GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zijt dan navolgers Gods!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijt dan navolgers Gods!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen. Efeze V: l.

't Is zoo aangrijpend, en zoo bijoa verrassend, wat de Apostel ons hier toeroept over de navolging Gods. E-; n oproeping om, als geschapen r.aar het Beeld Gods, ons tot navolging van onzen God gereept n te gevoelen, spreekt ons geheel natuurlijk toe. Doch hier staat heel iets anders. Hier was in het slot van bet voorafgaande hoofdstuk gewezen op de bitterheid, de toornigheid en de gramschap, waarmede in het gewone leven zoo vaak de éóa jegens den ander beiield is. Dit nu wil de Apostel dat we verfoeien zullen, en dat we juist omgekeerd > goeddertieren e» barmhartig" jegens elkander zullen zijn, «n vlak in aansluiting nu aan dit vermaan, laat bij hierop onmiddellijk volgen : Gedraagt u jegens elkander „gelijk ook God in Christus u vergeven heeft", tn vlak daarop, en er bij hoorend, volgt dan: „Zijt dan hierin navolgets Gods!" Wat zeggen wil: Verdraagt en vergeeft ook gij elkander, op gelijke wij^e als uw God u verget.f[.

Nu zou dit vermaan ons minder aangrijpend toesprtkeo, zoo er mede bedoeld ware, dat we steeds het beeld, het voorbeeld Gods zouden trachten na te volgen, en zoo dus ook, gelijk God ons onze zonden vergeeft, elkander van harte vergeven zouden, al wat we min lief jegens onze bloeders of zusters waren geweest. Er zou dan niets anders in liggen, dan dat we lang niet zoo zelden onze broeders en zusters minder lief en min hartelijk bejegenen, gelijk we ook jegens den Heere gedurig in liefde en toe wij ding te kort schieten. Doch zoo staat het er niet, en wat er staat heeft een geheel andere strekking. De Apostel gaat hier toch uit van het droeve feit, dat zoo gedurig ook in het gezelschap def Christenen de ééa te kort schiet in liefde en vergevingsgezindheid, die bij zijn broeder verschuldigd is, en dit broederleed nu, zegt de Apostel, moet niet blijven hangen, maar moet met wortel en tak worden uitgeroeid, ja zoo volkomen, dat wij elkander vergeven, gehjk ook onze God ons vergeeft.

Dit nu grijpt ons daarom zoo aan, omdat beide vergevingen, waarvan hier sprake is, zoo gehtel ongelijk zijn. a

Als wij de een tegen den ander de liefde verzaakten en elkaar over eu weer tergden of bedroefden en ergerden, dan is er vergeving over en weer noodig. Dan staat niet eenerzijds een heilige en anderzijds een zondaar, alzoo twee die 't met elkaar vinden moeten, doch dan zijn 't twee zondaren, die over en weder in geestelijke zwakheid vervielen, elkaar verdriet aandeden, en nu elkaar vergeven moeten. Doch zoo staal het in onze verhouding tot onzen God ja st niet. Eer vlak omgekeerd. Dan toch is God de Heere de Allerheiligste, die in niets tegenover ons te kort schoot, wiens liefde jegei-.s ons ongerept en volkomen was, en tegenover dien Heiligen God staan wij dan als de gedurig tot zonde verlokten. Op zichzelf genomen, zoo we eeniglijk met ons eigen persoonlijk bestaan en met ons eigen doen en laten rekenen, zou er dan ook geen oogetibiik sprake van kunnea ziju, dat wij onderling elkaar zouden vergeven, gelijk onze God ons vergeeft. Is er sprake van onze wederzijdsche inschikkelijkheid voor en met elkander, dan zijn et twte die, in graad nu ja allicht verschilltnd, maar in 't wezen toch gelijk staan, beide als zondaars optreden, en uit dien hoofde over en weder te vergeven hebben, wat we onheiligs in elkaar opwekten. En, komt er dan ten slotte over en weer berouw in elkanders hart op, zoodat we ons met elkaar verzoenen en saam de vergeving onzes Gods inroepen, dan blijft onze God de Heilige, dan blijven wij de zondaren die genade inroepen, en de heerlijke uitkomst verklaart zich vanzelf. Doch zoo juist staat 't hier niet. Hier staat de gevallen zondaar tegenover den driemaal Heiligen God. Zijns is derhalve de schuld. Zijns öe bange veraniwoordins; . En de God met wien bij zijn schuld te vereffemn heeft, staat als de onschendbaar heilige tegen hem over. Feitelijk is 't dan ook eemglijk eii uitsluitend de tussch^nintreding vanden Middelaar, die hier onze vcschijning in eere voor het oog van onzen heiligen God mogelijk en denkbaar maakt. Op ons zelf gezien, e» zonder Middelaar, zou 't alles ons teiugstooten. Er zou van verzoening en van hereeniging geen oogenbUk sprake kunnen zijn. En eerst als de Middelaar zich voor ons stelt, zoodat de Driemaal heilige God ons niet anders dan onder het schild en den dekmantel van den Middelaar ziet, overkomt ons de zalige verg ffcnis.

Het begint dan met o, zoo hachlijk te staan. Voor zoover het onze menschelijke saamleving betreft, zijn 't dan beide geboren zondaren van wie gehandeld wordt. Beiden staan dto )ilohüldi!(^ Ea komen te ët dm ttin sflüttd V toe, om niet in bitterheid en vervreemding van elkander te blijven voortleven, maar vergeven ze elkander van harte en reikten ze elkander de broederband toe, dan stond 't over en weder gelijk en is 't van beide zijden het indringen van een hoogere liefde die hen saam iu verzoening juichen doet. Maar geheel anders staat 't natuurlijk, als 't aankomt oponzeverhoudingjegens onzen God. Dan geldt het een worsteling lusschen twee elkaar verwante geesten, maar die gehtel ongelijk tegenover elkander staan. Eenerzijds blijft 't dan de schuldige en zondige mensch, maar deze schuldige mensch staat tegenover een God, die onverandelijk in zichzelf steeds schitteren büjft in zijn volkomen heerlijkheid. Weer komt 't derhalve op de wederzijdsche verhouding tUESchen twee verwante geesten aan. Van de ééne zijde is 't de heibge God, die onveranderlijk heilig in zichzelf blijft, en tegenover dien heiligen God staat dan de gevallen mensch, die naar zijn Beeld geschapen, dat heilige Beeld verzaakte en in de schier demonische gestalte overging.

Bleef 't hier nu bij, dan was er vanzelf geen zweem van uitzicht op verzoening. De driemaal heilige God en de gevallen zoodaar zouden dan gescheiden tegenover elkander blijven staan, en van hereeniging of verzoening zou geen sprake wezen. Er zou een niet te overbruggen scheiding ' blij VI n gapen, en het ontzettende begrip van de verdoemenis zou aan den gevallen zondaar verwerkelijkt worden. Maar geheel en al verandert dit nu door bet heilige Middelaarschap van den Heiland. Dit Middelaarschap toch is een onderduikea van den Zone Gods in den stroom van onze ellende, en du zóó bang en zóó ontzettend, dat^en slotte in de schier helsche zielsb-inauwing de bapge uitroep van het Lama Sabachtani over Jezus'hppen glijdt. Om ons tot onzen God terug te leiden, het de Middelaar zich bijna van zijn Godheid berooven. En het is eeniglijk het mysterie der diepste zelfvernedering, waarvoor de Christus juist in die bange vernedering het redmiddel voor onze verlossing vond en tot ons bracht. En vandaar dan ook, dat de Apostel zoo stellig betuigt, hoe »God in Christus ulieden vergeven heeft!

Op het mysterie der liefde komt 't hier daarom al te gader aan. Eerst teekent de Ai^osiel ons ons zondig leven onder elkander, dat zoo vaak baat en bitterheid verraadt. Dan toont hij klaarlij k aan, hoe we deze onderlinge boosheid en bitterheid te boven komen, en elkander vergeven. En daarca eerst komt dan de heerlijke lolzang, aie boetezang tevens is, en die ons nu toe-!preekt in deze roerende taal: ., .Elkaar vergevende gelijkerwijs ook God in Christus ulteden vergeven heeft." Dat is het raadsel. Van God afgevallen eu vervreemd, en nu toch weer de vergiffenis van onzen God ontvangen en naar onzen God teruggebracht, en dit alles niet door eigen deugd of braafheid, door eigen boete cf vern? dering, maar eeuigiijk door wat Christus'voor ons volbiacht. ZüO wordt 't dan een „vergeven van elkander, gtlijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft".

Doch dau blijft 't hier ook bij. Is ons metterdaad in Christus de volkomen vergiffenis ten deel geworden, dan zijn we hiermee van zelf en ongemerkt in de heilige sfeer der eeuwige liefde overgezet. De Apostel laat 't er dan ook ijlings op volgen: „Wandelt dan nu in de hefde, gelijkerwijs ook Ctinsius ons Hefgehad heeft, en zich zelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande, Gode tot een welriekende reuk." Op zich zelf zou een nieuwe gelijkstelling in de verzoening mogelijk zijn geweest. Ouder ODS menschen bleef 't altoos, dat de een jegens den ander in liefde tekort schoot, dat dit bitterheid wekte, en dat deze verbittering nu in Christus verzoend moest worden. Maar wordt het zondig beginsel, het doodend egoïsme in ons te niet gedaan, ea wordt dan Christus onze plaatsbekleeder, die ons van onszelf aficbeidt en in zijn heilige liefde in«ijit, dan valt weg wat achter ons lag en ons van onzen menschenadel beroofde. Een hooge, een heilige, een hemelsche liefde daalt dan in ons innerlijk wezen in. Christus en wij zijn dan niet meer twee, maar één geworden, en het is in die zalige eei< heid, dat zich alsdan vanzelf demogelijkheid voor ons ontsluit, om te doen wat ons hier zoo angrijpend wordt toegeroepen, en tnavolgers Gods te zijn als geliefde kinderen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijt dan navolgers Gods!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's