen. Hij heeft gezegd: Ik ben Vader en gij zijt kinderen. Nu ga Ik U verzadigen met het goede van Mijn woning, en met het lieilige van Mijn paleis. En uit deze verkiezing tot zaligheid vloeide nu ook het recht voort om te roepen: Heere, Gij Zone Davinds, ontferm U mijner. De Heiland was immers gezonden om het huis Israël te leiden tot de heerlijkheid Gods, overeenkomstig dg gegeven beloften?

Maar deze Kananeesche vrouw wil hier de eerste zijn. Zij, wil hier den Heiland bewegen haar een gunst te bewijzen, en haar kind te genezen. Maar zoo kan het niet. Zoo kan het nooit. God moet de eerste zijn. God moet in Zijn welbehagen voorop gaan. Hij moet komen met beloften. Hij moet komen met het verbond der genade. En daarom antwoordt de Heiland haar niet één woord. Diat is geen koude onverschilligheid voor een heidensche vrouw. Maar dat is werken naar het gemaakt bestek van den Allerhoogste, naar de schoone lijnen van het welbehagen Gods. Eerst een verbond, en dan de verbondsweldaden. Eerst kinderrechten en dan de kinderzegen. Eerst de beloften, en dan: Bidt en gij zult ontvangen, klopt en U zal opengedaan worden. En voor deze verkiezing tot zaliglieid, voor deze genade der belofte, voor dit welbehagen, dat God de eerste moet zijn, doet Hij haar dan ook bukken (vs 26). En als zij deze verkiezing tot zaligheid erkend heeft, als zij voor dat welbehagen heeft gebogen, eerst .kinderrechten - uit louter genade, uit vrije verkiezing, en dan de kinderzegen, omdat Zijne beloften ja en amen zijn, als zij dat erkend heeft, en daar diep voor gebogen heeft (vs 27), daii is de weg geopend, waarin de gave Gods komen kan, (vs 28).

Zoot leert deze Kananeesche vrouw ons zien de noodzaak van Zijn kruis, opdat door Zijn kruisverdienste het verbond der genade, de aanneming tot' kinderen, de genade der belofte, komen kunnen tot alle geslacht en volk en tong-en natie. En als op het Pinksterfeest de enge grenzen der verkiezing — het huis Israël — doorbroken worden, en de zegening van Abraham tot de heidenen komt in Christus Jezus, zie, dan zijn wij niet de eersten, maar dan is God de eerste, en Zijn welbehagen in Jezus Christus. God, die nu in de prediking naar ons toekomt met het verbond der genade, met de genade der belofte, met de aanneming tot kinderen. En sinds het Pinksterfeest is het nu zoo geworden, dat een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. En de Naam des • Heeren aanroepen, dat is thans Hem aanroepen, die iiet verbond der genade uitbreidt over de geheele wereld, en de verkiezing tot zaligheid doet uitgaan tot alle volk en tong en natie. Dat is Hem aanroepen, dié thans in de prediking tot ons komt en ons kinderrechten geeft en ons het kindergebed leert: Opent Uwen mond, Eischt van Mij vrijmoedig. En voor deze verkiezing tot zaligheid, voor deze genade der belofte, zullen wij nu zulk een diep ontzag hebben, zulk een eerbied, d^t wij nu ook vragen om den' kinderzegen — de vergeving der zonden en het eeuwige leven. En wel vragen naar de kinderrechten, die ons eerst gegeven zijn naar Zijn welbehagen, naar Zijn roeping in Jezus Christus.

Als iemand nog vragen mocht: Zijn mij wel beloften gegeven, dan zeg ik: Ja, rijke beloften, schoone beloften. Let op de prediking, let op de bediening des Woords. Dat is het komen van het welbehagen Gods naar U toe. Dat is het komen met de genade der belofte. Dat is het komen met kinderrechten in Jezus Christus. Doet nu Uw mond wijd open. Vraagt er om. Bidt er om. En deze God des welbehagens deelt verbondsgaven uit, mild en overvloedig. Het is Pinksterfeest geworden. En de prediking komt nu met de aanneming tot kinderen. Geloofd zij God met diepst ontzag. Hij is de eerste al geweest. Hij heeft Zichzelf bewogen tot ontferming. Dat heeft deze Kananeesche vrouw moeten leeren. Dat moet ik ook leeren. Niet mijn vraag gaat voorop, maar Zijn aanbod, niet mijn gebed is het eerste, maar Zijn beloften zijn het eerste.

Ziet men nu welk een verwoesting men aanricht, als men gaat onderscheiden tusschen een voorwaardelijke en een onvoorwaardelijke belofte? Hoe kan ik nu weten, , wat mij in de prediking geschonken wordt? Hoe tot mij komt in Jezus Christus? Hoe kan ik nu mijn mond opendoen om den kinderzegen, als ik niet zeker weet, dat Hij kwam met het evangelie van de aanneming tot kinderen, met de genade der belofte?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

EERST KINDERRECHTEN EN DAN DE KINDERZEGEN.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's