GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het leerboek voor de Catechisatiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leerboek voor de Catechisatiën.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Deputaten, benoemd om het ontwerpen.van een nieuw leerboek voor catechisatie en school ter hand te nemen, zijn met de meeste omzichligheid te werk gegaan.

Zij wilden blijk'biaar hun krachten niet verspillen. Daarom kwamen zij niet m'et een volledige ontwerp voor een nieuw leerboek, doch gaven slechts e.hlcele hoofdstukken, om hun bedoeling toe te lichten.

Daaraan lieten zij een klare en zaakrijke uiteenzetting voorafgaan.

En nu vragen zij aan de Synode: Kijk eens, zóó oordeelen wij erover. Bevalt het u zóó? . Indien ja, dan kkn ons plan nader worden uitgewerkt. En zij spraken het wel niet 'uit, maar onwillekeurig nopen zij tot de aanvulling: staat het u niet aan, dan zou verdere uitwerking voor ons verloren moeite zijn en die besparen we ons liever.

Ongelijk kunnen we Deputaten niet geven. Hun betoog kan in deze korte trekken samengevat :

1. het karakter van het leerboek moet practisch zijn en in dit opzicht dient men zich zoo< nauw miogelijk bij den catechismus aan te sluiten.

2. Aan een herziening vLn den catechismus kan behalve om andere redenen ook hierom niet worden gedacht, dat de Synode van Leeuwarden ons opdroeg een geheel nieuw Leerboek saam te stellen.

3. Wat de bearbeiding van. de leerstof aangaat, verdient het de voorkeur den gedachtegang van de Geloofsbelijdenis te volgen en van den Catechismus van Westminster en niet dien van den Heidelbergscheu Catechismus.

4. De stof wordt in ongeveer 50 lessen verdeeld. In twee jaar kan de catecheet 'die behandelen. Er wordt gerdkend op 25 lessen in 40 uren per jaar.

5. Opdat het anlbtelijk karakter der catechese te beter uitkome, het mechanisch leeren van de vragen los van de antwoorden en de catechese meer in overeenstemming worde gebracht met de eischen, die de tegenwoordige paedagogiek stelt, is het beter de vraagtoethode los te laten en daarvoor de thetische (stelligerwijze) methode in de plaats te stellen.

6. Dit Leerboek moet uitkomten in twee edities, een kleinere voor de catechisanten tot 15 a 16 jaar en een grootere. Het grootere behoort öen concentrische uitbreiding te zijn van de kleinere.

Deputaten hebben hierbij een achttal lessen als voorbeeld gegeven.

Zij hebben ons niet onder zulk'e strenge verbodsbiepahhgen gezet als hun collega's voor de Liturgie.

Met een vrij geweten kunnen we dus één van die lessen hier overnemen. Daardoor krijgen onze lezers een beter inzicht in de bedoeling van Dieputaten dan door een redeneering' van nog twe'e kblomtaen.

Les B.

De Heilige Schrift. (2)

1. De eigenschappen der H. Schrift zijn: haar GoddelijK gezag, haar duidelijkheid, haar genoegzaamheid, haar noodzakelijkheid.

2. De H. Schrift omvat de boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments.

3. Het Oude Testament is geschreven in de Hebreeuwsciie, het Nieuwe Testament in de Grieksche taal. Onze Statenoverzetting is van het iaar 1637.

4. De hoofdinboud van de H. Schrift is het Evangelie der genade Gods in den Heer© Jezus Christus.

5. Het is een groote zegen van God, dat wij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebben, die ons wijs kunnen maken tot zaligheid.

6. De Heere roept er ons toe voortdurend de Heilige Schrift biddend te onderzoeken en. de plrediking des Woords in de samenkomst der geloovigen geregeld bij te wonen.

Lucas 24:27. En begonnen hebbende van Mozes en van alle de profeten, leidde Hij hun uit in alle de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was.

Joh. 5:39. Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn iiet, die van Mij; getuigen.

Rorn. 15:4. Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze leering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden.

Vragen.

1. Welke zijn de eigenschappen der H. Schrift? 2a. Noem de boeken op van het Oude Testament. 2b. Noem de boeken op van het Nieuwe Testament. 3a. In welke taal is de H. Schrift geschreven? 3b. Wanneer is de Statenoverzettiiiig voor de eerste maal verschenen? 4. Welke is de hoofdinhoud der H. Schrift? 5. Wat acht gij een groeten zegen van God in uw jonge leven? 6. Wat zijn wij tegenover de H. Schrift en de. prediking des Woords verplicht?

Ondanks hun keurige wijze van wierkén hebben Deputaten over het geheel geen ^gunstige pers over hun rapport verkregen.

Verschillende factoren hebben ook hierbij natuurlijk weer saaangewerkt.

Afkeer van het nieuwei, het vreemdie, heeft zich ongetwijfeld ook hier doen gelden.

De voorname, factor evenwel moet m.i. gezocht in het feit, da, t Deputaten mjoer de Geloofsbelijdenis hebben gevolgd dan den Catechismus.

Dit schijnt odk', mij toe de kapitale fout te zijn.

Een Geloofsbelijdenis en een Catechismus zijn nu eenmaal karakteristiek onderscheiden.

Een Geloofsbelijdenis heeft allereerst ten doel buitenstaanders over onze b'elijdenis in 'te lichten: tö getuigen!

Een Catechismus daarentegen beoogt innerlijke opboiuwing: 'hij wil, dat zoowel volwassenen als onvolwassenen in de kerk zullen toenemen in de kennis, die naar de godzaligheid is. Daarom is 'hij naar zijn heele opzet: leerboek!.

Dat de Westminstersche Catechismus zich nauwer aansloot bij de Confessie, kan hieraan niets veranderen.

Totnogtoe werd - door onze voorrnannen de Heidelbersche Catechismus steeds boven den Westminsterschen geprezen.

Wanneer De.putaten voor hun nieuwe leerboek als leiddraad het officiëele Leerboek onzer Kerken hadden giellcozen, zou veel kritiek zijn uitgebleven.

Dat stond met een herziening van den Catechismus niet gelijk.

De Catechismus zou blijven het leerboek' voor kerkelijk gebruik.

Het nieuwe leerboek voor catechetisch-en schoolgebruik.

In dit laatste zou dan de indeeling in Zondagen vervallen, sommige gedeelten ingekort, ingewikkelde zinnen vereenvoudigd, met het oog op onzen tijd veel worden ingelascht.

Maar de grondvorm' zou aan den Catechismus ontleend zijn.

Tot het beter verstaan van ons officiëele leerbb'ek! der kerk bijdragen.

Het jonge geslacht met de terminologie der voorgeslachten vertrouwd maken.

Hierbij had men eveneens. concentrisch kunnen te werk gaan.

Ook had men den vorm van vraag en antwoord ter zijde kunnen stellen.

De 'eerste twee argumenten teigen den vraag-en, antwoord-vorm wegen, dunïct mij, niet zwaar.

Maar de tegenwoordige paedagogiek' is er niet van gediend.

Nu zal de tijd moeten leeren, of de tegenwoordigle paedagogiek b|et daarin bij het rechte eind heeft. Op dit terrein moet nog al te zeer gegist en getast, dan dat men op' vaste resultaten kan bogen.

Doc'h waarom' zou men met een nieuwe methode niet eens de proef nemen?

Dit alles zou zichzelf heb'ben gered, indien de Catechismus er maar aan ten grondslag ware gelegd

Nu eclxter is dit concept-leerboiek te dogmatisch geworden. Het gevaar van intellektualisme lijkt mij hier veel grooter dan bij de andere manier. Wat eigenlijk in een toelidhting op het leerboek thuishoort, heeft mien hier onder dak gebracht. Neem b.v. den zin: „Onze Statenoverzetting is van het ja.ar 1637". Veel erin doet ook meer scboolsch dan catechetisch aan. Zoo o.a. de indeeling in „lessen”.

Dit concept zal sterk moeten g; ewijzigd zijn, zal het straks voor de iKerken bruikbaar zijn.

En een bruikbaar leerboek is noodig als brood.

De jeugda, ctie mag op kerkelijk gebied niet rasten, voor e en bruikbaar leerboek is verkregen.

Voor een degelijke toerusting van ons jonge geslacht behoort voioral in dezen tijd te worden zorg gedragen.

Het artikel van ††

Weinig kon worden bevroed, toen we een vorig maal schreven, dat het niet het meest op' het gebied der filoisofie, miaar op dat der politiek' moeilijk viel tot eenstemmigheid te 'geraken, dat dit zoo^ spoedig in onze binnenlandsche politiek' zou worden geïllustreerd.

Een pa, ar dagen later toch legde de minister van financiën zijn portefeuille neder.

„De Standaard” noemt deze crisis raadselachtig.

Maar even raadselachtig is het, hoe het artikel van ft haar kolommen kon binnendringen.

Volgens belofte bespreken we dit artikel wat nader.

Het begin is er al dadelijk naast.

Daar constateert de heer ff, dat aan de Leidsche Universiteit de Hegeliaan Bolland vervangen is door een neoi-Kantiaan en laat er dan op volgen: „Echter — vooruitgegaan is orthodox Nederland bij^deze verandering weinig.”

Mag ik terloops f f aanbevelen, prof. Bavinck's „Modernisme en Orthodoxie" te lezen of te herlezen? Misschien stelt hij den niets zeggenden term „orthodox Nederland" dan wel buiten gebruik.

Doeh waarop ik wilde wijzen is dit.

Dat een neo-Kantiaan den katheder van een Hegelia, an innam, laat ons niet koud, we mogen dit niet als een geringe vooruitgang beschoiuwen, maar bet behoort door ons te worden to-egejuicht.

Vanzelf, wanneer iemand van onze beginselen ware benoemd, zo'uden we nog luider juichen.

Waar dit echter niet het geval is, hebb'en wij de benoeming van Dr de Sopper als een verbetering te achten van den bestaanden toestand.

In het artikel van f f ontbreekt het inzonderheid, aan filosofisch jDerspektief.

Het grondmotief kan aldus weergegeven: Hegeliaan of neo-K; antiaan is bijna lood om' oud ijzer.

Dit nu is niet zoo.

Het Hegelianisme staat veel verder van ons af, dan het neo^Bantianismie.

Het Hegelianisme heeft geen respek't voor de werkelijkheid, schept zich een eigen werkelijkheid. Door die sohepping, dat machtige en grootsche systeem, sloeg het langen tijd de denkende geesten in den ban der bekoring. Maar zijn onvruchtbaarheid voor het leven werd allengs openbaar. Het moest de werkelijkheid verkrachten. Daarom had het voor het geloovig. Gereformeerd denken, hoogstens een weinig formeele beteisiktenis. Dat het optreden van den Hegeliaan Scholten het Calvinisme' hier te lande ten goede is gekomen, geschiedde zijns ondanks.

Anders staat het met bet neo-'Kiantianisme. Niet, dat we daarin de oplossing der vragen, die ons bezig houden, verwachten. Naar ons gevoelen valt er tusschen de Gereformeerde weiield-en levensbeschouwing en het neo-Eantianisme geen brug te slaan.

Maar toch vergeten we niet, hoe waardeerend een neo-Kantiaan als Troeltsch over Calvijn en het Calvinisme zich heeft uitgelaten.

Zoo iets kon een Hegeliaan niet hebb'en geschreven.

Uit dit ééne blijkt reeds genoegzaam: , dat ofschoon het neo^Kiantianisme een ons vijandige richting is, ze toch minder gevaarlijk is dan de Hegeliaansche.

De agnosticistische Tendenz van het neo-K'antianisme is ons altijd aangenamer dan het gnosticism'e en pedantisme der Hegelsche school.

Tegenover het agnosticisme ktonen we prediken met Plaulus: hetgeen gij niet weet, dat verkondigen wij u. Het niet-weten biedt het aanknoopingspunt. Maar het je sais tout, „ik weet'alles" van Hegel, maakt discussie van meetaf reeds onmogelijk. Het Hegelianisme speelt-ide ongenaakbare.

Op bevruchting door het. neOnKiantianisme valt voor ons niet te hopen.

Ging er in onzen Ikring weleens een stem' op als zouden met name Windelband's gedachten, na in de Calvinistische grondverf te zijn gezet en in onze kleuren opgeschilderd, wel het gebouw 'kunnen leveren voor een filosofie naar onze principia, wij moeten ons daartegen met hand en land verzetten.

Indertijd weigerden we om principiëele redenen tot de 'Rantgesellschaft toe te treden.”

Sinds jaren voeren we het pleit voor een eigen, zelfstandige filosofie.

Met het neo-Kiantianisme dwepen we dus allesbehalve.

Maar het perspektief dwingt ons tocü het neo-Ki'antianisme boven het Hegelianisme te verheffen.

En ondanks alle verschil van meening, welke er op filosofisch gebied onder ons moge bestaan, geloof ik, dat er ten deze bij ons bijna van een communis opinio kan gesproken.

Ik moest me dan ook de oogen uitwrijven, toen ik de bewering van ff in „De Standaard" las.

Ernstiger grief nog heb ik tegen de middenmoot van het artikel.

Daarin wedervaart Dr de Sopper niet het volle recht.

En nu moet men jegens alle m'önschen, maar vooral jegens zijn tegenstanders billijk zijn.

Men moet eerst beproeven objek'tief in hun gedachteganjg in te komten.

Dat heeft ff niet gedaan.

Hij greep dadelijk naar den bezem van de antithese len veegde heel de oratie van Dr de Sopper weg.

Stellig mag er aan de antithtese niet worden getornd.

Men zal er denkelijk niet over te klagen hebbbn, dat wij die uit het oog verliezen.

Maar men mag niet de antithese herscheppen in een crematorium, dat al wat van de overzijde komt, dadelijk tot asch wil doen vergaan.

Er is ook een algemeene genade.

Die algemeene genade werkt nog.

WeAt ook in de wetenschap.

Door de algemeene genade wordt ongéloovige wetenschap nooit christelijk.

Maar wel treden daardoor soms elementen „aan het "licht, waarmee de Gereformeerde wetenschap haar nut kan doen.

In het artik'el van f f' komt dit in het geheel niet uit.

Ons groote bezwaar is dan ook', dat er met de algemeene genade niet genoeg in wordt gerekend.

Daarom niet het minst achten we zoo'n artikel in „De Standaard" ongeschikt.

Een politiek blad mag zich gerust af en toe met filosofie inlaten.

Maar dan moet de gemeene gratie daarbij uitdrukkelijk erkend. Dan mag den tegenstander geen onrecht worden aangedaan.

Waar echter 'hier eenzijdig en niet juist werd beoordeeld, moeten we tot onzen spijt onze meening handhaven, dat de f f schrijver voor deze taak niet berekend was.

Liever zouden we bekennen ons Ve'rgist te hebben.

Evenwel werden we bij herlezing van het artikel in ons vroegere gevoelen versterkt.

Heel goed begrijp ik, dat hierbij een bewijslast op mij rust.

Ik heb het waar te tóaken, dat door f f aan prof. de Sopper geen recht is geschied.

Daarvan hoop ik mij dan ook na de vacantie te k'wijten.

Zoodra Dr de Soppter's rede verscheen, was ik van plan, die in ons blad te bespre'k'en.

Toen ik echter vernam', dat er op den Universiteitsdag over het neo-iKantianisme zou worden gehandeld, wilde ik dit onderwerp niet aansnijden.

Doch nu prof. Geesink' helaas zijn rede niet uitgeieft, vervalt het bezwaar dm alsnog voor de oratie van Dr de Sopper de aandacht te vragen.

Het slot van het artikel doet echter de deur dicht.

Daar wordt de Vrije Universiteit in een verk'eterd licht geplaatst.

E'erst wordt gewezen op den voorspïong', vvelke Rome 'op ons heeft. Dit kan voietstoots toegegeven. Wij hebben reeds eer de aittehtie daarvoor ingeroepen.

Daarna laat de schrijver de plannen van den heer Colijn, te Leeuwarden ontwikkeld, als een lichtstraal van hoop schijnen. Da, t is natuurlijk zijn recht.

Vervolgens mag de Thfeologisohe School dit compliment in ontvangst nemen: „Te Kiaimpen, aan de Theol. School, wordt thans de philosophic onderwezen door prof. Dr T. Hoekstra. Voor een school, die alleen theologie omvat, is daarmede voldoende voorziening in het philosophisch onderwijs getroffen, vooral nu dit onderwijs in de handen ligt van een mian als prof. Hoekstra". Hierbij sluiten wij O'us gaarne aan. In waardeerinig van prof. Hoekstra wensch ik voor ff niet onder te doen.

Doch nu m& , ak't f f een tegenstelling.

Aan de Theol. School is het met de filosofie in orde, 'maar aan de Vrije Universiteit niet. „Aan de Vrije Universiteit is de phüosophie sinds het verscheiden van prof. Dr J. Woltjer te zwak bezet. Als een 20e-eéuwsche Atlas torst thans prof. Geesink het gewicht van het geheel aller philosophischte vakken alleen.”

Hieruit kan men niet anders afleiden, dan dat prof. Woltjer en prof. Geesink vroeger de filosofische vakken deelden. Maar da, t na den dood van den eerste prof. Geesink diens vakken heeft overgenomen en het nu krukken is geworden.

Dit nu is geheel bezijden de waarheid.

Prof. Geesink heeft ook toen Dr" Woltjer Sr nog leefde dezelfde vakken gedoceerd als nu. Door liet heengaan van prof. Woltjer kteeg hij er geen bij.

Als het dan heet, dat thans de filosofie aan de Vrije Universiteit , , te zwalc' bezet" is, laat ik de fconklusie aan de lezers over.

Hoe de asterisk-schrijver er waardeering in kon lezen, wanneer prof. Geesink' door ff een 20e eeuwsche-Atlas wordt genoemd, die het geWicht van het geheel aller philosophische vakken alleen torst, , laat zich dan ook kwalijk verklaren.

Welken dunk f f van dat torsen heeft, wordt hier in het midden gelaten. En uit (het verband kan men niet anders opmaken dan: het is te zwak.

Het beeld van den Atlas in dergelijk verband is vroieger ook 'door Dr A. Kiuyper gebruikt.

Docih met welk ; een verschil!

In zijn „Evolutie" sprak Dr I< 3uyper zijn opvolger in het rectoraat, prof. Fabius, aldus toe: „Soms deed het beeld van den Atlas mij aan u denken a.l zag ik u nooit met gebogen nek."' (bladzijde 56).

De laatste woorden, door mij gespatieerd, gaven aan deze voorstelling de geur van waardeering en hoffelijkheid.

Hoe iijn is dat gezegd!

En hoe grof steekt daaxtegenoiVer de uitdrukking van ff af.

Daarenboven doet het pijn, den naam van prof. Bavinc'k niet eens te lezen. Bavinck, die zijdelings voor de filosofie zooveel is geweest.

"Ook vergeet ff, dat prof. Geesink niet met het geheel der filosofische vakken is belast. De encyclopaedie der onderscheiden wetenschappen heeft hij b.v. niet te doceeren. Rechts-en natuurfilosofie ook niet. Deze komen voor rekening vaji de hoogleeraren in de verschillende faculteiten. Niet alleen a, an de Vrije Universiteit, ma, ar ook' elders.

De opmer'kinjg van den asterisk-schrijver, dat ik uit het geheugen citeerde is inzoiover onjuist, dat ik in het geheel niet citeerde!, miaar juist, inzoover ik het arti'kel niet voor me had en uit mijn geheii'g'en de indrukken weergaf.

En als ik dan sdhreef van ff: „Daarbij memoreerde hij wel prof. Hoekstra, maar negeerde prof Geesin'k", dan stem ik dadelijk toe, dat ik met het artikel voor mij, mij nauwkeuriger zou hebb'en •uitgedrukt.

Doch niet zwakker, eer iets krasser.

Zakelijk toch staat het zoo', dat f f prof. Hoekstra niet slecïlits memoreerde, doch in de hoogte stak, dat hij prof. Geesink" s naam wel noemde, maar over zijn groote verdienste zweeg en hom een duw gaf en dat hij prof. Bavinck geheel negeerde.

Ongetwijfeld zal Bavinck's , nagedachtenis hieronder niet lijden en prof. Geesink. staat te hoog, om zich hiervjan ook' maar iets aan te trekken.

Toch achtte ik het gewenscht, dat een ander voor hem, opkwam.

Eindelijk nog een woord over de toevoeging: „En dat, niettegenstaande deze vakken aan eien „"Universiteit" te zamen den omvlang!'van een gansche faculteit hebben”.

Evenals prof. H. H. /Kuyper was ik , van meening^ dat f f i n den waan vericteerde, als zou men elders een afzonderlijke filosofische faculteit hebben.

Neen, zegt de asterisk-schrijver, dat staat er niet. Er staat, dat die vakken tezamen den omvang hebben van een gansche faculteit en dat is iets anders.

Zoo zou prof. H. H. Kyyper, wien het toch waarlijk niet aan scherpzinnigtheid mangelt, erin zijn gevlogen en ik ook, waarbij nog: de velen, die daarover met mij sprakten.

Waar dat het geval is, miag zeker worden betwijfeld of ff zijn gedachten wel helder genoeg heeft ingekleed.

Op het oogenblik vat ik nog niet, wat ik eronder verstaan moiet.

Wat is de omvang, van een .faculteit?

Hoeveel vakken bepalen dien omvang?

Mogen de dagimatologische en aanverwante vakken dan niet evenzeer aanspraak niajk'en op den omV^anig van een gansche faculteit?

Kon heel deze tirade, die toch eigiehlijk^ geen inhoud blijkt te hebben, niet b-eter zijn geschrapt?

Over één ding zijn we het allen eens — dat de Vrije Universiteit, die nu reeds de filosofie , alles behalve stiefmoederlijk behandelt, moot trachten andere Universiteiten voorbij te strevien.

Wel zijn bij uitbreiding onzer Universiteit •andere valkken het eerst 'aan bod.

Ik denk hier aan den leerstoel van prof. dr J. Woltjer, die noig altijd vacee-rt, aan vermeerdering van professoren in de m'edis'che faculteit en aan een katheder in de piaedagogiek.

Maar hoe beter onze Universiteit o^p'den 'duur in de filosofie geoutilleerd wordt, hoe liever. Men verspreide echter geen kwaad gerucht omtrent onze Hoogeschool.

De buitenwaicht is toch al geneigd', om' onze prestaties te onderschatten, laten wij tenminste door ondoordaidht geschrijf daartoe 'geen aanleiding geven.

Antwoord van Dr De Moor.

Dr de Moor verzoekt ons mede te deelen, dat hij op de verschillende bedenkingen, welke _tegten zijn artikelen over het kerkelijk kiesrecht zijn ingebracht, hoopt te .antwoorden, zoodra ons blad weer in gewoon formaat verschijnt.

HEPP.

Het instituut van Legerpredikanten en zijn arbeid in ons Leger.

Door hetgeen ik las en hoorde v^an allen 'kant is - mij gebleken, dat bet Instituut van Legerpredika, nten en zijn arbeid in ons Leger, bij zeet

vele Landgenooten iilet genoegzaam be'kiend en daardoor geiheel T^erteerd bezien wo-rdt. Met dank-Ijaarheid rnaaJi ik daarom geb'ruik van de gelegenbeid mij door de Redactie geboden iets van beide, Instituut «n arbeid, te 'mogen zeggen. 'Het k'an iiatuurlijik niet dan aeer belmopt geschieden: gaarne ben ik bereid daar, waar men nog meer wenscht te hoören, alle inlichtingen te geven door woord of geschrift. 'tHjeeft mij inderdaad verbaasd, dat zoovele van onze mannen, vooraanstaanden in de Kerk, tooonaangevers in de pers, zoo weinig hebben bedacht wat Dr Wieleng'a in zijn voioirtreflelijk' boek: , ; Mod. Letterktande en Chr. Opv." op' bh 23 schrijft: jjSomtijds zijn wij, mensdhen, en vooral wij dogmatisoh-gedrenkte christen-menschen, eer bespiegela; ars, dan werfcelijldheids-zoiekers, en daarom ongelioorziaaïn aan de eenvoudige redelijkheid hierin bestaande, dat men ieerst zuiver moet weten wat i s, vóór men maig naderen tot de vraag wat wezen moet”.

„Dit is het eerste wat we weten moeten, niet: hoe zou ik igpaag willen, dat het was, maar wat zeggen mij de feiten van hetgeen is? ”

Zie, als ik denk (aan wat de verslagen van Classicale en Provinciale vergaderingen ons bericht Jiebben-, dan zeg ik, hoe heeft men toch de les der ouden zoo kunnen vergeten: Pximum, vivere, deinde philosophare, dat is: eerst leven, dan denken;

Nu zal 'men mij allicht toevoegen: maar wij wisten toch van de practijk uit de mohilisatie! Ik antwoord hierop: dat is juist de fout, dat 'men vergeten heeft, althans het niet beter heeft onderj zocht, hoie alles ook in ons Leger is veranderd. De fout van velen is, dat zij oordeelen over toestanden, die nu niet meer bestaan; en dat zij hoegenaamd niet onderzoeken, wat nu is.

Ik hoop, dat het mij in dit kort bestek mogle gelukken te laten zien, wat nu is, en wat inét bet oog daarop kan en m o e t gedaan worden, alsook wat onuitvoerbaar is al zoii men het theorethisch wenschelij'k achten.

Alle theorie, hoe schoon op zichzelf, is toch niet in praktijk te brengen; of men wil of niet, met, praktische toestanden moet gerekend worden, wil men metterdaad iets bereikten.

Laat imij 'dan nu in de eerste plaats mogen zeggen, wat het Instituut van Legerpredikanten is. Het is een Instituut of 'instelling van de Overheid, dat spreekt. Ik igta hier niet verder in op de kwestie, of het wel op den weg van de Overheid ligt zulk een insteffing in het leven te roepen. Of de Overheid dit niet aan anderen, met name aan de Berken, had moeten overlaten of opdragen. Dal is meer tiheorethisch dan praktisch; en is'feitelijk hier niet aan de orde. De Overheid vraagt ons jg'een advies hoe zij dat werk' het best zou inrichten; bet is niet onze taak, niet de zaak der Kerkelijke vergaderinigen, maar van de Vottsvertegenwoordigers om met de Overheid daarover te sprelilen. Evenmin als wij op onze Beiti. vergaderingen bijv. gaan handelen over de sociale wetten, of dei Overheid hier bijv. ook de 'Kierkelijke armenzorg te veel in den hoek dringt, evenmin hebben de Kerkelijke verg^ideringen m.i. te handelen of de Overheid nu eigenlijk wel goed doet, iets aan geestelijke verzorging van hiaar soldaten te'doen. Te minder, waar de Overheid heelemaal niet komt aan wat men noemt het terrein van de (Kerk.

Immers schier angstvalUg, zou i'k zeggen, is daartegen gewaakt. Men is bij de oprichting van •bet Instituut uitgegaan van de navolgende drie gedachten:

a. dat de geestelijke verzorging der militairen de.primiaire taak der Kierken is, waartoe zij door doop en belijdenis behooren.

b. dat de Kerfcen deze taak niet naar biehboren Kunnen vervullen, tenzij de Overhield haar daarbij de helpende hand biedt.

c. dat de Overheid zelf ook de roeping h'öef t voor de godsdienstige en zedelijke "belangen der militairen in de weermacht te wakten, omdat versterking van deze beginselen de waarde van de weermacht verhoogt en den goedein geest in het leger versterkt.

Dat op deze drie gedachten het tögenwoordige Instituut van Legerpredikanten is gebouwd, blijkt èn uit de samenstelling', geheel in overleg en zelfs op voordrajdht der IKerken èn uit de Instructie, voor de Legerpredikanten vastgesteld.

Hierbij werd bepaald, dat de Legerpredikanten: Ie. geen ambtelijk werk in het leger mogen verrichten.

2e. overleg zullen plegen mtet de plaatselijke •protestantsche Kerkeraden of Kerkbesturen en deze in , alles behulpzaiam zullen zijn, wat den arbeid der Kefken kan vergemakkelijkten en vruchtbaar makten. Daarnaast zal hij in zijn gewest de buiten de rechtstreeks'cihe bemoeienis der 'Piroteistantsche Kerkgenootschappen vallende godsdienstige belan­ gen van de Protestantsche militairen behartigen met dien verstande, dat zijn arbeid, voor zoover deze verzamelde militairen geldt, steeds ©en godsdienstig-liturgisch karakter zal hebben te dragen.

Uit bovenstaande blijkt, 'dat de Legerpredikant niet mag doen, wat tot de eigenlijke taak der Berk behoort, maar meer wat een huisvader in zijn gezin maig doen, en een patroon bijv. in zijn werkplaats of fabriek. Wat zou er tegen zijn, als 'b'ijv. een patroon, gelijk ik meen, dat wijlen mijnhieer Hovy voorheen deed, zijn volk eenm, aal pe'r dag vergaderde, opdat zij zouden hiooren naar de voorlezing uit Gods Woord, gezamenlijk zingen en bidden? Doet ook' onze < gieëerbiedig'de Koningin zoo niet met haar personeel? Welnu de Overheid heeft gezegd tot de ouders: geef mij uwe zonen. Ik heb ze noodig. Nu zal ik wel voor hen zorgen ook zoolang ze 'hier zijn, ik zal voor kleeding, voedsel en deksel zorgen, ook, als het noodig is, voor geneeakunidige behiandeling en als gij en zij het wenschen, zal ik ook hen in de 'gelegenheid stellen, dat zij een huiselijke godsdienstoefening van tijd tot tijd kunnen bijwonen. D'at nu doet de Overheid, en het is in de praktijk gebleken nuttig te zijn voor allen; het legt zeker beslag: op hart en geweten. Plet houdt terug vian veel kwaad, en het legt een hand tusschen hen die krachtens beginselen en belijdenis verbonden moeten zijn om dan zwaren strijd vol te houden.

En 'gelijk gezegd, de Overheid helaft met de Kei^ken geraadpleegd. Ook met de (gereformeerde Berken.

De Deputaten voor het verband met de Overheid zijn uitgenoodigd tot een samenspreking. Zij hebben, de Overheid gehoord, geoordeeld: hier kunnen wij niets tegen hebben.

Uit goede bron weet ik, dat destijds prof. dr H. Bavinck, als voorz. van Deputaten aan prof. H. H. Buyper heeft verzocht eens te willen onderzoieken èn BeA'redhtelijk èn historisch, wat ook hier volgens de praktijk der vaderen zou mogen en mOefcen geschieden. Een degelijk rapport is destijds door prof. B. daarvan bij prof. B. ingediend en mee op de daarin aangegeven gronden 'hebben Deputaten geoordeeld, met de voiorstellen der Regeering zich te kunnen vereenigen. En nadat Deputaten onderzocht hadden, wie zich voor eventueele benoeming beschikbaar zouden stellen, zoo hadden zij een vooidracht opgemaakt, - en uit die voordracht hééft de Regeering benoemd. Men kan dus feitelijk zeggen: de benoeming tot Legerpredikant is van de Kerken 'gesphied en door de Overheid gesanctioneerd; want een voordracht indienen staat toch gelijk met te zeggen: de volgende personen zouden wij er voor benoemen, als het geheel aan ons stond. Om praktische redenen moest de Overheid wel het laatste woord hebblen, al heeft zij zich strikt tot de voorgestelden bepaald. Maar zoo is de benoeming en oprichting niet buiten de Kerken oni, geschied. Dat is m.i. door velen voorbijgezien. Ook zijn er reeds Synodale vergaderingen gehouden sedert dien tijd, waar men in elk geval door niet te protesteeren, stilzwij'gend heeft goedgekeurd, wat hier is 'geschied.

F. G. PETERSEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1923

De Reformatie | 4 Pagina's

Het leerboek voor de Catechisatiën.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1923

De Reformatie | 4 Pagina's