GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 143

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 143

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

133 hem van minder beteekenis worden geacht. Zoo zegt hij bijv. in een preek van 1512, dat „vigiliae, labores reliquaque stiidia corporalis exercitationis" voldoende waren, om de illecebras carnis" te overwinnen, maar dat dit middel niet hielp tegen geestelijke zonden als „ira, invidia, superbia et ambitio; haec sola fide vincuniur" (W. A. 1, 16). De eerste maal, dat Luther over deze vleeschelijke aanvechtingen bepaald klaagt, is in een brief aan Melanchthon op den Wartburg in 1521 geschreven : „carnis meae indomitae uror magnis ignibus" (ENDERS, Luthers Briefwechsel, 3, 189). Het is vooral dit laatste getuigenis van Luther, waarop Denifle wijst, wanneer hij Luther een „Urist" noemt. Men vergete echter niet, dat Luther tegenover den al te hoogen lof, dien Melanchthon hem had toegezwaaid, zich zelf hier opzettelijk zoo slecht mogelijk maakt. Wanneer hij in dienzelfden brief zegt: „proh dolor parum oro, nihil gemo pro Ecclesia Dei, ferveo carne, libidine, pigritia, otio, somnolentia", dan voelt ieder, hoe sterk Luther hier aan het overdrijven is. Zie voorts WALTHER, Für Luther wider Rom, p. 650 en v.v. Ook GRISAR, Luther I, p. 13 en v.v. en 406 erkent, dat Denifle's voorstelling onjuist was, en de libido sexualis bij Luther geen hoofdrol speelde. ^^) Luther vereenzelvigt soms nog de concupiscentia met de libido sexualis, zooals bv. in zijn Commentaar op Rom. 6 : 9 : „Si omnino propter infirmitatem carnis concupiscentie cedendum, extra tamen poUutionem et immundiciam fiat, saltem in matrimonio ex fide sanctificato" (FiCKER, t. a. p. I, 2, p. 162), maar dit is, gelijk LOOFS, Dogmengeschichte 4^ Aufl., p. 705, noot 2, terecht opmerkt „eine leider nie ganz absorbierte monchische Vorstellung, ein Erbe Augustins". In den regel daarentegen vat Luther de concupiscentia op als de „desyderia, affectiones et inclinationes ad peccata", als de „declinatio a bono et inclinatio ad malum' (FiCKER, t. a. p. I, 2, p. 107). Braun heeft er terecht op gewezen, hoe deze opvatting van de concupiscentia saamhangt met het eigenaardig bekeeringsproces van Augustinus en Luther. Bij Augustinus is de Sünden-erkenntnis vooral gekomen door de „sinnliche Sunden seines Vorlebens''; daarom staat bij hem de concupiscentia in haar zinnelijk karakter op den voorgrond, ook al heeft Augustinus haar nooit tot de libido sexualis beperkt; bij Luther daarentegen, „der gesetzesstrenge Mönch", toonde de afdwaling zich veel meer in „die hochmütigen Regungen des Herzens" en domineert daarom de geestelijke kant der concupiscentia (t. a. p. p. 144).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 143

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's