GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De stem des Heeren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stem des Heeren.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het valt den moderjien mensch zoo> moeilijk in het natuurgebeuren in het Oosten van ons vaderland, waarbij het stadje Bórculo' en nog eenige dorpen, bijna, geheel werden verwoest, de stem des Heeren te herkennen.

Zoowel zijn Gods-als zijn natuurbeschouwing verzet zich ertegen, indien althans beide niet ineenvloeien en hij niet, wat meermalen het geval is. God en de naXuur vereenzelvigt.

Maar houdt'hij' er nog een afzonderlijke Godsbeschouwing , op na, dan bestaat God voor hem toch om den mensch.

Dan mag die God niet anders, doen, dan wat den mensch aangenaam is.

Dan staat God-buiten die natuurramp, want Hij' kan het toch niet bewerkstelligen, dat zooveel gezinnen dakloos werden, dat een groot aantal menschen al hun bezit verloren en een, zij' het ook gering aantal, er 'het leven hij' liet.

Ook de natuurbeschouwing van d*en modernen mensch maakt doof voor deze stem Gods.

De mensch zoekt — en dat is hem op zichzelf niet euvel te duiden — naar de naastliggende oorzaken van de natuur-feiten.

Daardoor zijn vooral donder en bliksem hem iets gewoons geworden.

Hij' ziet in deze verschijnselen een elektrische ontlading en meent ze daarmee reeds tot op den bodem toe te hebben doorschouwd.

Hij' verdiept zich geheel en al in de tusschenoorzaken.

Maax aan de vraag naar de Eerste Oorzaak komt hij niet toe.

Daarom klinkt het hem in de ooren als Oostersche poëzie, doch tevei^g als Westersche onwerkelijkheid, wanneer de psalmist zegt: e God der eere dondert (Ps. 29:3).

Tegenover een natuurramp als thans plaats greep, staat hij wel meer verlegen.

Hij' kan daarvoor niet zoo gemakkelijk oorzaken opnoemen.

Voorzoover de historische kennis reikt, heeft nog nooit boven ons land zulk een cycloon gewoed.

In Amerika zag s-chrijVer dezes de ontzettende gevolgen yan zulk een stormmirakel nog een jaax daarna en verhalen, die ons schier ongel schenen, werden daar als volkomen betrouwbaar aanvaard.

Men is daar aan zulke katastrofen gewoon.

Maar in ons, op dat punt, rustig werelddeel, zijn ze onbekend.

Het ergste, waarvan we als Europeanen weten mee te spreken, zij'n de vulkanische uitbarstingen van Vesuvius en Etna. Ook worden wel eens een paar aardschokken waargenomen, welke het echter tot aardbevingen niet brengen. In vroegere tijden deden watervloeden kostbaar land voor eeuwen of ook voor goed verdrinken.

Daar bleef het , evenwel ook bij'.

Als de volken zelf geen kruittorens waien, zonden we in Europa een kalm leven leiden.

De natuur laat ons betrekkelijk met rust.

Ze maakt geen sprongen.

Ze laat zich tot op zekere hoogt© oorziakeUjk verklaren.

Doch daar komt opeens de cycloon ons opschrikken.

Op zoo iets had niemand gerekend.

Tegen zoo' iets was men niet geassureerd.

En men voelt het, gelijk een liberaal korrespondent ook schreef, hoe machteloos de mensch staat tegenover de. woedende natuurelementen.

Machteloos met zijn kennen en zijn kunnen.

Alle weten faalt hier.

En alle macht om te voorkomen, ontbreekt.

De illusie, dat de menschheid door de vooruitgang der wetenschap nog eens in staat zal zijn om ook die natuurevenementen te beheerschend wordt ook door den axrogantsten modernen mensch niet gevoed.

In dat opzicht is hij fatalist.

Als liij omhoog kijkt, hangt daar het noodlot, zwanger .van willekeur.

De een berust daarin, zoolang het onheil hun niet te na komt.

De ander kan geen berusting vinden.

De cycloon heeft, , al was het maar voor ©en paar dagen — want de oppervlakkige mensch van onzen tijd denkt niet diep ©n voelt niet diep — bij velen den waan van zeTcerheid, als zou dit en dat in onze lage landen niet kunnen voorkomen, gestoord.

En inderdaad kunnen we uit het gebeurde de leering trekken, dat op dit gebied het woord „onmogelijk" in onzen, mond niet past.. .

moet men zich op alles voorbereid-Eigenlijk houden.

Om dat te kunnen moet men waarachtig christen zijn.

De christen vra.agt ook naar oorzaken.

Hij ziet volstrekt in zulke verwarrende natuurgebeurtenissen niet een onmiddellijk ingrijpen Gods.

Maar hij weet, dat God zooveel middelen heeft, dat wij er geen duizendste van kennen.

Hij weet, dat de immanentie, de tegenwooTdigheid van den transcendenten God in de schepping, geen werkeloosheid beteekent, maar ona.fgebroken aktiviteit.

Hij' weet, dat God als de Eerste oorzaak Zich middelen schept, die op, zichzelf bezien ook weer oorzaken .zijn en hoe Hij al die oorzaken door Zijli Goddelijke energie oorzakelijk maakt en het door 'Hem gewenschte gevolg doet veroorzaken.

Daarom kan geen kennis van oorzaken den christen beletten ook in het natuuileven, ook in de ramp, welke het Oosten en Zuid-Oosten van ons land trof, te beluisteren de stem des Heeren.

En de psalm krijgt voor hem nieuwe beteekenis: „Geeft den Heere de eer Zijhs naams, aanbidt den Heere in de heerlijkheid des heilig'd'oms.

De stem des Heeren is op de wateren, de God der §ere dondert; de Heere is O'p de groote wateren.

De stem des Heeren is met kraicht, de stem des Heeren is met heerlijkheid.

De stem des Heeren breekt de cederen, "ja d^ Heere verbreekt de cederen van Libanon.

En Hij doet ze huppelen als een kalf; den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn.

De steiri des Heeren houwt er vlammen vuurs uit.

De stem des' Heeren doet de woestijn beven; de Heere doet de woestijn Kades beven.

De stem des Heeren doet de hinden jongen werpen en ontbloot de wouden, maiar in Zijn Tempel zegt Hem een iegelijk eer."

Deze psalm plaatst ons op den uitzichttoren, vanwaar we den rechten kijk op zulke rampen hebben.

We beklimmen echter slechts zelden den top ervan.

Meestal blijven we op een lager platform staan.

Komt dat in deze dagen ook niet tot uiting?

Men ziet den ramp te Börculo en andere plaatsen als een oordeel, een beproeving, een waarschuwing Gods.

Mits daarbij de noodige voorzichtigheid in acht wordt genomen, mag en moet dat ook.

Men herinnert elkander bij gebeurtenissen als deze aan den dag des gerichts.

Naar men wil moeten er in die landstreek ook geweest zijn, die meenden, dat de groote en doorluchtige dag des Heeren was aangebroken.

Tot in wijden omtrek werd de zon als veranderd in duisternis.

Dat men dan onwillekeurig denkt aan den dag, door Joel beschreven, kan niet verwonderen.

En wanneer men dit natuurversohijinsel in verband brengt met andere in onze dagen en metallerlei krisissen in het volkerenleven, heeft men stellig het recht te spreken van teekenen der tijden.

Niet minder reden is er om het medelijden a, an het woord en tot de daad te laten komend Dat de natuurlijke liefde nog niet geheel verkoeld i^ bewijst wel de groote offervaardigheid, welke ons volk thans aan den dag legt. Het christelijk volksdeel doet hierin voor het andere niet onder. En inzonderheid de Gereformeerden hebben onze opwekking niet noodig om hun barmhartigheid te doen blijken a, an hen, die zoo zwaar werden getroffen.

Zij hebben geven geleerd.

Het hoogste standpunt neemt echter hij in, die den mensch voor een oogenblik wegdenkt en alleen Iet op de stem zijns Heeren.

Die door de gebrokenheid van zonde en vloek heen a^anschouwt de grootheid van zijn God.

Die in dit alles bovenal bewondert en aanbidt de Majesteit van den Heilige.

Die door deze ramp wordt aangedreven om te verkondigen de deugden van Hem, die hem uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonder licht.

Deze houding kan den mensch, die in het garen van het humanisme omkluwd zit, toeschijnen harteloos te zijn.

Toch is ze de edelste, wijl de dooT God geëischte.

Of roept met het oog op zulke naltuurrampen de psalmist niet uit: Geeft den Heere de eer Zijns naams, aanbidt den Heere in de heerlijkheid des heiligdoms ?

Kombineert hij deze twee feiten niet: „De stem des Heeren ontbloot de wouden" en: „maar in Zijn Tempel zegt Hem een iegelijk eer"?

Het mag ook hier niet gaan om den mensch.

Het moet gaan om God.

Deernis met menschelijk lijden behoo'rt-zich te uiten.

Maar het einddoel moet wezen: knielen voor de opperhoogheid, de soevereiniteit van'Hem, die "'t wereldrond gebiedt.

Veel dient overwonnen te worden om dat standpunt te veroveren.

Zelfwegcijfering, door den Geest geleerd, leidt alleen tot die hoogte op.

Zoolang we daar niet staan, heeft zoowel onze beschouwing als onze praktijk reformatie van noode.

Politiek Iconflict in de kerk.

Het is merkwaardig, dat juist in die kringen, waarin men vroeger beweerde, dat religie en politiek, niets met elkander te maken hebben, door sommigen de kerk in een politiek slagveld wordt herschapen.

Voor enkele jaren trad Prof. Heering van Leiden op met de leuze: ethische politiek.

In zijn propaganda-redevoeringen gaf hij feitelijk de mannen der Antithese gelijk, waar deze sinds jaar en dag verkondigden, dat tusschen religie en politiek een onlosmakelijk verband bestaat.

Zelf aanvaardde hij daarmee de Antithese wel niet, maar dit kan het niet uitwisschen, dat l; ij' een antithese schiep.

Wel een andere dan de onze. Maar dan toch evengoed een antithese.

Dat blijkt voor hem thans van achteren, waar wij het reeds tevoren zagen.

De ethische politiek van Prof. Heering heeft tot voornamen jnhoud het pacifisme. in den zin van algeheele eenzijdige ontwapening.

En waar onder de modernistische predikanten de radikale elementen steeds talrijker worden en hun meening niet verbergen, werden daardoor twee richtingen in.het leven geroepen, waarvan de eene haar vooxnaamsten tolk in Prof. Heering vindt.

Roode en i-ose dominees hebben de eenzijdige ontwapening tot een kerkelijke kwestie gemaakt.

Op de Synodes van die kerkgenootschaptpen, die voor een deel uit modernisten zijn samengesteld, kwam dit jaar dan ook een voorstel ter tafel om er bij de Regeering op aan te dringen stappen tot eenzijdige pntwapening te doen.

De Synode der Ned. Herv. en der Evang. Luth. Kerk evenals de Algemeene Vergadering der Doopsgezinde Sociëteit wisten het af te wimpelen.

Maar de Remonstrantsche Broederschap, waarbij tegenwoordig de leiding van het modernisme berust, legde het niet eenvoudig ter zijde.

Rotterdam had op de Algemeene Vergadering een motie ingediend, welke men kortheidshalve een „ontwapeningsmotie" zou kunnen noemen.

Deze Vverd wël niet overgenomen, maar in den konsiderans van een besluit, dat aangenomen werd, werd er toch naar verwezen.

Dat besluit sprak „den ernstigen wensch" uit, „dat, mede door het getuigenis en den arbeid der kerken de gewetensvrijheid in ruimere mate dan tot dusver zal worden gewaarborgd, in de eerste plaats door verruiming van de wet van 13 Juli 1923 op de dienstweigering".

De oorspronkelijke motie werd dus in haar bedoeling sterk besnoeid.

Van den eisch tot o^ntwapening bleef alleen de vrijlating tot dienstweigering over.

Niettemin wordt hiermee' eerbiediging voor de idee der eenzijdige ontwapening gevraagd.

Echter vond dit besluit bi| de leden der Remonstrantsche Broederschap allesbehalve algemeenen bijval.

De eminente hoofdredakteur van het „Utrechtsch Dagblad", Dr P. H. Ritter Jr, uit een geslacht, dat steeds' een bolwerk voor het Remonstrantisme was, verbrak er den band met zijn kerkgenootschap om.

Vooraanstaande mannen als Prol. De Louter en Prol. Groenewegen lieten er hun stem tegen hooren.

Van andere zijde werd aangedrongen op een referendum. '

De Remonstrantsche Broederschap maakt thans een krisis door.

Wel poogt men te ontkennen, dat hierdoor de politiek het kerkelijke leven werd binnengedragen, maar dit zal men o.i. op den duur niet kunnen volhouden.

Het enkele feit, dat zooveel leidslieden rood of rose gekleurd zijn, z^t hier al niet weinig.

Angstig beproeft men aan te tooiien, dat zij hun politieke overtuiging niet laten doorwerken in hun kerkelijke leiding.

Maar hoe zulk een filtreering-kan worden voorkomen, mag een psychologisch raadsel heeten.

Er is dunkt ons alle reden' om te vragen of het modernisme niet een prooi zal worden van socialisme en kommunisme.

Sommigen paaien zich nog, dat hier om de vrijheid van geweten wordt gestreden.

Doch misschien is er geen woord, waarmee meer wordt geschermd dan» met „gewetensvrijheid".

En voorzeker staat het vast, dat een overheid niet ongelimiteerd kan toestaan, wat men soms met een beroep op de gewetensvrijheid verdedigt.

Daarenboven komt hier weer de dwaling om den hoek gluren, alsof de kwintessens van het Protestantisme de gewetensvrijheid zou wezen.

De Reformatoren erkenden eefe-ter geen andere gewetensvrijheid dan die de gebondenheid aan Gods Woord tot vóóronderstelling had.

Maar het modemisme laat het Woord los om zich op een zekere X, welke men „geweten" noemt, terug, te trekken.

En de drijfveer is in het onderhavige geval de begeerte om ruimte te geven aan een radikalistische politieke en sociale beschouwing.

Niet ieder doet daaraan mee, omdat hiji op < Jie beschouwing zoo bijster gesteld is.

Doch men wordt het zich min of meer bewust, dat het modemisme zijh tijd heeft gehad, indien het aan zijn prediking, stichtelijke lektuur en godsdienstonderwijs geen rrieuwen inhond weet te geven.

Het modernisme kan de prediking niet meer vullen.

Het heeft geen belijdenis, is voor ompaalde geloofsvoorstellingen kopschuw geworden.

Het wijkt hoe langer hoe verder van het oudmodernisme af, dat, vaak tegen wil en dank, toch een uitgesproken dogmatisch karakter droeg.

Het rechts-modernisme schijht zijn bloesems reeds te hebben verloren.

Zijii aan de orthodoxie vierwante begrippien, aan de orthodoxie ontleende termen, waarmee het debuteerde, zijn gaandeweg ontlédigd en zeggen weinig meer.

Van het zoogenaamde praktische christendom, dat neerkomt op moraalpïediking, is het volk beu.

Men wil een wereld-en levensbeschouwing.

Het' Neo-Kantianisme heeft daa, ryoor geen fonds genoeg.

Het Neo-Hegelianisme heeft zich oiVerleefd.

Het Marxisme heeft er een en biedt die aan.

Geen wonder, dat veel modemistan die dan aangrijpen en het brutale materialisme door religieus© motieven trachten te matigen.

Van modemistische zijde wordt door menigeen erkend, dat de kerk thaiis voor twee groote problemen staat, n.l. het sociale en internationale.

Het religieuse echter wordt daardoor naar den achtergrond gedrongen.

Het is bijmengsel geworden.

Het mag aan de eigenlijke spijzen een smaakje geven.

Indien er niet spoedig verandering komt ver--? »«4e: ; S? «*SS, dwijnt het modemisme als zelfstandige .geestelijke strooming.

De pogingen om een nieuwen inhoud in de oude modernistische traditie te gieten, hebben geen al te voordeelig verloop.

Was de traditie bij die richtingen, die bij voorkeur tegen de traditie toornen niet zoo sterk, kerkgenootschappen als de Remonstrantsche zouden ongetwijfeld niet meer bestaan.

Een stevige revolutionaire wind ^-het behoeft nog geen oycloon te zijn — op religieus gebied en de boom van het modernisme is ontworteld.

Het is in de politieke en sociale antithese ondergegaan.

Wanneer wij denken aan zijn patres en doctores als Scholten, Opzoomer, Hoekstra, ' Pierson, Huet, Rauwenhoff, de Bussy, Bruining, O'ort, Hooykaas^ Roessingh, Heering, dan grijpt de tragiek hiervan ons aan.

Toch kon het worden voorspeld.

En werd het voorspeld.

Alleen zag niemand, hoe het einde zou zijn.

Voor de zooveelste maal.

Voor de zooveelste maal. Voor de zooveelste maal werd het Reorganis-atievoorstel' van de Gonfessioneele Vereeniging door de Haagsche Synode verwoTpen.

En dat met behulp van orthodoxe leden. Dat de Confessioneelen hierover niet best te spreken zijn en klagen over de tegenwerking, laat

zich verstaan. Toch mag niet verzwegen, dat het Reorganisatieplan o.i. niet brengen kan, wat het brengen moet.

Wij zouden wensehen, dat het aangenomen ware, al was het "alleen maar omdat blijken zou, dat men er pp die manier niet komt.

Ook iiierom zou het ons aangenaam zijai, omdat er da; n tenminste iets zou moeteii woi'den gedaan.

Het liefst echter zouden we zien, dat de Confessioneelen en de mannen van den GerefoTmeerden Bond onderling tot overeenstemming konden komen.

Gebeurde rjat, dan zouden we voor de reformatie der huidige Nederlandsch Hervormde Kerk eenige hoop koesteren.

Hoe het dan ook liep, er zou vreugde bij ons zijn. Maar zoolang beide op eigen gelegenheid den strijd aanbinden en elkander bestrijden, is er op gunstige verandering geen uitzicht.

Wij als Gereformeerden scheppen allerminst leedvermaak in de verwarring, welke in de Nederlandsche Hervormde Kerk heerscht — waarvan menens ten onrechte verdenkt — maar onze bede rijst op voor haar zuivering.

En waar die bede dooi-het lang onverhoorii blijven onder ons wel zwakker wordt, daar wekken we bijl deze onze broeders en zusters op hierin toch niet te vertragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1925

De Reformatie | 4 Pagina's

De stem des Heeren.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1925

De Reformatie | 4 Pagina's