GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het bevreemdt, dat bij dit door Deputaten geconcipieerde formulier alle toelichting ontbreekt. Hetzelfde geldt van de beide volgende formulieren, dat van de bevestiging der Ouderlingen en Diakenen en het Huwelijksformulier.

Te meer valt 'dit op, waar b.v. bij de belijdenisvragen een zeer uitvoerige toelichting wordt gegeven.

Moet ook dit verklaard worden uit gebrek aan tijd?

Dan zou bijna van te voren kunnen worden vastgesteld, dat de formulieren zelf ook onder den haastigen spoed moeten hebben geleden.

Deputaten spreken van een algeheele vernieuwing dezer formulieren.

Daaronder moet verstaan worden, dat uit de thans bestaande formulieren heele brokken zijn weggelaten en nieuwe zijn ingevoegd.-

Om ons eerst te bepalen tot het formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords-.

Deputaten hebben daarin groote veranderingen aangebracht.

Zinsneden, die men thans aan het begin vindt, worden daairin meer naar het eind geschoven. -

En juist, omdat Deputaten. hiervan geenerlei rekenschap geven, kan men niet gemakkelijk hun logika Hoorzien.

Men moet vaak gissen en raden.

Het lijkt soms op een dooreenhaspeling.

D'e aardige uitweAing van het beeld van den 'herder kon blijkbaar den toets der Deputatenkritiék niet 'doorstaan.

Daarentegen bleef de passage, waarin vooA'omt de tekst: „Ziet, Ik ben met ulieden tot de voleinding der wereld", zakelijk voor de vlammen der kritiek gespaard, hoewel daartegen gegronde bedenkingen zijn aan te voeren.

In het bestaande formulier luidt deze passage: „Hetwelk ook de oorzaak is, waarom de Heere wil, dat zulk een ambt altijd zal blijven. Want aldus spree'k't Christus, Zijn apostelen uitzendende om deze heilige bediening te doen: Ziet Ik hen me't ulieden tot de voleinding .der wereld; alwaar men ziet, dat het Zijn wil is, dat deze heilige dienst (want de personen, die Hij daar aanspreekt, konden niet leven tot de voleinding der wereld) ten allen tijde op aarde onderhouden worde".

En Deputaten versterken deze opvatting in dezer voege: „En het is des Heeren 'wil, dat dit ambt altijd zal blijven. Want Christus, Zijne apostelen uitzendende, spree'kt: Ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleinding der wereld, hetgeen niet alleen ziet op hun personen (want zij konden niet leven tot aan de voleiding der wereld), maar ook op al de bedienaren des Evangelies; die geroepen zijn om te onderwijzen en te doopen".

In beide gevallen wordt dit ScJiriftwoord dus zóó uitgelegd, da, t het slaat op het predikanibt of de predikers.

Deze esegese, ik zal het nu maar vergoelijkend uitdrulkken, wordt lang niet algemeen aanvaard. Misschien hebben Deputaten, als zij erover preekten, zelf ook wel een andere exegese voorgedragen.

Volgens het bijna algemeene gevoelen is bet: „Ziet, Ik ben met ulieden" een belofte, die Christus vóór Zijn hemelvaart in de apostelen aan de geheele gemeente en niet enkel aan het pTedikambt of de predikers gegeven heeft.

Christus zal met al Zijn igeloovigen zijn.

En niet slechts daarin, dat Hij hun predikers zal geven. Maar veel breeder, dat Hij met 2iju Woord en Geest nooit van hen zal scheiden. Christus' nabijheid wordt gelukkig niet aan do prediking gebonden. Dan zouden we slechts drie uur in de week „Christus met ons zijn" kunnen ervaren en den overigen tijd aan onszelf zijn overgelaten. Welk - een treurig leven zou dat worden!

De Catechismus dacht er dan ook' anders ovex'.

Op de vraag (47): „Is dan Christus niet bij ons tot aan het einde - der wereld, gelijk' Hij ons beloofd heeft" wordt zoo trooistrijk geantwoord: „Christus is waarachtig-mensch en waarachtig God. Naai-Zijn inenscbelijke natuur is Hij niet meer op de aai'de; maar naar Zijn Godheid, prajesteit, genade en Geest wij'kt Hij mmmeimieer van ons".

En met dit „ons" zijn natuurlijk gemeend de oprechte belijders.

Feitelij'k zijn dan ook Catechismus en Beveatigingsformulier voor de Dienaren des Woords met elkander' in strijd.

Aan welken kant wij ons hebben te scharen kan niet twijfelachtig zijn.

Aan bet bevestigingsforniulier kleeft een klerikalistisch vlekje.

Maar in plaats, dat Deputaten dit met de beazine van hun wijsheid er uit wrijven, schilderea ze bet nog een beetje op.

Toch kunnen zij bij nader inzicht hiermee geen vrede hebben.

Ze zullen moeten bdkennen: het is w-at te snel onder den hamer doorgcigaan.

En om nu nog iets te noemen, .— want de veranderinigen zijn zóó 'talrijk, dat ik als ik ze één voor één wilde bespreken er weken lang üj zou moeten stilstaan — van vele zijden is er aanmerking op gemaakt, dat de bevestiger bij de bevestiging van een kandidaat zou moeten spreken: „In den naam des Heeren verleen ik u de macht en het recht het Woord en de Sacramenten te bedienen en de schapen van den Goeden Herder te weiden".

Tegen dat „verleen ik" reageert het Gereformeerd bewustzijn onmiddellijk.

Niet, dat het in het geheel niet te verdedigen zou zijn.

Als wij een andere historie achter ons hadden, zouden wij er allicht geen captie op maken, evenmin als tegen de formule: ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons.en des Heiligen'Geestes.

Maar deze laatste formule is van oude tijdea af gebruikt geweest.

De genoemde bevestigingsfo'rmule wordt nieuw ingevoerd.

Daarom spitst men zich daar meer op.

Ook bestaat er geen twijfel over, of Christus' dienaren ontleenen het recht om te doopen rechtstreeks aan Christus' bevel. ,

Maar kerkrechterlijk is het een kwestie, of een bevestiger zoo ver mag gaan als hier Deputaten willen vooTschrijven.

Het „ik doop u" en het , , ik verleen u de macht en het recht" staan niet op gelijke lijn.

Dat zou het alleen zijn, wanneer de bevestiging van een predikant ©en sacramient w: ai©, gelijk de ' Roomsc'hen hun priesterwijding hebben.

Maar 'k'ra, chtens de historie is de Gereformeerde bang van alles wat naar het hiërarchische riekt

Voorzichtiger is het daarom oim deze solem'neele verklaring achterwege te: laten.

Noodzakelijk is ze niet.

En eindelijk nog eenige opmerkingen over den vorm.

Ook in dit formulier liggen nog vele lijken (wettig-lijk, getrouwe-lijk enz.) onbegraven.

In onze dagen, waarin 'het platform al imesr , , de houten broek" verdringt, begint het wat ei'getiaardig 'te klinken, als Deputaten in hun nieuwe formulier bepalen: Daarna zal de Dienaar „van den stoel" aldus vermanen. Waarom niet: vanden kansel ?

Een piaax keer ontmoet men hier ook: uit den Woorde Gods. Waarom toch niet: uit het Woord Gods?

Natuurlij'k bevat het werk van Deputaten ook hier veel goeds.

Maar het laat den generalen indruk achter: het is niet af.

Formulier van lievestiging der Ouderlingen en Diakenen.

Het concept-formulier van Deputaten is hoofdzakelijk het resultaat van een bekortingssysteem op het thans gebruikte formulier toegepast.

Deputaten hebben sterk besnoeid.

Onder meer zijn ook „de gemeene Levieten" uitgedreven.

Treuren klan men hierover niet.

Die uitdrdkking kon vooral voor het tegenwoordig taaieigen licht worden misverstaan.

Zoo moet een dominee van min vaste formatie — 'men - verstaat hoop ik deze elliptische aanduiding —, 'die toet zijn ouderlingen overhoop \3!g, hen liebben toegevoegd: ik heb het jullie bij je bevestiging nog; voorgelezen, dat je gemeene Levieten bennen.

Ook is het een winst, dat de vele herhalin'gen nu vermeden zijn.

Toch hebben niet alleen. de herhalingen Ji'et moeten ontgelden.

Ook de uiteenzetting van de instelling van h'et ouderlingennarabt is inge'krompen. De rustige minier, waarop de tweeërlei soort van ouderlingen door ons formulier van elkander onderscheiden worden, gaf het een 'duidelijkheid, ' welke men in het concept der D'eputaten niet zóó terugvindt

Uit dit laatste is b.v. weggeTaten: „blijvende nodhtans die ambten altijd onderscheiden".

Toch is het wel goed, dat de ouderlingen biJ hun bevestiging hieraan telkens worden herinnerd.

Vroeger namen we Ihet voor onze ouderlingen op en betwisten de juistheid van voorstelling, vari andere zijde gegeven, alsof het hun grootste lust zou zijn den dominee te laten voelen, dat zij "e taeerderiheid vormden en hem naar hun piJP, *'^ konden laten dansen.

Maar hier en daar vindt men toch wel een ouder-

ling, die id© 'allures aanneemt of }iij dominee is op iartilklel ; aclit en een half en met een soort inedelijdein op zijn leeraar neerziet.

In, waar de hooigheid in ieders hart huist en ieder weleens gevaar loopt zijn bevo6gdlieden te j builen te gaan, Kan het nooit kwaad, dat luitdrukkelijik gestipuleerd wordt: beide ambten blijren nochtans altijd ondersdheiden.

Ons tegenwoordige formulier geeft voorts te lezen: „Em alzoo maiken de Dienaren des Woords en de Ouderlingen te zamen een college O'f ge.zelscliap', zijnde als een Raad der Kiedcj". Maar Depulaten vangen de Dienaren des Woords en do Ouderlingien onder het woord „ambtsdragers". Vodgeus hen maikén de am'btsdraigers uit den Raad der 'kerk. Ook deze verkorting, werkt onduidelijkheid in de hand. De dialkten is immers ook een (ijiibtsdraiger. Toch behoort hij naar onze kerkrechterlijke beginselen niet tot den eigenlijken kerjceraad.

Ook hier moet ik er van afzien, al mijn beüwaren kenbaar te miaken.

Daarom nog, enkele.

Onder de eischen van het dia!kenambt wordt niet opgenomen de gave van onderscheiding en voorzidhtigheid om 'de aalmjoezen niet te besteden dan waar het noodig is.

Zou deze eisch in onzen tijd niet behoeven gesteld te worden?

Zen kijkje lachter de gordijnen leert wel anders. Onder de diaikenen zijn over 't gemeen twee typen. De eenen hebben een klein hart. Als daar iemand voor hen staat, die haar tranen goed bij de hand heeft, zijn ze dadelijk bereid te helpen en achten zij nauwkeurig onderzoek .onnoodig. De andoren zijn 'meer nuchter van aanleg en ontdokken door die nuchterheid aardige spaarpotjes, wol'ke de vraigenden niet wilden aanspreken, soms zelfs onbezwaarde panden of ooK w'orden ze ontvangen in een salon, gelijk ze er zelf 'geen hebhen en tracht mijnheer hen aan het verstand te brengen, dat hij de dupe is van de imalaise, dat hij natuurlijk iiiet alle werk kan accepteeren^ dal diakenen voor hem hebben gezocht, want dal God toch ook de standen geschapen heeft en dat hij daarom rekent op een ondersteuning niet als van een werkman, rriaar overeenkomstig zijn stand, weet u.

Onze vaderen waren wel praktisch, dat zij bovcnstaanden eisdh in het formulier opnamen.

Trouwens, die praJktische kijk opi de dingen blijkt uit nog iets . anders.,

Als zij in het formulier de gemeente toespreken, richten zij zich aldus tot de armen: „Ein gij armen, zijt arm van geest, en gedraagt u jegens uw verzorgers in allen eerbied; weest danki.^-ir jegens hen en murmureert niet. Volgt Christus om de spijze der ziel en niet om het brood".

Volgens Deputaten hebben de armen van onzen tijd deze vermaning niet noodig.

Hebbien we nu in tegenstelling met vroeger enkel met dankbare zielen te doen?

't Wiaxe te wenschen.

Maar de Diakenen doen wel andere ervaringien; iolp. i'^r zijn huizen, waar ze gjaarne komen en vriendelijk worden ontvangen. Wat is de blijdschap en dankbaarheid er groot. Ze achten het een geestelijk genot, daar een halfuurtje te vertoeven. Dat maakt andere bezoeken, van minder opgewekten aard, weer goed. Want denkt u, dat zij het den meneer in den salon ooit naar den zin kunnen mia, - 'kon? Zij komen som's zooveel ontevredenheid tegen.

Onze vaderen dorsten de dingen bij hun naam noemen. Waarom zouden. wij banger zijn liitgeviillen? Hjet raa'k't toch het welzijn der gemeente?

Natuurlijk beteekent het „igedraagt u jegens uw vei'zorgiers in allen eerbied" niet, dat de armen voor de gegoeden in de gemeente extrardiep , h'un pot moeten afnemen. Maar dat ze eerbied en dankbaarheid zullen bewijzen jegens de Diakenen.

Laten 'we toch zorgen, dat de mentaliteit, waarmoe vele werkeloozen hun ondersteuning van de overheid ontvangen, niet op. de gemeente va, n. Christus oversla.

Het blijve ook: „Volgt Christus om de spijze der ziel en ïiiet om het brood".

De Zending kent haar rijst-christenen. De Ikferk haar diaconie-christenen.

Nog iets uit het formulier is een prooi van de verkorting gewonden, n.l. dat de diakenen weldadigheid hebben te h'ewijzen a, an alle menschen, ma, ar inzonderheid aan de huisgenooiten des geloofs.

Dit beginsel zou ik in het forniulier niet gaarne missen.

Al is h& t, dat onze diak'omieën in den regel de handen vol hebben iriet de huisgenooten des geloofs te verzorgen, toch miag , mien daarom niet doen alsoif het weldadigheid bewijzen aan menschen buiten onzen kring van Godswege niet geboden was.

Aan hiet nieuwe conoept-formulier is ook' te niorken, dat tegenwoordig de zorg voor de rijpere jeugd de aandadht der kerk vraagt.

Als taak wordt den ouderlingen ook opgelegd »acht te nemen op het zaad der 'kefk".

De jeugdouderlingen en de jeugdcommissies uit de ouderlingen zullen hierva, n 'n^et genoegen kennis nemen.

En zij niet alleen.

Doopsgezinde studenten.

Het volgende berichtje geeft een kïjkje op de opleidinig va, n Doopsgezinde studenten. „Hij" is hier de voorzitter van de algemeen© vergadering der Doops'geizinde Sociëteit.

Hij deelde de studenten mee, dat het van heii ontvangen adres om. zekere wijzigingen in de opleiding aan de Curatoren was gezonden om praoadvies. Namens curatoren werd hun aangezegd, dat de candidaten voorlaan ook één universitair teslimoini'uim-ooUege zoudon hebben te volgen, gekozen uit de historische, .de literaire of de wijsgeerige groep. Ook zou voortaan scherper worden toegezien op hei memoriseeren van de preeken. Ten .slotte sprak de voorzitter tot de studenten zijn , , ceteruni eenseo", door hen toe te roepen: studeert! Want het godsgodsdienstig loven, hoezeer gemoedszaak, kan de controle van het verstand, van het godsdienstig denken niet missen. Noodig Inlijven: klare, voor het denken des tijds' gerechtvaardigde godsdienstige denkbeelden.

Daarna vingen do proponentsexiaimens . aan, van den heer P. J. Smidts en de dames S. E. Doijer, D. Groeneveld en A: . I. Hooghiemstra. Zij' zijn allen geslaagd.

Men ziet de hoeren genoaglij'k in hot semina.riëele hoekje zitten.

Eigenlijk konden zij weleens praten over h'et besta.ansrecht van een Doopsgezind seminarium'.

De opleiding; van Remonslrantsche en Rvangnlisch-Luthersche studenten verschilt immers van die der Doopsgezinden weinig of niets.

Het zou zelfs meer in de lijn^lig'gen te ijveren voor een modernistische faculteit voor godsdienstwetenschap.

Die zou, ook andere moderne studenten kunnen omvatten.

De kerkelijke verschillen tusschen de modernen van allerlei gading zijn immers peulschilion' geworden ?

Voorts krijgen de studenten een waarschuwing.

Er zal scherp toegezien worden op' het memoriseeren van de preeken.

Een beste maatregel.

Alleen reikt dit toezicht niet vorder dan lol het seminarie!

Maar op de waarschuwing volgt — precies als bij de bela; stingi — een aanmaning.

De studenten worden aangemiaand om te studeeren.

Daarmee schijnt nog , al eens geslabakt te worden Rn het excuus hebben zij voor het grijpen.

„Maar, professor, . godsdienst is toch gemoedszaak.. Diaar kan je toch niet verstandelijk over redeneeren."'

'k Hoor het een Doopsgezind studentje al zeggen.

Diaarmee blijft hij principieel, het is hem voo)'gezongen door allerlei leidslieden, ' dat de waarheid slechts door het hart k'an worden aangevoield.

En da.t is hem het gemakkelijkst ook.

Want in de inystiek' kunnen zij je mioeilijk examineeren.

Doch nu steken curatoren on professoren daar een stokje voor.

„Noodig blijven: klare, voor het denken dos tijds gcrochtvaardigde denkbeelden.''

Dat gaat aardig den dogmatischen kanl op.

Alleen niet den geloovig-dög.'matischen, maar don rationalistisch-dogimatischen kant.

Norm is niet de Heilige Schrift, maar het denken des tijds.

In elk' geval echter komt de behoefte aan zekere dogmatiek niet maar om den hoek gluren, doch midden dp den drempel staan. .

En de studenten, buigen zich over... het den-'ken des tijds.

Eenheid vinden zij daar niet.

Zij bestudeeren de werken van Rickert, Cohen, Natorp, Voihinfeer, Euchen, M, ünsterberg, Bergson en zuo vele anderen.

Begint het dan een warwinkel in hun hoofd te worden, dan bellen zij even bij den hoogleeraar aan en vragien of hij niet een boek weet, waarin hij het denken des tijds vindt saamgevat.

Deze wijst hen misschien op Chamberlain, Graaf iKieyserlinig of zelfs DostojewskÜ.

En overgelukkig, dat zij nu het denken des tijds in een amerijtje zijn 'machtig geworden, zijn ze op het examen verwoede Chamberlainianen of Keyserlinigers.

Maar daarna ?

Och, dan zal ongeveer de helft zich wel weer bij de gemoedszaalk' aansluiten.

Opmerkelijk ook, dat voor het proponentsexa, men slaajgden één heer en drie dammes.

Dat is zeker nog onder de oude bedeeling van de gemoedszaak?

Zullen de verhoudingen nu misschien anders worden?

Kerkelijke hoogleeraren.

Door de benoeming van den Groninger Klerk'elijk'en hoqg[leeraar Aalders tot gewoon hoogleeraar, 'kwaim de kerkelijke leerstoel valkant.

Verschillende richtingen gingen 'er nu op uit om den beer te schieten.

Wij zijn nog maar één kterlc^elijk hoiogleeraar rijk, klaagden de imodernen, we mochten er heusch wel een tweeden bij hebbjen, want kijk eens, .jjvait, 815 een miassa zij iachter zich hebben. Zij zijn wel niet allen kierksch. Ons beginsel brengt m'ee afkeer van uitwendigheden. Maar onder die niet-k'erkschen vindt ge toch zulke diep religieuse nafuren.

En wij werden tot 'heden stelselmatig 'gepasseerd. Zoo bieschuldigden de Kpnfessioneelen.

Thans heeft echter de „Com'missie van voordracht het volgende drietal opgemaakt:

1. Dr Th. L. H'aitjema te Apeldoorn.

2. Dr D. Plooy te Leiden.

3. Dr G. Vellenga te Nieuw-Loosdnecht.

De a.s. Synode zal wel no 1 viaji de voiOfrdradhït kiezen.

Daarmee is dan aan den wensch der Ktonfessioneefen voldaan.

En die 'keuze zori inderdaad geen slechte zijn.

Minister De Visser over de Doleantie.

In minister de Visser bezit het tegenwooirdige Idabinet een sterk representatieve figuur. Hij spreeJk't, bijna even graaig als ex-keizer Wilhelm.

Wellicht nog, liever.

Om zijn regeeririgsspeedhes V; erw0; a, rloost hij de piarticuliere niet.

Af en toe 'preek't hij nolgj, al ging hij tot eeh anderen staat des levens over.

Hij oreert qök op kon'giressen.

Maar gelij'kl ieder die veel speecht, laat hij zicti weleens iets onbedachtza, ams ontgliplp'en.

Zoo sprak, ' hij verleden week aain het graf van zijn, vriend Di Lütge en teekende — gegeven de juistheid viaA het 'kraintenversiagj — den overledene o.m. 'met deze woorden:

„Ds Lütge had een eigenaardige eigenschap. Hij was een zeer principieel, doch ook een zeer saaml)in(.lend iman en niet 't minst ook in de dagen der doleantie is dat gebleken. ï'röuw is hij gebleven aan de stem van zijn Heer."

We stellen voorop', dat 'hij hier opj eigen gelegenheid en niet namens de regeering'hét woord voerde.

Hij had du, s het recht zich wat meer te laten gaan, 'hoewel een bewindsman hier voiorzichtigheid is aan te raden. Men derikb maar weer aan den ex-'keizer va, n D'uitschland.

Dat hij deed uitkomen, hoe 'de doleantie zijn sympathie niet had en sinds ook niet verwerven Ic'on, zullen we hem) niet al te euvel duiden, al vragen wc - ons af od: hij hieraan nu noodzakelijk lucht behoefde te gieven.

Maar dat hij argumenteerde gelijk hij deed, kan niet door den beugiel.

Omdat Ds Lütge een zeer saamhindend |m'an was, iging hij 'miet de doleamtie niet m'ee. Aldus Dr de Visser.

Hierdoor wordt op h'en, die doleerden hét odium gelegd, dat zij niet zeer saatahindend waren.

Hoe weinijg verstaat Dr de .Visser toch' van wat er in het hart van de voormannen der Doleantie omgiing!

Wat voelden zij zich krachtig gebonden aan hen, (die met hen den Christus der Schriften liefhadden !

Hoe hebben zij er onder geleden, dat vele broederen ziqh vain hen losscheurden.

Neen sterlcjer nog, hen uitwierpen.

De zeer saiamhindende Ds Lütge heeft nfeegeweA't om belijders der wlaarheid, liefhebbers des Heeren uit 'de kierk te zetten.

E, n dan 'die schrijnende toevoeging: „Trouw is 'hij gebleven aan 'de stem van zijn Heer".

Die meenden te imoieten doleeren wa, Ten al'zoo ontrouw aap de stem. van hun Heer!

Wij wisten, dat Dr de Visser ondank's zijn Kloosen Couperus-waardeedng in iha, rt en nieren Hervormd is.

Maar dat het oude fanal, isme na zooveel jaren nog zijn qogen oimfloerst, 'wisten wij niet.

Zou hij niet kunnen toegeven, dat hij zich jaan de gjeopiende groeve van zijn vriend heeft vergaloppeerd?

^ Geruststelling.

Een lezer uit 'Zuid-Afrika vraagt ons wat er van aan is, dat —' gelij'k liij in een der Zuid-Afritóaansche bladen las — de coalitie-pohüek van wijlen Dr 'Kuyper de verroomsching va: n "Nederland in de hand heeft gewerkt.

Wij zijn blijde hem te kimnen geruststellen.

Er is niets vian aan.

Terzelfder tijd, dat Dr & het sa; menwerken met de Roomschen in politicis bepleitte, bestreed hij hen op 'kerkelijk en dogm'atisch gebied.

Dat is door zijn voilgefingen h'eel goed begrepen. Van overgangen van Gerefoirmeerden naar de Roomische k'erk is zoo goed als geen sprak'e.

Wel Homt het weleens voor, dat afgedwaalde Gereformeerden, die geheel van de waarheid zijn vervreemd, later in de Room'sche kerk belanden.

Of ook, dat de liefde tot een Room'schen jongen of een Roomsch meisje bij een en'lcble boven , opvoeding en belijdenis gaat.

Maar die gevallen zijn zóó zeldz'aam', dat 'ze moeilijk in een piercent zijn üit te drukken, len zich bijna tot nul laten redüceeren.

Het omgekeerde, n.l. dat Roomschen Gereformeerd worden, ziet men, veel vato gebeuren.

Zelf heb ik| óp dat gebied eenige ervaring' op-

gediaan en tal van voorbeelden v^oor oog'en gezien.

En honderden predikanten zullen namen kunnen noernien van hen, die vroeger Roomsch wai^n en bij Ihen heibben geoatecihiseerd en belijdenis des geloofs liebben afgelegd.

Daarentegen is het een merkwaardig verschijnsel, dat zij, die zich door fel antipapisme lieten leiden, later met leede oogen moesten aanzien, hoe hun kinderen Rome in den schoot vieleti.

Men Kan ïhieruit leeren, hoe eenzijdig'heid .en overdrijving schaden.

Verpoomscihing van Nederland is ©en groot woo.rd.

Het lijk't er niet op, dat het hier ooit zoover zal fcomen.

Doch dit 'moiet voetstoots woirden toegegeven: de Roomsohen gaan-in ons land vooruil.

De eerste oorzaak' is wel deze, dat de hygiëne in de Roomscjhe strekten van ons. vaderland veel is verbete-pd, zcwdat 'Wet sterftecijfer aanmerkelijk daalde.

Als tweed© oorzaalk kan genoremd, dat het beruchte Neo-maitbusianismo onder de Roomsc'hen niet zulke verwoestingen aanrichtte als in rel e zoogena.armd Protestantsche kringen.

Eindelijk voeren de Roomschen tegenwoordig krachtige progaganda en worden vooral ongoii5sdienstigen en modernen door hen gewonnen.

In het moderne-Noord-HJolland boven hel LT, is de toenam© van de Room-scihen het sterkst.

Doch op de G< ere: formeerden miafc'en zij gieen, winst, maar wel verlies.

De Gepeformeerden denkten er ook niet aan .den strijd tegjen Rome op t© geven.

Alleen beschouwen-zij ongeloof en rev'olntie, aliheïsme, socialisme en communisme als nog grooter vijianden.

De TbeologjIsGiie Schopldao.

Blijkens do verslagen was de Theologische Scliooldag, zeer geanimeerd.

Ondersclieiden sprekers traden op met pakkende onderwerpen.

Alleen der referaten ligt gedrukt voor ons.

Het is getJteld: „De kerk in de Stad en op liet Platteland (©enige gegevens vaiï de cuUuurpsychblogie, ' voor het kerkelijk leven van gewicht, )".

Dr J. Waterinki schreef het. De Gebroeders Zomer en Keuning te Wageninn^en gaven het uit.

Gelijk! men van Dr Wiaterink verwachten kon, ademt het referaat een frisschen geest en geeft liet waardevolle opmerkingen.

Alleen is de ondertitel een beetje wijdsch.

Men zou verwachten er een groote wetenschappelijke moot in' te vinden en eenig inzicht te krijgen in de Gultuurpsycliologie.

Maar daarin tast men mis.

De meeste hoorders zullen-wel g©da, cht hebben: gelukkig, w-ant nu kunnen we tenminste at les begrijpen.

Anderen zullen overwogen hébben: als dit cultuurpsychologie is, dan heb ik zonder het te weten mijn heele leven reeds aan cultuurpsychologie ge-< laan.

Neen, de cultuurpsychologie als wetenscha.p' .k'omt er kaaltjes af.

Daarenboven kan het niet verwonderen, dat het referaat zooveel discussie uitlokte.

Zijn thema, formuleert Dr W.a.terink op bl. 7 aldus:

„Wanneer we nu trachten na te gaan, welke do typeerende verschillen zijn t'usschen de psyche van de stad en die va.n het platteland op het ' terrein van het natuurlijke leven, dan meen ik onder de twee hoofdtiiekken de verschllende bijzonderheden te kunnen samenvatten. De stad staat in het teeken van den ouderdom', het p'lattcland in dat van de jeugd. En: de stad is als do veelbetreden w e g, het platteland is als de groenbegroeide akker."

Een vrij eenvoudige stelling.

Maar naar het mij vooi'komt is hier eenvoud het kenmerk van het onjuist.

Ik zou kans zien precies h'et tegenovergestelde te verdedigen.

Maar dan zou ik evengoed ongelijk hebben als Dr Wiaterink'.

De veitiou'dlng tusschen stad en platteland is veel gecompliceerder, dan dit referaat aanneemt.

Maar 't is er ver vandaan, dat dit alles hot referaat waardeloos en de lezing, er van overbodig zou maken.

Het verdient de belangstelling ten volle.

Het noodt tot nadenken.

Het heeft nijede den Schooldag interessant gnmiaakt.

Zoo ging men dan uiteen in de hoop het volgende jaar met tóeer luister saam', te komen in het nieuwe gebouw.

-= Ha Universiteitsdag.

Een week later da.n de Theologische Schooldag viel de Universiteitsdag.

De werd oorzaak', dat do copio voor h'et hoofdartikel, met eenige vertraging werd verzonden en daaro-m. in het vorige numtoer geen plaats vond.

Ook op dien dag en niet minder op den vorigen, toen de wetenschappelijke vergadering en de ure des gebeds werden gehouden, rhag met danlAaarheid worden teruggezien.

Uit hét vele, dat dampend en geurend werd opgediend, fcïes ik ook hier slechts één braadstuk. Voor het andere leze men de verslagen.

Ik bedoel het referaat van den nestor onder onze hoogleeraaien. Prof. Geesink, over het NeoiKantia.nisme der Badensche School.

Oorspronkelijk "had overeenkomstig dé gewoonte een leerling onzer Hoogeschool op zich genomen dit onderwerp te behandelen.

Deze werd echter door droeve omstandigheden verhinderd zijn taalk ten uitvoer te brengen.

Na eenig zoeken klopte men ^ bij Prof. Geesink aan.

In pilaats van een leerling, wilde men er den leermeester voor spa, nnen.

En het gelukte.

Toen hij daax zoo oreerde, dacht ik aan een artikel in het ons zoo sympathieke dagblad, dat over de filosofie gesdhroven werd naar aanleiding van 'de benoeming v.an Prof. De Soppier en dat eèn lapsus^artikel (wat zooveel als misbaksel beteékent) bleek.

De schrijver was blijkbaar voor zijn taak niet berekend. Hij had het — nota bene! — over fakulteiten in de filosofie, welke aan de Openbare Universiteiten zouden bestaan! Diaarbij mem'oreerde hij wel Prof. Hoekstra, maar negeerde Pro, l. Gcesinjk'.

Ik geloo'f niet, dat Prof. Geesink bij het opstellen van zijn referaat zich dit heeft herinnerd.

Maar onbewust heeft hij zich toch gewro'ken.

En daannee onze Universiteit — inzoover dit nog ncodig was — gerë'hahiilite'erd.

Met de uiterste zorg was het referaat bewerkt, . Prof. Geesink is er de nïan niet naar oiin! voor zijn wijsheid naar een k'raantj© te gaan, dat door buizen met de bron in verbinding staat, gelijk' men in Duitschland in zijn hotel een bad , k'an gelsruilcen, waarvoor ihet water wordt aangevoerd uit een aifgelegen mineralenrijke bron.

Maar Prof. Geesink' put altijd uit de bron zelf.

Ge hadt i©©ns m'oeten zien — doch nu verklap ï\i iets, waarvoor ik geen toestem'ming gevraagd heb noch ver'kregen; ik waag het er maar op — lioe de werken van • Rickert b.v. onder zijn bestndeering eruit zagen. Vol strepen en randop'merkingen. Zin voor zin doordacht en doorwrocht.

Wel ja, rnmier, dat hij zich ter wille van den tijd moest bekorten. -

Nog meer 'jam'mer, dat hij aan het verzoek van den voorzitter om hét referaat alsnog uit te gevon, nieende niet te ta'oeten voldoen.

Veel moois blijft ons daardoor onthouden.

In onze kringen wordt er tegenwoordig veel meer

aan filosofie gedaan dan vroeger.

Maar het tweede-handsche is daarbij helaas nog zoo dikwijls merkbaar.

Een tijdschrift-of encyclopaedie-, arti'kel, een 'hoofdstuk uit een handboek zijn dan de ongenoegzame middelen, waarvan men zich bedient.

Het voorbeeld van Prof. Geesink drijv© tot bronnenstudie.

Wanneer de Middelburgsdhe samenkomst uitwerking in die richting mag hebben, is ze van groot en blijvend nut voor de Gereformieerde wetensolia'p in haar geheel en voor onze Vrije Universiteit in het bijzonder.

Want met minder dan een eigen filosofie kunnen we niet toe.

De Rapporten op de Particuliere Synode van Drente.

Ten vervolge op de verslagen van andere Particuliere Synodes thatis Dtrente:

Voorstellen, belangende de Rap'p'orten, aangeboden aan de Grenerale Synode.

a. De invoering van de nieuwe orde der Liturgie, 't Volgend voorstel w.oirdt aangenomen:

De Gen Synode doe nadrukkelijlc uitkom'en, dat de orde der Liturgie aan de vrijheid der kerken blijft overgelaten, hoewel zij' de wenschelijkh'eid daarvan uitspr-eekt.

b. Aangenomen wordt aan 't slot der vraag (Doopsform'uüer) te lezen: te onderwij'zen èn te doen onderwijzen. Evenzoa, den zegenwensch na 't 'uitgesproken „ja" niet in te voegen.

c. In 'thuwelijiksformulier Ps-128 niet in te voegen en in plaats van , , sam'enwoning van 'man en vrouw" te lezen „samenwoning als man en vrouw'"-

d. Gezangen. Te handhaven beide den morgen-en den avondzang. 't Voorstel Beilen, dat de leerken vrije N. Testamientische liederen behoeven, vindt geene meerderheid. Het volgende wordt aanvaard: U'e Part. Synode ad'viseert de Gren. Synode, dat zij niet voortga met pogingen am in onze kei-ken andere gezangen in te voeren, dan die van ouds in gebruik zijn geweest, omdat zij vreest, dat zulks niet bevorderlijk zolu zijn aan den vrede der kerken en niet genoegzaam rekent met de historie.

Alsnu wordt na breede bespirefcing aangenom'en: Dio Part. Synode stelt aan de G-en. Synode voor, de voorstellen gedaan in het Rapiport inzake liet corieip'iperen van Belijdenis-vragen en de herziening van do Liturgie nog niet aan te nemien, maar ter nadere bestudecring aan de kerken tot de volgende Generale Synode aan te bevelen; mlocht echter de Synode eventueel tot behandeling van het Rapport overgaan, dan verzoekt de Part. Synode, dat de voornoemde wijzigingen warden aangebracht.'

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1923

De Reformatie | 6 Pagina's

Het Formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1923

De Reformatie | 6 Pagina's