GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige opmerkingen naar aanleiding van Dr J. Verkuyl’s dissertatie I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige opmerkingen naar aanleiding van Dr J. Verkuyl’s dissertatie I

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met zijn dissertatie „Enkele aspecten van het probleem der godsdienstvrijheid in - Azië" heeft Dr J. Verkuyl ongetwijfeld een onderwerp aangesneden, dat in zijn beteekenis nauwelijks kan overschat worden. Actueel, om niet te zeggen précair, zijn de aziatische problemen — waaronder dan het probleem der godsdienstvrijheid voor de Christelijke Kerk de allesbeheerschende plaats inneemt — in hooge mate geworden, sedert in het Atlantische Handvest (Aug. '41) het zelfbeschikkingsRECSIT der volkeren werd bele­ den. Al mocht Winston Churchill zich haasten te verklaren in het Lagerhuis (9 Sept. '41), dat de onderteekenaars uitsluitend het oog hadden op Europa, toch kon niet worden voorkomen, dat de publieke wereldopinie geen' onderscheid maakte tusschen volkeren en volkeren. Ook de nederlandsche regeering aan-Traardde mede dit beginsel van ^et handvest, toen zij op 1 Jan. 1942 de verklaring van de Vereenigde Volkeren teekende.

Dit dusgenaamde récht voor elk volk om over eigen

leven en lot te beschikken, was olie op het smeulende aziatische vuur, een welkome gelegenheid voor „extremistische" elementen om zich te hullen in het gewaad van vrijheidshelden en de rebellie tegen wettige overheden te prediken. Zij konden rekenen op sympathie, met name in Amerika, dat immers ook eenmaal eigen lot in handen had genomen en den overheerscher naar zijn eilanden teruggejaagd.

Zij konden ook rekenen op den steun van revolutionaire geestverwanten in het buitenland, voor wie wereldrevolutie, gevolgd door roode dictatuur, het beoogde doel is.

Zij mochten hulp genieten van het onpersoonlijke kapitaal, dat zich om geen lot van volkeren bekommert, maar bondgenooten vindt in allen, die bereid zijn volkswelvaart op te offeren aan gouddorst en machtswaan.

Zoo konden oogenschijnlijk uiteenloopende (stroomingen elkander in Azië vinden: de himianistisch georiënteerde idealisten, de communisten en de amerikaansche dollarkoningen, en ze zingen allen een vrijheidslied.

Dat vrijheidslied klinkt ook door in de dissertatie van Dr Verkuyl. Weliswaar behandelt hij het probleem der godsdienstvrijheid, maar hij is er zich terecht van bewust, „dat godsdienstvrijheid nergens ter wereld een geïsoleerde werkelijkheid is. Historisch en principieel is er een onverbreekbare samenhang en interpendentie tusschen godsdienstvrijheid en andere vrijheden, zooals de vrijheid van meeningsuiting, de persvrijheid, het recht van vereeniging en vergadering, het minoriteitenrecht, de worsteling om sociale en radicale gelijkwaardigheid enz.".

„Godsdienstvrijheid en de andere vrijheden kwijnen samen en ze bloeien samen. Ze sleepen elkaar mee in hun val of ze heffen elkaar op in hun herrijzenis".

Men mag verwachten, dat, waar Dr Verkuyl dit alles zoo helder ziet, hij in zijn studie de godsdienstvrijheid niet zou hebben geïsoleerd, doch geheel ingepast in het raam eener beschouwing over Kerk en Staat, Overheid en godsdienst, of welke titels hij ook mocht hebben gekozen voor de desbetreffende hoofdstukken. Dit is echter niet het geval.

Mogelijk is zijn begeerte — uitgesproken in het slothoofdstuk over de „Vrijheid van godsdienst in Indonesië" — om „op geen enkele wijze te willen ingrijpen in den politieken strijd" van invloed geweest op de behandeling der stof; niettemin liet m.i. Dr Verkuyl een prachtige gelegenheid voorbijgaan om, aan de hand van de H. Schrift, het Gereformeerde volk duidelijk voor oogen te stellen, welke roeping Nederland t.a.v. Indië had, heeft of nog hebben zal en hoe die roeping nu en voortaan zal zijn te vervullen.

Toch is het nu ook weer niet zóó, dat Dr Verkuyl er in geslaagd is het probleem der godsdienstvrijheid geheel te isoleeren. Dat lijkt me ook iets onmogelijks. En zoo vinden we toch allerlei aanknoopingspunten aan het breedere terrein van den politieken strijd, dat Dr V. wilde mijden.

. "i „Wat is godsdienstvrijheid? " vraagt Dr Verkuyl. En hij antwoordt:

Vrijheid van geweten.

Vrijheid van godsdienstige belijdenis.

Vrijheid van organisatie.

Vrijheid van activiteit (inbegrepen de werkzaamheid onder en ten behoeve van andersdenkenden).

Dit alles onder inachtneming van de beginselen van recht en goede zeden.

Deze laatste beperking kan niet gemist worden, want Dr V. eischt de aldus omschreven godsdienstvrijheid op voor alle godsdiensten. En bij de nietchristelijke godsdiensten zijn er, die gebruiken huldigen, welke tegen recht en goede zeden ingaan, bijv. koppensnellen, weduwenverbranding en allerlei andere rituëele moorden, alsmede tallooze vormen van ontucht.

Heelemaal vrij zijn die niet-christelijke godsdiensten dan toch eigenlijk niet, want ze moeten het zich laten welgevallen gemeten te worden met een maatstaf van recht en goede zeden. Doch dat is dan ook de eenige beperking, want elke Overheid „wederstaat de ordinantie Gods", als ze een godsdienst nog verder zou belemmeren in haar vrije uitoefening. „Ze (de Overheid) mag niet wijzer willen zijn dan God".

Als de Overheid onverhoopt de vrije uitoefening van een godsdienst niet zou willen toestaan, dan moet de Kerk zelfs e i s c h e n dat dit wel geschiedt. Want de Kerk moet „vrijheid eisohen niet alleen voor zichzelf, maar ook voor andere gemeenschappen".

„Christus heeft gewild, dat alle menschen tot bekeering komen, d.w.z. dat allen in de gelegenheid komen in vrijheid te beslissen, totdat Hijzelf in den Dag van den Oogst scheiding zal maken.

De Christelijke Kerk moet daarom óók opkomen voor de vrijheid der andere religies. Niet , , uit eerbied voor anderer overtuiging", maar „uit eerbied en vertrouwen in de overtuigende macht van den Heiligen Geest, die door de prediking v/erkt". Als ze dat niet doet, zou ze toonen niet in haar Heer te gelooven, maar in het geweld; niet in den Geest, maar in dwang", (blz. 273).

Als de zaken zóó staan, dan moet het m.i. mogelijk zijn, dat er bijvoorbeeld in Kampen, naast de vele bestaande kerken, nog moskeeën, pagodes en stoepa's opgericht worden, indien er zich eenige aanhangers van oostersche godsdiensten zouden vestigen. Stel nu, dat de Overheid niet zulke afgodstempels binnen de goede veste zou dulden, dan zou de Gereformeerde Kerk van Kampen (ook de andere kerken natuurlijk) moeten e i s c h e n, dat de Overheid „de ordinantie Gods niet wederstond" en haar roeping t.a.v. de vrijheid van niet-Christelijke godsdiensten begreep. Als zoo'n Kerk dat niet deed, zou ze toonen niet in haar Heer te gelooven!

Nu is er bijkans geen bladzijde in de H. Schrift, waar niet voor iedereen duidelijk de pretentie van de Kerk tot uitdrukking komt. De pretentie namelijk, dat er maar één ware godsdienst is en dat al het andere, wat zich daarnaast nog als godsdienst mocht aandienen, een samenknoopsel van ongerechtigheid is, berustend op leugen en duivelsch bedrog. De apostelen gaan de wereld in met de prediking, dat er maar één Naam onder den hemel is, door welken wij kunnen zalig worden, namelijk Jezus Christus en Die gekruisigd. Vernietigend is hun vonnis over alles wat daar tegen in gaat. Afgoden zijn „goden", die niet bestaan. Afgoderij is een dwaas, onzinnig gedoe, een gruwelijk bedrog. Van bestaansRECHT van andere „godsdiensten" is nergens sprake.

Dat de Kerk voor de vrijheid (gelijke rechten) van andere godsdiensten in de bres zou moeten springen, is m.i. in lijnrechte tegenspraak met Schrift en belijdenis. En dat zij door dat niet te doen zou toonen niet in haar Heer te gelooven, een vreemde conclusie.

Waarbij vindt Dr Verkuyl toch steun voor dergelijke ultra-tolerante ideeën ?

Hij vond dien steun zeker niet bij Geesink, wiens , , Ethiek" hij, meer dan men oppervlakkig zou vermoeden, heeft ter hand genomen. Geesink toch wijst er o.m. op (dl H, blz. 366 en 382), dat de Staat het „algemeen christelijke" heeft te handhaven tegenover anti-christelijke elementen en dan vindt hij zelfs, met den liberalen R. Mohl, dat het jodendom te overijld politieke rechten verkreeg.

Nog minder vond hij dien steun in art. 36 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Daarin zijn weliswaar in 1905, 21 woorden geschrapt, nochtans zijn deze niet vervangen door woorden, welke aan het ambt der Overheid de roeping verbinden de a f g o d e r ij te bevorderen. Ja, bevorderen! Want, zooals we later zullen zien, houdt het begrip „bevorderen van het Koninkrijk van Jezus Christus", vgl. Dr Verkuyl, in, dat de Overheid aan de Kerk geen belemmeringen in den weg leggen mag, meer niet, vooral niet meer! Welnu, als de Overheid dat óók niet aan de afgoderij doet, bevordert ze — in den gedachtengang van Dr Verkuyl — de afgoderij. „Niet belemmeren" is bij hem synoniem met „bevorderen".

Ook vond Dr Verkuyl geen steun, al méént hij van wél, bij de bekende gelijkenis van den vijand, die onkruid zaaide tusschen de tarwe (Matth. 13 : 24—30). Hij geeft in dit verband een uitleg aan dit Schriftgedeelte, welke uitnemend zou aansluiten bij een verhaal over een boozen vijand, die op klaarlichten dag zich met een zak onkruidzaad onder de zaaiers mengt en van wien de tarwe-zaaiers nu — in opdracht van hun heer — moeten erkennen, dat hij met evenveel recht zijn distels in den akker zaait als zij hun tarwe. De politie er bij halen mogen ze zeker niet, integendeel, ze zouden zoo noodig het recht van den onkruidzaaier tegenover de politie moeten bepleiten.

Het is in veler oogen wellicht een aanlokkelijk beeld, dat Dr Verkuyl voor oogen schemert: alle godsdiensten in aUe landen even vrij. Dan doet het er ook niet toe, wat voor een Overheid er in zoo'n land gezag oefent, een christelijke, een mohammedaansche of een heidensche, mits een internationale rechtsorde over die vrijheid waakt.

Maar dit beeld behoort zeker niet in de Kerk.

Een volgende maal nog eenige aspecten van deze „Aspecten van het probleem der godsdienstvrijheid in A^ë".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige opmerkingen naar aanleiding van Dr J. Verkuyl’s dissertatie I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's