GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DwerGscholen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DwerGscholen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Van Dr van der Vaart Smit ontvingen we het volgende schrijven, waarop we in een volgend no. hopen terug te komen.

J. W.

Hooggeachte Redacteur,

Mijn antwoord op Uw diepgaande bespreking mijner brochure mag ik wellicht in den briefvorm klaeden?

Welaan dan. In de eerstie plaats dank ik U zeer voor Uw vriendelijke waardeering, mij (met name in Uw eerste artikel) zoo ruim toegemeten.

En in de tweede plaats vraag ik U excuus, dat ik niet zoo uitvoerig op Uw opmerkingen — althans niet bij deze gelegenheid — ingaan kan, als Uw artikelen het verdienen. Immers, dan zou ik te veel van Uw plaats moeten vergen.

En nu ter zake.

De groote kwestie die indertijd de „Standaard"hoofdartikelen „Om do vrijheid der school" en thans mijn brochure bezielde, is deze, uitgedrukt in do woorden van Minister H. Colijin: „Ons budget sluit, maar op een veel te hoog peil van uitgaven. Ieder wien de toekomst van ons volk ter harte gaat, moet verlaging van dat peil najagen. Maar het aantal objecten, • waarop een eenigszins belangrijke vermindering van uitgaven mogelijk is, is beperkt. Als men de sociale verzekeringen onaangeroerd laat, zie ik er slechts twee: de defensiei en het onderwijts.”

Over de defensie-bezuiniging verscheen ter „Standaard "-drukkerij een brochure die van 30 mil-. lioenf!) bezuiniging sprak.

Onderwijè zou naar verhouding, (en met'behoud van de t^enwoordigie salarissen) nog meer dan 30 millioen bezuiniging moeten brengen!!

Over onderwijs verscheen, in uitwerking van vroegere „Standaard"-hoofdartikelen, m!^n door U besproken brochure, met de tendens een systeem te schetsen, dat — zonder , het peil der salarissen en zondier het peil van het onderwijs 'te drukken — een dergelijke inderdaad geweldige bezuiniging zou moeten mogelijk maken.

Voegt hier nog bij de opgave, dat de oplossing gezoclit moet worden zonder terug te gaan achter de pacificatie, en voegt hier nog bijl, dat in onderscheiding van een soort „staatsschoolstreven" méér dan tot dusver de leuze „de school aan de ouders" over de heel e linie moet worden bevorderd en derhalve de vrijheid van schoolstichting niet ijUigekrompen maar uitgebreid moet worden, — en dan is de probleemstelling der brochure gegeven.

Of ik in het schetsen eener oplossing van dit probleem geslaagd ben?

Dit ware te veel gezegd. Ik dien 'mijb. werk slechts aa.n als „proeve eener gedachtenformuleering over een anderen gang van zaken op schoolgebied".

Maar wèl houd ik vast, dat Minister Colijb, die al sinds jaren de bovenstaande probleemstelling geeft^ volkomen teoecht zegt, dat (zie „woord vooraf") „de richting waarin de brochure de oplossing zoekt hem juist lijkt”.

Op de ingebrachte criti& k zou ik in dit verband als eerste wedervraag willen vragen, of U niet te weinig rekening gehouden hebt met zulk een geweldigen bezuinigingseisch, als de Minister van Financiën in het belang der toekomst van ons vaderland stellen moet?

En toch — a« tijd zal het eischen. Lost rechts het probleem niet op, dan zal links die taak eenmaal op andere wijze overnemen. Men leze daartoe slechts de vele uitratingen door, van vï^elkd ik er eenige citeer (pag. 46 v.) en merke, hoeveel gjevaar de situatie in zich bergt.

En nu de hoofdzaak der critiek: de kwestie van het erkervnen van drieërlei hoofdrichting.

In dit opzicht is er misverstand tusschen mijn critici en mij. Die maatstaf namelijk wordt door mij uitsluitend en alleen aangeboden als (abstracte) maatstaf voor de overheid om te berekenen hoeveel geld ze maximaal aan een bepaalde stad of dorp voor het onderwijs zal kunnen toewijden, geheel afgezien van den reëelen toestand in die stad of dat dorp zelf. Zeker, hierbij is misverstand m o g e 1 ij k. Des te meer, omdat we vooral sinds 1920 zóó aan de vereenzelviging van staatstaak en volkszaak gelwend raken, dat het misverstand vaak voor de hand ligt. Maar dan is oiok des te meer getuigenis noodig. Want U zult het met mij eens zijn, denki ik, dat die vereenzelviging zoo God het niet verhoedt, op hét „diensthuis" uitloopen moet! Mijns inziens moet de oplossing van het gestelde probleem gezocht in de scherpe onderscheiding van „staatstaak" en „volks zaak" (het adagium van Minister Colijn).

Wat de staatstaak betreft: De overheid beginne met rekenen. Geheel abstract kan ze dit natuurlijk niet doen. Ze kan bijv. niet net doen alsof ze met het betalen van éên school per dorp zou kunnen volstaan. Ze heeft met zekere differantiatie in het volksleven te rekenen. Maar ze rekene toch (om tot een minimum te komen) zoo eng mogelijk. En zoo kome z« tot een bepaald bedrag dat ze ho-ogstens aan zekere .groepen van steden en dorpen (klassificatie), kan toekennen.

Daarna komen we tot de v o 1 k s z a a k. Hier j, wijlze" de overheid absoluut niet „aan". Hier wachte ze af, wat uit het particulier initiatief opbloeit. Het stichten van scholen moet, behoudens enkele der ook thans gestelde algemeene voorwaarden aangaande den bouw, het peil van het onderwijs, hygiëne, enz., vrij zijn.

Vervolgens komt dan de practische moeilijkheid, hoe het bedrag, dat de overheid abstract als maximum becijferde, onder de werkelijk bestaande scholen in een 'Jpepaalde plaats concreet te verdeelen zij. Deze .practische moeilijkheid is m.i. alhoewel niet gemakkelijk op te lossen, zeker ook niet onmogelijk op te lossen. Hier ontbreekt mij de plaats dit nader te ontwikkelen. Maar dit te ontwikkelen behoeft ook niet. 't Gaat alleen om het verduidelijken van 't gestelde principe. En — zou aan dit principe, namelijk het principe van ongeveer een dusdanige onderscheiding tusschen staatstaak en volkszaak, niet een acceptabele belichaming 'kunnen worden gegeven?

Ik hoop, voor wat dit principe betreft, aangeduid te hebben, dat onzerzijds tegen een op deze wijze geschetst systeem geen principieele bezwaren behoeven te worden ingebracht; integendeel, indien het mogelijk zal blijken den eisch der .geweldige verlaging van het peil onzer staatsuitgaven voor onderwijs nog diehstbaar te maken aan de vrijheidsidee, zal •er groote reden tot dankbaarheid kunnen zijin.

En of nu confessioneel indifferentisme uit het doorvoeren van het geschetste systeem geboren zou kunnen worden? Neen! Absoluut niet! Het tegendeel zelfe! Want het eenige „drukkende" dat het geschetste systeem' kan hebben, is, dat de schoolvereenigingen weer zelf iets te betalen zullen kunnen krijgen. En — dit pleegt voor do beginselliefde over het algemeen juist een zegening te zij'n. Zeker zaJ het ons. Gereformeerden, wel het allerminst benauwen. Dat heeft de geschiedenis reeds rijkelijk bewezen. ,

Wordt in de brochure (en reeds eerder ook in de „Stand aa, rd"-hootdartikelen) van „Rrotestantsch-Christeiijk" gesproken, dan heeft dit 'nergens de bedoelingi om de bestaande differentiatie te beletten, integendeel! Thans wordt die differentiatie belet door de bekende „gelijksoortigheids-bepaling". Deze bepaling dient thans tot beperking der vrijheid; als noodmaatregel ; en dus tijdelijk ten einde door iets beters vervangen te worden, opdat het niet blijft en een klem wordt. Maar bij het nieuwe geschetste systeem verd'ïvijnt dit beletsel. De differentiatie wordt vrij. Alleen als het op het ontvangen van de staatsgelden aankomt, zal blijken, dat de overheid niet elke differentiatie ten volle kan honoreeren, ook al laat zij ze vrij. En dat zal nimmer jtunnen. Alles vrij en dan tegelijk een overheid die alles betaalt, kan nooit. Op het oogenblik betaalt de overheid, maar laat niet alles vrij. Wij willen liever, dat ze alles vrij laat - — en 't met die vrijheid waagt — maar dan niet alles betaalt. En indien zoo, — dan is daartoe een maatstaf noodig. In zekeren zin keert hier dan wettelijk. het „'gelijksoortigheidsbegrip" terug, maar dan alleen als maatstaf voor de billijke verdeeling van beschikbare gelden.

Verder: U verstaat het niet dat ik voor buurtschapsscholen zoo iets bep^leit als relatieve neutrali-^ teit. Ja, maar dit is bij gebrek aan beter. Ik bedoel die buui-tschapsschooltjes, die geen voldoend aantal kinderen opleveren, om daar op grond der wet een „bijzondere" school te kunn^en stichten. Op 't moment zijn zulke buurtschapsschooltjes „openbare" scholen zonder meer. En dat moet toch zoo niet blijven.

Bepleiten ook daar voor zeg bijv. elke 10 kinderen een Roomsche, een Gereformeerde, een Hervormde school wettelijk mogelijk te maken, ware dwaasheid. Wat dan? Ik voor mij zie geen ander redmiddel ter breking van het monopolie der „openbare" school dan wettelijke verzachting voor zulke schooltjes van het neutraliteitsbegrip. Practisch wordt dat reeds vaak in toepassing gebracht. 'Want juist in die bum-tschapsschooltjes vindt men vaak „openbare" schoolhoofden van Christelijke belijdenis, die Zondags nog een Zondagsschooltje houden, ook in de week op allerlei "wijze in de school „evangeliseeren", enz.

Tenslotte: Sinds'1920 is de roep naar een onderwijswet welke meer in overeenstemming is met de leuze: „de school aan de ouders", •onder ons steeds sterker geworden. Op 't oogenblik schijnt dit te luwen. Dat komt voor een niet gering deel, omdat het zoo moeilijk is, het met elkander eens te worden over de structuur van een nieuwe wet. Zoodra er voorstellen komen •— de brochure in kwestie bewijst het — komt ook mee-» ningsverschil los. En — U is zoo voorzichtig en tactisch Uw eigen voorstellen even te bewaren tot ik uitgesproken ben. Waarlijk, dat is - voorzichtig. Ik kan slechts zeggen, aai: hoe meer ik de moeite zie, om het het met elkander eens te worden, ik ook des te meer de noodzakelijkheid der wet van 1920 leer erkennen en 't werk van Minister De Visser leer waardeeren. 't Kon in 1920 onmogelijk anders, 't Zou ook nu, in 1925, wellicht niet anders kunnen.

En een andere •oorzaak, waarom de roep naar een reconstructie der wet onder ons op 't moment schijnt te luwen, is bet feit, dat een geestverwant in den engeren zin des woords, thans minister van onderwijs is. Een iegelijk wacht af. En doet dit met vertrouwen.' In handen van Minister Rutgers is de wet van 1920 zeker nog zoo kwaad niet. Nog nooit heeft de wet zulk een goede kans onder ons anti-revolutionairen gehad.

En derdens, de huidige minister van onderwijs heeft nooit verborgen, dat hij het scheppen van een nieuwe wet op het L-O. nog zoo noodig niet vindt.

Om dat alles luwt de discussie.

En toch is het jammer. Want het probleem blijft hetzelfde. En de oplossing laat zich wel voor een kort poosje, maar niet op den langen duur ter zijde schuiven.

Hooggeachte Redacteur, nogmaals, ik dank U voor Uw vriendelijke bespreking, ik hoop dat U mij niet euvel duidt, dat ik niet op de bijzaken ben ingegaan — immers hoe zon ik in dit bestek dat kunnen — en ik vertrouw althans eenigermate in deze discussie tot verheldering van het in 'de brochure bepleite te hebben kunnen bijdragen.

Met beleefden dank voor verleende plaatsruimte.

Uw dw. dr., VAN DER VAART SMIT.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

DwerGscholen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's