GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BOEKBESPREKINGEN

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

A.H. Bornebroek, Eudokia. Honderd jaar ziekenzorg als opdracht, z.p., 1989, ill., 344 blz.

Dit kloeke boekwerk in oblong-formaat is uitgegeven in opdracht van de Vereniging Eudokia, de titel - in goud - op de harde kaft (evenals op de omslag) luidt:100 jaar ziekenhuis Eudokia Rotterdam, in afwijking dus van het gepresenteerde op het titelblad. Drs. Bornebroek (die blijkens een noot op blz. 155 gepubliceerd heeft over de illegaliteit in Twente) werd bijgestaan door een redactiecommissie, waartoe behoorden werkers en bestuurders van Eudokia, alsmede dr. G. Puchinger. Dit gedenkboek komt zeer gelegen nu het Rotterdamse Eudokia-ziekenhuis is opgenomen in een nieuw verband, Het IJssellandziekenhuis te Capelle aan de IJssel. Het ziekenhuis is gesticht in dolerende kring als verpleeghuis voor chronische zieken en groeide uit tot tot een 'christelijke inrichting voor zorg van zieken, alle zieken, ongeacht ras of confessie', zoals, vreemde zin, de laatste voorzitter in een 'Ten geleide' stelt. De opbouw van het boek is chronologisch (21 hoofdstukken), en wordt afgesloten met een lijst van bestuursleden, leden van de directie en predikanten, in dienst van Eudokia (G. Elshove, dr. S.P. Dee, J.C. Hagen e.a.). Dan is opgenomen de curieuze rede van dr. A. Kuyper, gehouden ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan (pag. 280-305), een "Nota Identiteif uit 1988 en een verslag van de viering van het honderdjarig bestaan van het ziekenhuis in december 1989. Afsluitend vindt men een overigens niet duidelijke lijst sponsors van dit voornaam uitziende boekwerk.

De auteur is er in het algemeen goed in geslaagd de voortgang van de geschiedenis van dit Rotterdamse ziekenhuis te schetsen, vooral de ingewikkelde problemen waarvoor directie en bestuur na de Tweede Wereldoorlog werden geplaatst, worden-keurig uit de doeken gedaan. Hoofdstuktitels als 'De identiteitscrisis', 'Onzekere tijden', met als ondertitels 'De verdere afbrokkeling van de 'C" en 'Een geladen discussie' (over abortus) geven aan, dat ook de laatste decennia serieus beschreven zijn. Zo werd het boek eerder een geschiedenis (ik zou bijna schrijven: een verantwoording) van bestuur en vereniging dan een 'interne' geschiedenis of een medisch-historische verhandeling. Uit de voorzichtige formuleringen en typeringen blijkt wel, dat de auteur medelezers heeft gehad. Gelukkig kan de lezer hier en daar tussen de regels doorlezen.

De recensent acht het een misser dat er niet meer werk is gemaakt van de geschiedenis van Eudokia in oorlogstijd. Over deze periode wordt men fragmentarisch

ingelicht, kris-kras door de oorlog wandelend. Het artsenverzet wordt aangeduid, zonder een datum te noemen (zo van belang voor een nadere datering van de opkomst van het verzet). Met de genoemde H. Hoekstra wordt wellicht H. Hartstra bedoeld? Er wordt verteld dat er gegevens zijn verstrekt over joodse patienten aan de politie, maar ook dat er joodse onderduikers zijn geweest (de voorzitter schrijft in 1989 "vele joodse onderduikers'), meer hoort men niet. Juist de 'onderduik* is zo'n vaag hoofdstuk in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Hier had de auteur alle moeite moeten doen alsnog feiten en verhalen te achterhalen. Een gemiste kans. Het boek is, voor de hand liggend toch wel, summier geannoteerd. Als bronnen zijn kennelijk gebruikt: notulen, jaarverslagen, kranten, de bladen Refajah, Bethesda en Eudokiagram. Over het archief van Eudokia worden we niets (verblijfplaats, inhoud) gewaar. Een bibliografische verantwoording ontbreekt, het zouden maar weinig titels zijn geweest. Misschien komt het daardoor dat de achtergrond, het Rotterdamse decor en de Gereformeerde Kerk van Rotterdam wat minder uit de verf komt, voor het gevoel van een oud-Rotterdammer dan. In een verder fraai en degelijk boek.

J. van Gelderen

H. v.d. Weyde, H.W. van Egmond, 1840-1990. Anderhalve eeuw Gereformeerde Kerk Den Helder. Afscheiding, doleantie, vrijmaking, z.p., z.j., 129 blz. MA. Schul-de Graaf, Ma. J.J. Sutherland, Een tijd om te bouwen. Gedenkboek bij het eeuwfeest van de instituering van de Gereformeerde Kerk te Niewvendam, z.p., z.j., 117 blz.

100 jaar Gereformeèrde Kerk Noordeloos. 22 september 1890 tot 22 september 1990, onder redactie van Hendrik van Vuren, Noordeloos 1990, 72 blz. (Evert van de Poll), Spieghel in beeld. De Hervormde Spieghelkerk in Bussum en zijn voorgeschiedenis 1915-1990, uitgegeven in april 1990 door de kerkeraa van de Hervormde Spieghelkerk te Bussum, ter herdenking van het feit dat 75 jaar geleden (20 augustus 1915) de Vereeniging tot Evangelisatie werd opgericht, waar de gemeente rondom de Spieghelkerk voortkwam; sinds 1951 een Nederlandse Hervormde wijkgemeente, 64 blz.

Deze toegezonden publikaties zijn alle vier uitgegeven ter gelegenheid van een jubileumviering van plaatselijke gemeenten, drie gereformeerde en één hervormde. Wat het boek over Den Helder betreft, het is een uitgave van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt). Het historische gedeelte (pag. 1-105) is van de hand van H. van der Weyde, waarna H.W. van Egmond op pag. 107-129 nog eens een

degelijke catechisatie over het thema 'Afscheiding tot eenheid' geeft. De onzin die de auteurs debiteren over de Hervormde Kerk in de negentiende eeuw, laat ik maar passeren; het behoort nu eenmaal tot de mythologie van de uittocht, het diensthuis zo zwart mogelijk te maken. De lezer zal daarentegen worden getroffen door de niet afstandelijke, maar wel rustige toon waarmee de vrijmaking wordt beschreven. Openhartig wordt de houding van de beide partijen en van de pastor loei F. Tollenaar die zelf met de vrijmaking is meegegaan, weergegeven. Synodalen verdwijnen echter in deze historische schets na 1945 achter de horizon. Van de illustratie is veel werk gemaakt. Helaas is het bindwerk waardeloos. In Nieuwendam heeft men het bindprobleem aldus opgelost, dat men in een omslag acht geniete katernen los aanbiedt. De Gereformeerde Kerk is ontstaan uit een evangelisatiepost van de Christelijke Gereformeerde Kerk van Landsmeer, waar ds. J. Westerhuis de drijvende kracht achter de evangelisatie was. In Nieuwendam zelf was Jacob Jong kennelijk de gangmaker. Een foto van zijn imponerende kop is aljgedrukt. Deze eigengereide visser kon het na enige tijd in de Gereformeerde Kerk van Nieuwendam ook niet vinden; 'de kerkorde van Dordt en de geschriften van Calvijn zijn allemaal mensenwerk; de gemeente is mondig'. In 1892 besloten hij en enkele gelijkgezinden niet met de Vereeniging mee te gaan. Jammer genoeg laat het boekje ons over de verdere wederwaardigheden van Jong in het onzekere. Wel wordt de lezer uit-en-ter-na ingelicht over alle perikelen en pourparlers wat betreft de financiën, de bouw van kerk, pastorie, kosterij en wat niet al. Hoe Nieuwendam in 1974 als wijkgemeente opgegaan is in de Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Noord wordt eveneens gedetailleerd beschreven.

Het boekje dat de honderdjarige Gereformeerde Kerk van Noordeloos heeft uitgegeven, heeft wel een stevig kaftje verlucht met allerlei symbolische voorstellingen, maar de vier hoofdstukken zijn bepaald losjes bij elkaar gezet. De voorbereidingscommissie noemt het boekje zelf 'het werk van een bonte verzameling auteurs', 'zeker niet compleet, laat staan evenwichtig'. Voor een eerste kennismaking met deze kerk, haar verleden en haar tegenwoordig reilen en zeilen is het desondanks een aantrekkelijk geheel geworden.

Het kleinste geschrift van het viertal, met de langste titel, dat over de Bussumse Spieghelkerk, is het meest een samenhangend geheel geworden. Van de Poll verstaat de kunst van schrijven. We worden niet bedolven onder feitjes en cijfertjes, maar krijgen een goed verhaal, waarin behalve naar het stijlvolle kerkgebouw (architect: Theo Rueter) met het fraaie Verschueren-orgel de aandacht vooral uitgaat naar de figuur van Suzanna Maria van Woensel Kooij, die destijds in deze confessionele gemeente de stoot tot de oprichting van een evangelisatie van ethische signatuur heeft gegeven en er zelf jarenlang als evangeliste heeft

gewerkt. In tegenstelling tot de drie eerder genoemde geschriften heeft dit boekje geen enkele bronvermelding; wel vermeldt de colofon zes namen achter een rubriek 'bronnenonderzoek', een zeer curieuze manier van verantwoording afleggen. Zo uiteenlopend deze vier publicaties uiterlijk en inhoudelijk nu ook mogen zijn, stuk voor stuk geven ze ons impressies van misschien weinig opmerkelijke, maar toch karakteristieke momenten uit de Nederlandse kerkgeschiedenis van de laatste twee eeuwen - vol leerzame exempelen hoe Hollands protestanten aan de kust, op de klei of op de hei met elkaar zijn omgegaan.

Aart de Groot

E. Sneller, Heemstede rond Beets. Hervormd Heemstede in de negentiende eeuw, z.p., z.j. [1990], 102 pag., ill. ƒ 17, 50 (excl. portokosten). Te verkrijgen bij de auteur, Kleine Houtweg 99, 2012 CD Haarlem.

In elke kerkelijke kring komt alles voor, heb ik geleerd. Zowel onder de modernen als onder de orthodoxen bevinden zich milde en strenge, knappe en domme mensen, terwijl ook de conflicten - zowel de onderlinge als die met de omgeving - overeenkomsten vertonen. Ik wil hiermee niet zeggen, dat alle historische gebeurtenissen en verhalen in feite één tautologie zijn, maar wel, dat enige voorzichtigheid in acht moet worden genomen bij de typering van kerkelijke richtingen. In veel lokale geschiedschrijving - ook in dit geval - wordt een grove schets geboden van de landelijke kerkelijke situatie. Ik geloof dat daar voor een deel onterechte verlegenheid met het lokale, kleine karakter van de plaatselijke geschiedenis achter schuilt, maar dat doet nu niet ter zake. In zo'n beschrijving van grotere verbanden gaat het vaak over de 'milde' ethischen, 'strenge' calvinisten, orthodoxen die 'wel bestrijden, maar niet luisteren', wachters op de Heer die 'quietisten' dreigen te worden. Al zulke cliché's - ditmaal ontleent aan Snellers boek, maar ze komen algemeen voor - leiden tot karikatuurtekening. Daarom is het goed te beseffen, dat er ook 'strenge' ethischen zijn en 'milde' calvinisten, en wachters op de Heer die aanvankelijk rustig Afwachtten, maar daarin steeds actiever werden en Hem gingen öpwachten.

Deze opmerking betreft het genre lokale kerkgeschiedschrijving, en niet alleen Snellers boek. Zijn boek is het derde deel in een reeks. Na de zeventiende en de achttiende eeuw in kerkelijk Heemstede, behandelt hij nu de negentiende eeuw. Centraal staat de figuur van Nicolaas Beets (1814-1903), die in 1840, na de publicatie van zijn eerste versie van de Camera Obscura als proponent naar Heemstede kwam en er veertien jaar stond, tot hij in 1854 het beroep naar Utrecht

aannam. Hoewel de geschiedenis van kleine gemeenten met onbekende predikanten en gemeenteleden net zo boeiend kan zijn als van een grote, bekende gemeente - overal is alles - , heeft Sneller de bekendheid van Beets ten volle benut om er zijn lokale geschiedenis mee op te sieren. Maar terwijl de kracht van Sneller ligt in zijn kennis van de lokale bronnen, ligt zijn zwakheid in de aanwending van zijn algemene kennis. Die kennis blijkt uitgebreid, we lezen van de relatie van Beets tot Byron, zijn in elk geval tot 1847 'nimmer verflauwde lezing van Bilderdijk' (pag. 37), de romantiek, het humorisme, het Réveil, de 'Confessioneele Vereeniging' en Ernst en Vrede, maar zijn verhaal blijft in deze gedeelten beperkt tot algemeen bekende feiten die in het Heemsteedse verband niet boeien. Het gedeelte over Beets' predikantschap in Heemstede biedt nieuws en is boeiend. Beets werd buiten kerkeraad en gemeente om via collatie aan de gemeente te Heemstede verbonden. De Heemstedenaren stonden aanvankelijk niet welwillend tegenover hem: had hij de Haarlemmers niet geridiculiseerd in zijn boek, en was hij niet ziekelijk vroom? Maar met zijn ijver won hij de genegenheid van zijn gemeenteleden, schrijft Sneller. Zijn preken maakten indruk: 'Zoo was er in Nederland nog niet gepreekt', citeert Sneller P.D. Chantepie de la Saussaye. Beets bundelde zijn preken, eerst in Kruiswoorden en Twaalf preken, na 1848 in de maandelijkse afleveringen van Stichtelijke uren. Wèt zijn preken zo indrukwekkend maakte, wordt helaas niet duidelijk. Sneller laat met 1848 een nieuwe periode in Beets' predikantschap beginnen. Sindsdien was in de toon van zijn preken de invloed van Alexandre Vinet merkbaar, en daarmee markeert Sneller de aansluiting van Beets bij het Réveil. In deze beweging komt Beets in de jaren vijftig tegenover Groen te staan. Ook deze verwikkelingen beschrijft Sneller, maar dan liggen Heemstede's schone dreven al weer ver achter ons. Terug naar Heemstede dus. Na Beets' vertrek in 1854 hebben nog andere spraakmakende predikanten de gemeente van Heemstede gediend: B. Gewin (1812-1873), evenals Beets literator, F.E. Daubanton (1853-1920), die in 1903 te Utrecht als kerkelijk hoogleraar voor de praktische vakken werd benoemd, en de in 1918 - ver na zijn jaren in Heemstede - tot hofprediker aangestelde W.L. Weiter (1849-1940), die vlak voor zijn overlijden het beroemde gedicht 'Neen, 't was geen vlucht die u deed gaan' schreef over Wilhelmina's vertrek naar Londen in mei 1940. Over deze zaken kan men bij Sneller terecht, maar over kerkhistorische gebeurtenissen als Afscheiding en Doleantie bood het kerkelijk archief hem geen informatie. Misschien passeerde er niets, want pas in 1917 kreeg het wellicht ook in dit opzicht idyllische Heemstede een Gereformeerde Kerk.

De auteur heeft, in weerwil van het motto van dit boekje: 'This is my play's last

scene', nog plannen voor een boekje over hervormd Heemstede in de twintigste eeuw, en ook dat belooft boeiend te worden: AJ.Th. Jonker. A.H. de Hartog, F.WA. Korff en H. van Oyen dienden toen onder anderen de gemeente. Ik hoop, dat de Heemsteedse periode van deze theologen daarin veel aandacht krijgt, al zou dat ten koste gaan van latere, grootser perioden uit hun leven. Want juist op het kleine, overzichtelijke historische terrein van een gemeente is een theoloog soms beter te observeren dan in grotere verbanden, terwijl bovendien de interessante periode van de opkomst van een bekend theoloog zich vaak op geen andere manier van nabij Iaat volgen dan via dergelijke plaatselijke archieven Dit boekje over Beets en anderen bewijst het.

G. Harinck

A. Wiggers e.a. (red.), Rond de kerk in Zeeland Derde verzameling bijdragen van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, 294 blz., z.p. [Delft], 1991 ƒ45, 00

Met gerechtvaardigde trots laat het telwoord 'derde' zien dat de j onge vereniging er opnieuw in is geslaagd, juist op haar vergadering die ze welbewust telkens in een andere regio houdt, met een aantal studies te komen. Op 21 september 1991 was Middelburg aan de beurt. De opstellen gaan dus over Zeeland. Alleen de eerste bijdrage van A.J. Jelsma vorm daarop een uitzondering: hij belichtte 'Verschuivingen in de Nederlandse kerkgeschiedschrijving' en signaleerde een toenemende openheid voor andere tradities. De witheer H. Janssens kon in 'De premonstratenzers en hun abdij te Middelburg' (twaalfde - zestiende eeuw) laten zien welke functie de Abdij voor de parochies en geestelijke goederen in het Zeeuwse heeft gehad en welke bestuurlijke ontwikkeling ze heeft doorgemaakt; de vraag naar de invloed van haar spiritualiteit komt niet aan de orde. De titel van de studie van W.J. op 't Hof'De Nadere Reformatie in Zeeland. Een eerste schets' zegt ons nog niet de helft aan: hij trekt duidelijke lijnen om het vroeg begin van deze stroming in het Zeeuwse te beargumenteren en ook verder de sleutelpositie van Zeeland zichtbaar te maken op velerlei gebied: haar invloed is tot op heden aantoonbaar.

Werden deze drie opstellen in verkorte vorm te Middelburg als lezing aangeboden, de twaalf andere kunnen meer als Zeeuwse miniaturen worden beschouwd: over zestiende-eeuwse processies te Goes (FH. de Klerk), een Middelburgs rederijkersspel uit 1539 (NJ. Blok), de menniste hagepreker Valerius Schoolmeester (S. Vooistra), het begin van gereformeerde prediking te West-Souburg in 1595 (F. van der

Doe, met gebruik van het archief van de Rekenkamer), gijzelingen van predikanten of priesters over en weer op de Westgrens van Zeeuws-Vlaanderen in de zeventiende eeuw (A.R. Bauwens), de kerkelijke en politieke twisten te Middelburg e.o. circa 1700 (M. van der Bijl), de innerlijke ontwikkeling van de predikant Soetens van Oud-Vossemeer een halve eeuw later (FA. van Lieburg), de gelijktijdige veroordeling van ds. Steenhuis op het fort Liefkenshoek (A.C. Tramper), het werk van de Veerse predikant Josua van Ieperen voor de kerkzang (J.R. Luth). De laatste drie artikelen vallen binnen de aandacht van dit tijdschrift. Uit allerlei ego-documenten reconstrueerde A de Groot de ontwikkeling van ds. A. Goedkoop, na 1815 zo bekend als predikant te Gent en na 1830 als ijveraar voor evangelisatie in het dan onafhankelijke België: als jong herder van Baarland (1804) en later van Zonnemaire (1807 tot 1815) had hij al contact met zendingsvrienden en opwekkingskringen en was bij hem de inspiratie van Hernnhut onmiskenbaar. Dat bij de Afgescheidenen te Wolphaartsdijk een bevindelijke groep was, die tot ergernis van ds. Middel het liever in de gezelschappen dan in de kerk wilde zoeken, belicht AJ. Barth; in feite kondigde zich hier al de Gereformeerde Gemeente aan. Totaal andere stof behandelt E.H. Cossee als hij het ontstaan van de Protestantenbond te Tholen nagaat (1887). Tot circa 1880 had het modernisme in de hervormde gemeente de overhand, maar door C.C. Schot (als dolerend predikant te Hardenberg later veel meer bekend) die er in 1882 kwam, werden de kerkelijke colleges omgezet en dus moesten de modernen terugvallen op vrijzinnige voorgangers in Bergen op Zoom: de maatschappelijke bovenlaag verloor de zeggenschap over de kerk. De vraag rijst of hier, mede door Schot, ook een schoolstrijd mee samenhing.

De bundel is voorzien van een register van namen en plaatsen, zodat men zelfs te weten komt waarom Nieuw-Beerta in een Zeeuwse bundel staat: daar had ds. Middel het smidsvak geleerd! Een voorbeeld van de zorg die de vijfkoppige redactie (A. Wiggers, P.HAM. Abels, H. ten Boom, PJ. Bos, H. Uil) aan dit boek heeft besteed. Eén vraag: waarom op het titelblad geen plaats van uitgave? '1991 Eburon' klinkt wel erg geheimzinnig, en niet-Nederlandse bibliografen zullen zich een ongeluk zoeken.

OJ. de Jong

A.Th. van Deursen, De Eeuw in ons Hart Negenentwintig opstellen over geschiede geschiedschrijving en geschiedbeleving, Uitgeverij Van Wijnen, Franeker 1991, 272 blz.

Dat men de bekende historicus van de Vrije Universiteit ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag een bundel wilde aanbieden, was mij ontgaan. Daarom prijs ik mij gelukkig deze hier te mogen bespreken, temeer waar het eigen werk betreft. Het is goed, zulke belangwekkende artikelen als 'De Vrije Universiteit en de geschiedwetenschappen', 'Geloof en wetenschap', De Republiek in buitenlandse handboeken', 'Cultuurgeschiedenis bij Huizinga en in de oude AGNP, 'De herroeping van het Edict van Nantes in de nieuwere Franse geschiedschrijving', 'Nadere Reformatie en geschiedbeoefening', de beoordeling van het werk van Simon Schama en van de aan Siegfried Zilverberg aangeboden bundel, alsmede de kleinere juweeltjes 'Het belang van kerkelijke archieven' en 'Archief en geschiedwetenschap' bij elkaar te hebben. Dat zoeken naar en in oudere jaargangen van tijdschriften tijd kost, zelfs al staan ze in de eigen kast, is een ervaringsfeit. Met zo'n bundel bij de hand kan men iedere belangstellende zonder bezwaar aanraden: Neem (of koop!) hem en bestudeer die en die artikelen. Alle genoemde plus nog enkele andere komen daar zonder meer voor in aanmerking en daarmee staat het nut van deze uitgave vast. Dat wordt door een goed register - uitsluitend van persoonsnamen - nog onderstreept.

Dat nut zou er ook nog in kunnen bestaan, gevestigde reputaties en modieuze meningen voor de bijl te zien gaan. Dat behoeft geen nadere illustratie. Maar hier rijzen toch ook de eerste vragen. Valt de bijl niet wat vaak met de van de auteur bekende scherpte neer, en wordt deze dan toch niet wat bot? De zwerm eendagsvliegen die in de vorm van krantenbijdragen en zelfs ingezonden stukken tussen de echte artikelen danst en die dit gevoel versterkt, is ronduit te groot - al kan het geen kwaad dat vele lezers zich nog eens goed realiseren hoe vlot NRC/Handelsblad ingezonden stukken weigert die niet met zijn opvattingen stroken (189 noot). Zelfs een wetenschapper van naam ontkomt niet aan deze D66-censuur. Niet voor niets noem ik deze partijnaam. De auteur geeft bij herhaling lucht aan zijn onbehagen over het sociale en culturele liberalisme waar deze partij voor staat en dat naar individualistisch libertinisme en zelfs nihilisme tendeert. Heel goed! Te lang heeft deze groep zich gekoesterd in de luwte; laat zij eindelijk eens tonen waar zij staat. Lees ik nu in dit licht het artikel 'De grenzen van de vrijheid', waarin Kohnstamms aanval op de leervrijheid van de Rotterdamse medicus Huisman (die over de onmatige aandacht voor de ziekte aids had geklaagd) aan de kaak wordt gesteld, over, dan rijzen bedenkingen. Het voorval lijkt mij

n.1. typerend genoeg om het niet als extra illustratie bij wat historische plaatjes te zetten, maar er de kern in te zoeken van een betoog dat toont dat Kohnstamm niet zozeer een nieuw taboe schept dan wel aan een oude liberale kwaal lijdt, door Groen van Prinsterer in zijn Maatregelen reeds helder aangewezen, n.1. doorslaan naar staatsdwang na een periode van - onthouding. Het typisch liberale étatisme van D66 te laten zien, dèt lijkt mij de roeping van een bewust geestverwant van Groen die zich blijkens twee direct voorafgaande artikelen de laatste tijd ook met hem bezighoudt. Overigens betwijfel ik of het in een daarvan (238) verstrekte advies, eerst Ongeloof en Revolutie te lezen alvorens de correspondentie van Groen ter hand te nemen, erg vruchtbaar is. In plaats van op dat moeilijke en moeizame boek zou men toch eerder op een paar glasheldere brochures kunnen attenderen.

Een dieptepunt, nu op onze eeuw betrekking hebbend, lijkt mij het artikel (XXUI) 'Fundamentalisme: naam of brandmerk'. Al is de strekking 'naam behoort geen brandmerk te zijn' aller instemming waard, ik zou zo'n verhaal zelfs van geen eerstejaars student accepteren. Alleen al de bewering dat het in de Afscheiding van 1834 'tot een volslagen breuk kwam tussen de oude en de nieuwe theologie' en dat toen 'de dwepers de Hervormde Kerk moesten verlaten' (219) raakt kant noch wal. Waar stond vader Anthonie Rutgers toen en waar bleef hij? Juist: in de Hervormde Kerk en op een eervolle en invloedrijke Leidse leerstoel. Het geciteerde grenst dus aan demagogie, evenals de karikatuur die van het Amerikaanse fundamentalisme wordt opgehangen en die niet door een correcte historische schets wordt rechtgezet Deze misser hadden de redacteuren niet mogen vereeuwigen, en zo is er helaas wel meer dat als overbodig treft.

Kortom, deze bundel had beslist korter kunnen zijn. Of daarbij 'De eeuw van de beeldenstorm' ook gemist had kunnen worden, durf ik niet te beslissen en valt gelukkig ook buiten het kader van DNK. Wel verbaast het mij dat dit hier voor het eerst gepubliceerde artikel zonder noten is gebleven, en dat uit de inhoud niet blijkt dat de Groningse openbare les van Otto J. de Jong, Beeldenstormen in de Nederlanden, met haar karakteristieke en zelfs baanbrekende meervoud ook maar is ingezien. Jammer, de toespraak in kwestie zou er meer perspectief door gekregen hebben.

Niettemin, alles overziende overwint de waardering voor deze uitgave moeiteloos de bezwaren.

F.RJ. Knetsch

J. Stellingwerff, Dr. Abraham Kuyper en de Vrije Universiteit, geb., 365 blz., il ƒ 39, 90. Uitgeverij J.H. Kok, Kampen 1987. J. Stellingwerff, De Vrije Universite na Kuyper, geb., 450 blz., ill., ƒ 49, 00. Uitgeverij J.H. Kok, Kampen 1990.

De voormalige bibliothecaris van de Vrij e Universiteit heeft zich al herhaaldelijk een deskundig en vruchtbaar scribent betoond, maar hetgeen hij nu, na zijn vertrek van de Vrije Universiteit, heeft gepresteerd overtreft alle vorige publikaties. Snel en effectief schreef hij de eerste twee delen van een trilogie over zijn werkgever. De boeken vormen een welkome aanvulling op bestaande biografieën en op Wetenschap en rekenschap (1980). Deel I handelt over het aandeel dat Kuyper had in de oprichting van de Vrije Universiteit Deel II is een boeiende ontdekkingsreis door de jaren 1905-1955 van de civitas academica. Stellingwerff tekent de Vrije Universiteit als een nationale instelling, gericht op de culturele emancipatie van een minoriteit. Zij leverde een waardevolle bijdrage aan de vaderlandse kerkgeschiedenis en is dus niet 'vrij van de kerk' geweest zoals ze zelf poneert. Het was haar streven de gehele werkelijkheid op God te betrekken.

Stellingwerff betoont zich zeker niet uitsluitend laudator. Hij beschrijft de bezwaren tegen geconstrueerde antithese, eerst die van een dopers aandoende kring 'heelen' tegenover halven, daarna die van de maatschappelijk-politieke groepering die driftig haar weg zocht tussen Tro Rege'-triomlalisme en 'gemeene gratie'. Stellingwerff aarzelt niet, waar nodig, kritiek te oefenen. Hij bewijst dat Kuypers 'gereformeerde grondbeginselen' op de 'moderne' J.H. Scholten teruggaan, al ontkende Kuyper dit zelf ten sterkste. Aangetoond wordt dat Kuyper romantiserend feiten verdraaide, o.a. in zijn Confidentie.

De formuleringen zijn meestal kort en bondig (II, 16: 'Zoals Kuyper antithetisch optrad in de op synthese gerichte volkskerk, zo was Bavinck synthetisch opgetreden binnen de zich antithetisch opstellende kerken van de Afscheiding'). Helaas leidt dit soms tot een te vlotte, ongenuanceerde, niet geheel juiste wijze van zeggen. Dan vertrouwt Stellingwerff teveel op zijn geheugen en gaat zonder controle van de ene bewering op de andere over. Als voorbeeld diene Kuypers minachtende opmerking over de 'slippedraagster' (nl. het kerkelijk hoogleraarschap na de hoger onderwijswet van 1876) die aan de Amsterdamse theologische faculteit onthouden werd. Stellingwerff betoogt dat deze uitdrukking reeds bij J.I. Doedes voorkomt. In Doedes' oratie 'Geen staatstheologie met een slippedraagster* wordt de uitdrukking weliswaar gebruikt - ontleend aan Allard Pierson - , echter in afkeurende zin. Doedes protesteert juist tegen de voorstelling van zaken als zou 1876 ons zowel een 'staatstheologie' als een 'slippedraagster' (de 'kerkelijke' vakken) hebben gebracht.

Er valt nog een aanmerking te maken. Deze betreft Stellingwerffs methode van literatuurverwijzing. Dat de bewijsplaatsen achterin de boeken staan, als appendix, is wellicht nog te dulden. Maar zijn manier van citeren - hoe origineel ook - is storend, vermoeiend en uitlokkend tot onjuistheden In 1, 332 van de puzzelrubriek staat: 'p. 133 r. 20 - p. 136 unfair: Br. LK L1 dec, K 3 dec...'. Ik ben er uitgekomen, al heb ik 'unfair' op p. 136 niet aangetroffen. Maar de lectuur wordt op deze wijze onnodig onderbroken.

Zoiets tempert de waardering, maar ze blijft evengoed groot. De schrijver houdt van zijn onderwerp, hanteert een persoonlijke stijl en beschikt over verbluffende detailkennis. De uitgever verzorgde en illustreerde de boeken smaakvol. Wij wachten in spanning op het derde deel.

P.L. Schram

Kerken in Noord-Holland 1800-1940, provinciale monumenten in Noord-Holland Haarlem 1991. (206 blz). Verkrijgbaar bij de Dienst Welzijn, Economie en Bestuur, Bureau Cultuur, Postbus 123, 2000 MD Haarlem, ƒ 56, 00 (excl. verzendkosten).

Deze fraai verzorgde, losbladige publikatie is een deel van de monumentenlijst van de Provincie Noord-Holland die als register-publikatie verschijnt. Sinds 1980 heeft het Provinciaal Bestuur een eigen monumenten-verordening vastgesteld, waarbij de aandacht wordt gericht op zowel afzonderlijke gemeenten als op categorieën bouwwerken.

De rijks-monumenten zijn slechts opgenomen in de bijlagen en naar kerken in Amsterdam wordt tevergeefs gezocht. Deze zijn niet beschreven omdat deze stad een eigen monumentenbeleid voert.

Voor de totstandkoming van de lijst werd eerst een inventarisatie van de kerkgebouwen gemaakt Die inventarisatie is in de vorm van twee bijlagen opgenomen. De eerste bijlage vermeldt de kerken gerangschikt naar gezindte, met vermelding van het adres, bouwjaar en architect, in de tweede bijlage zijn de kerkgebouwen naar burgelijke gemeente ingedeeld, waarbij dezelfde gegevens vermeld worden. De samenstellers hebben moeten constateren dat slechts een zeer gering aantal gebouwen intact is gebleven en uiteindelijk zijn van de 376 Noord-Hollandse kerken slechts 27 op de monumentenlijst geplaatst. De samenstellers noemen het een representatieve groep kerken, zowel wat spreiding betreft over de verschillende architectuur-historische perioden tussen 1800 en 1940 als over de verschillende kerkgenootschappen. Van de opgenomen kerken - acht hervormde, zes katholieke, zes doopsgezinde, drie gereformeerde, twee oud-katholieke, een synagoge en

een oecumenische kapel - worden het gebouw en het interieur beschreven waarna de redenen worden genoemd waarom deze kerk op de monumentenlijst werd geplaatst. De beschrijvingen zijn technisch te noemen en lijken vooral bestemd voor architecten en kunsthistorici. Gemakkelijker toegankelijk zijn de vaak prachtige zwart/wit foto's, kaarten en (bouw-)tekeningen.

Vooraf aan de beschrijvingen van de monumenten gaat een inleiding waarin een kort historisch overzicht wordt gegeven van de verschillende kerkgenootschappen in Nederland en een uitgebreidere beschrijving van typische bouwstijlen en - kenmerken.

J.F. Seijlhouwer

Als een overheid zich niet actief met bescherming van kerkgebouwen kan bezighouden zullen gemeenteleden het zelf moeten doen. Een goed voorbeeld van eigen initiatief voor het behoud van een kerk heeft in Rotterdam geleid tot de oprichting van de Stichting Kerkbehoud Rotterdam-Centrum. De stichting probeert de sloop van het enige overgebleven kerkgebouw van de gereformeerde gemeente in Rotterdam-Centrum, de monumentale Bergsingelkerk te verhinderen. Voor inlichtingen en steunbetuigingen kunt u zich wenden tot SKR-C, postbus 975, 3000 AZ Rotterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's