GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Legaliteit van den lach

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Legaliteit van den lach

(Program van den opvaart)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

David zeide tot Michal: a, ik zal spelen voor het aangezicht des HEB­ REN 2 Sam. 6 : 21 ged.

Wanneer de apostel Paulus in Efeze 4 spreekt van Christus' hemelvaart, gebruikt hij woorden, die oude momenten in de herinnering roepen. Hij citeert immers in vrijen vorm ^) Psalm 68 „als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den menschen gaven gegeven", om dit dan toegepast te zien in de schenking van velerlei gaven en met name ambtelijke diensten aan de nieuw-testamentische gemeente.

Nu behoeven we nog niet eens een uitspraak te doen over de veel besproken vraag, bij welke gelegenheid en in welken tijd Psalm 68 is gedicht, om toch ons ervan verzekerd te houden, dat in dit vers (Ps. 68 : 19) tenminste een zinspeling ligt (zoo niet meer) op de geschiedenis van 2 Sam. 6, de opvaart van de ark naar den Sion. Toen voer God op in de hoogte als triomfator over de Filistijnen en als Koning over Zijn vblk in aanwezigheid van genade, beteekend en verzegeld in de ark des verbonds. Toen nam Hij gaven van de menschen, tribuut van de door vrees verlamde filistijnsche koningen, „gouden spenen en gouden muizen".

En toen gaf Hij ook uit Zijn herwonnen schatten geschenken aan Zijn eigen volk, zooals Efeze 4 den zin en het doel van het „nemen" der gaven aanwijst — en wij denken onwillekeurig aan David die na den opvaart uitdeelde „aan een iegeüjk e^n broodkoek en een schoon stuk (vleesch? ) en een flesch (wijn? ) ^), kortom tractaties voor een feesteUjken offermaaltijd, opdat Gods volk het „er eens van nemen" zou. Want toen gebeurde schaduwachtig, hetgeen nog meermalen zich herhalen zou, bijvoorbeeld in krijgstriomfen van den theocratischen koning op de vijanden (Ps. 68), en wat vervuld zou worden in den hemelvaart van Jezus Christus: de bezegeling van de overwinning, de terugkeer naar de goddelijk-koninklijke residentie, de genieting door God en Zijn volk van gemeenschappelijke rust in het samen-wonen.

Maar dan is het ook des te ernstiger, wat daar geschiedde in de geschiedenis van 2 Samuel 6, toen de vroolijke, dansende, offerende, zegenende en tracteerende koning David thuis werd opgewacht door koningin Michal, „Sauls doohter"!, die hem, komend om jn den oud-testamentischen hemelvaartszegen ook zijn huis te doen deelen, tegemoet ging met schamperen spot. Hoe ernstig het was, zou zij dan ook haar leven lang ondervinden. Want op dezelfde oud-testamentische, natuurlijk-paedagogische, wijze, waarop de hemelvaartszegen wordt voorgesteld en uitgekeerd (smakelijke lekkernijen van den offermaaltijd), wordt zij nu den vloek gewaar: zij, Sauls dochter, had geen kind tot den dag van haar dood toe (vs 23).

Haar vader had geen zoon op den troon van Israël; z ij n koningschap bleef onvruchtbaar, toen het weigerde theocratischen dienst te verrichten in het wetmatige verkeer van God en Zijn volk. De dochter, hier van eenzelfden geest vervuld, zal evenmin zaad baren en geen kans meer krijgen om mee te werken tot het bezetten van den theocratischen troon, dien eens Davids Zoon zelf in gaat nemen aan Vaders rechterhand.

Zoo scherp stelde God reeds in het Oud Verbond bij Zijn eerste troonsbestijging op den Sion het dilemma van den Hemelvaart onzes Heeren Jezus Christus. Want hoe beperkt ook en betrekkelijk en voorloopig in de bedeeling der schaduwen dit alles mocht blijven, duidelijk en onmiskenbaar krijgt hier toch maar Gods volk te doen met de eigenlijke zaken waarom het gaat. De ark: God, om Christus' wil, vanwege de belofte der genade, woning makend bij Zijn volk. De ark terug uitEilistijnenland: Hij, die God, tabemakelend onder Zijn volk en door hen prijsgegeven aan de vijandehjke machten, kon van dien filistjjnschen dood niei gehouden worden, de ark, dat broze ding, moest triomfantelijk weer opkomen uit kracht van de Godbeid die haar zich voor dien tijd had toebereid. De ark in Obed-Edoms huis: zegen verspreidt zij daar, waarvan David, ervan hoorend, terstond weet dat hij bestemd is niet voor het ééne gezin van dien Gethiet, maar voor heel Israël en alle stammen die Kanaan beërfden, ja, voor heel het Pttiksterzaad dat niemand tellen kan. De ark naar & en Sion: ópvaart, daarheen waar de burcht des konings is, waar de koning nu wil leven en werken naast God in afhankeüjkheid van dit teeken en zegel der inwoning-uitgenade, een plaats die roept om den opvaart van Hem die zelf Koning en ark en tempel en burcht en God en mensch zal zijn met en naast en bij den Vader. De ark, tractaties verschaffend aan den gemeenon man des volks, omdat het uur zal slaan, waarin de verhoogde Koning den Geest uitstort op aUe vleesch en gaven uitdeelt, charismata, diensten, en menigerlei genade aan ouden en jongen, dienstknechten en dienstmaagden om in het ambt der geloovigen te spelen voor Gods aangezicht.

En dat alles heeft Koning David, door den Geest bezield om nu maar weer eens gewone, nuchtere, zuivere menschentsial te spreken, in principe profetisch beleden, toen hij het Michal tegenwierp: waarachtig, ik zal voor mijn rekening nemen hetgeen gij mij thans verwijt als schending van mijn koningschap, ik zal spelen voor het aangezicht des Heeren. Ik zal spelen — of: ik heb gespeeld, volgens andere vertalers, wat voor den zin hetzelfde is — ik zoek mijn kracht in de gemeenzaamheid met het volk, waarvan God zegt dat het verkoren wordt om te spelen voor Zijn aangezicht.

S p e 1 e n zal ik — dat is zooveel als schertsen, springen en dansen van pleizier en uitbundige vreugd, in het hebreeuwsch een versterkte en nadrukkeUjke vorm van het woord „lachen", dat de Schrift ons reeds herhaaldelijk op deed merken, verwant dus aan Psahn 2: God zal schertsen!, aan den naam Izak: hij lacht, aan Sara: God heeft mij een lachen gemaakt. Want David zag door den Geest in Michals hoogmoed haarfijn wat hier op het spel stond: de kinderlijke vreugde des verbonds, de gemeenschap der heiligen, het toekomstige ambt der geloovigen, de natuurlijkheid van den geestelijken omgang met God. Michals loochening van 's Konings lach sloot in zich de lastering van de eenvoudige kinderlijke hemelvaartsvreugd der nieuw-testamentische gemeente. En het „spel" waarvoor de koning het opnam, waarvan hij zeide: „daar sta ik voor", was het spel van Zondag 18 van den Heidelbergschen Catechismus waar het de gemeente simpel, „onnoosel", belijdt, dat nu die groote Koning daarboven voor haar voortdurend staat te pleiten, — Zondag 18, waar de gemeene man en vrouw van de alledaagsche kerkstraat het stralend betuigen, dat zij HUN vleesch in den hemel tot een zeker pand hebben, dat Hij, het Hoofd, de Koning, zich niet te hoog waant en niet hen vergeten zal in de hooge paleisregionen waar Hij niet zonder hen het eeuwig feest wil tegengaan, — 2k)ndag 18, waar tenslotte die ' knechten en maagden —• Karl Barth en alle moderne lasterende Michals ten spijt — nu ook hunnerzijds verklaren dat zij zoo waarachtig Zijn Geest tot een tegenpand hebben, dat zij door Zijn kracht hic et nunc, gister, vandaag en morgen weer, procesmatig en programmatisch naar scheppingsordinanties des Heeren zullen spelen voor Gods aangezicht, zoekend immers wat daarboven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet dat op de aarde is. Want wat is „daarboven", bij en in Christus aan Gods rechterhand? Toch immers het spel waarmee Hij den Vader nu verbUjdt, de lach VEUI den bUjden Zoon die Zijn opdracht volbracht, den vijand verwon en nu straalt in den laatsten rijksdienst des Vaders en die het den Vader duurzaam verklaart, dat Hij slechts wil blijven spelen tot Vaders verlustiging, wanneer Vader in en om en met Hem tevens spelen ziet die groote kinderschaar, die niemand, maar Hij wel, tellen kan. Want indien Hij zelf, door Zijn Geest, reeds in 2 Sam. 6 zoo radicaal, souverein, triomfantelijk, kon en wilde antwoorden door Davids mond een lasterende, hoogmoedige Itoningin, die niets begreep van verbond, kerk en theocratie, hoeveel te meer en sterker en stralender dan NU, waar alle voorloopigheid voor Hem is weggedaan, alle belemmering der vernedering voorts vervallen, en het eeuwig spel als eeuwig loon Hem en Zijn volk en den Vader zelf in den schoot geworpen wordt. Zoeken dus wat daarboven is: het zuivere, legale spel. En niet dat op de aarde is, waar het ambtelijke verbondsspel als illegaal geloochend wordt, of dat nu gebeurt door Michal, de mystiek, ' de synodocratie of de dialectiek en de revolutie.

Want wat David proclameert, is het kort begrip van al Gods werken en heel Zijn Raad in schepping en herschepping: Hij wil ZICH spel bereiden en verdient het zichzélf als een eeuwige verlustiging. Nu dan Vader, ik ben bereid en zeer begeerig. Zie in Christus' spel het mijne, in het mijne het Zijne. Leer en doe mij spelen, ieer het Uw trage kerk die het maar niet laten kan de zaken op den kop te zetten en te doen alsof alles U aangenamer is dan het vroolijk spel des verbonds. En als de laatslfc verdrukking komen gaat, gedenk ons o God, en bewaar ons bij en tot het vronuï spel van geloof, hoop en liefde, opdat wij U de eer niet ontrooven, maar antithetisch spelen voor Uw aangezicht.

RECTIFICATIE. In on^e Schriftopening van de voriga week (Ps 2 en Openb. 12 ) slopen enkele hinderlijke foutjes in:

a) Ie regel van 2e alinea, staat „Maar ons leed is ten dezen al. weer vóór den lach van den hemel"; „den lach" moet hier wezen „de lach"; dit woord is dus eerste naamval, en onderwerp van den zin, die in de gedrukte lezing precies het tegenovergestelde wordt van wat hij bedoelt;

b) Ie kolom, 2e en 3e regel van onderen, staat: „tot Zijn verhooging op Sion al de koningen en vorsten", lees: , , op Sion over al de koningen en vorsten",

c) 2e kolom, 7e r. v. b.: „en" moet vervallen.


1) „Gij" wordt , , Hij", toegepast op Christus; „gaven genomen" wordt „gaven gegeven".

2) af rik. vert.: rozijnenhoek; ook het tweede woord wordt verschillend opgevat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Legaliteit van den lach

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's