BEHOEFTE AAH GEZAG.
I.
Een student, leerling aan de Amsterdamsdie Stedelijke Universiteit, vertelde mij eenigen tijd geleden, dat een van zijn hoogleeraren op college zoo terloops de opmerking had gemaakt: „de massa, nu ja, de massa heeft behoefte , aan gezag". Blijkbaar was de bedoeling vian deze ietwat hooghartige opmerking, bij de studenten den. indruk te wekken, hoeveel zij, dank zij hun wetenschappelijke vorming, vóór hebben op| „de schare, die de wet niet weet" en die daarom zweert bij de woorden van anderen. Intellectueel zelfgevoel ziet Mer van uit de hoogte neer op; den staat van geestelijke hulpbehoevendheid, waarin de domme meaigte verkeert.
En toch is de hier gemaakte tegenstelling veel miader absoluut dan zij op het eerste gezicht schijnt. Ook de knapste professor ziet, bij de zich steeds verder specialiseerende wetenschap', het terrein, dat hij met zelfstandig inziclit beheerscht, almeer inkrimpen en is voorts, daarbuiten, nagenoeg evenzeer als „de massa" aangewezen opi de autoriteit van anderen. Maar dit niet alleen — ook het wetenschappelijk werk zelf rust op een onderbouw van beginselen, axioma's, vóóroordeelen, voor wier gezag hij onvoorwaardelijk te buigen heeft, indien hij iets tot stand wil brengen. Wiemand minder dan Pasteur kwam er indertijd rond voor uit, dat hij zich bij zijn zeer exacte onderzoekingen, die o.a. voor de ontwikkeling van de bacteriologie den grondslag hebben gelegd, had laten leiden door zekere „idees précongeres" (vóóroordeelen) die hij als geloovig R, oomsch© aan zijn religie ontleende.
Behoefte aan gezag is, als zoodanig, dan ook niet een symptoom van intellectueele armoede: ze laat haar aanwezigheid e\^enzeer voelen op^ het terrein der wetenschap, al wordt zij hier weleens min of meer opzettelijk verdonkeremaand. Zij' is, om zoo te zeggen, een metaphysisches Bedürfniss, een kenmerkende grondtrek van 'het geestesleven.
Dat dit niet alleen in onze Kringen, waar het gezag, theoretisch althans over't algemeen in eereis, maar ook daarbuiten nog geVoeld en erkend wordt, Wijkt onder meer wel uit het optreden van iemand als Foerster. In zijn zeer lezenswaardige dissertatie, waarvan (voor een proefschrift zeker een niet alledaagsch verschijnsel) onlangs de tweede druk uitkwam, vestigt Dr J. Eykman, de directeur der A-M. V. J., de aandaicht opj idjezen man „met WH wereldnaam". Allereerst geeft hij een kort en helder overzicht van de leidende gedachten uit Foerstei's voornaamste werken en daarin komt nogal een en ander voor, dat ongetwijfeld van belang is voor wie het moderne leven wat dieper "ia^ tot aan de oppervlakte wil leeren kennen.
Recht is al aanstonds deze uitspraak van den Duitschen paedagoog, dat „wij staan voor het feit, < lat de moderne maatschappij, geesteUjk en zede-%) niet is opgewassen tegen do ongehoorde fflaehtsmiddelen, die zijzelf door wetenschap' en techniek op de wereld beeft losgelaten". De hier gestelde diagnose is in elk geval de overweging Waard en niet minder is dat het beeld', dat Foerstei' teekent van het kind der twintigste eeuw. > .De menschen hebben zidh" — zegt hij — „door "ö resultaten der moderne cultuur laten overklap-Pea en hebben gemeend, dat eerst nu de gulden eeiiw voor ons aanbrak. Zij hebben te hard gejuicht bij ieder nieuw resultaat der wetenschap en hebben niet begrepen, dat die nieuw ontdekte wereld van krachten ook een veel grooter persoonlijk innerlijke kracht noodig maakte en dat bij gebreke daarvan, het oogenblik zou komen, waarin die wereld zich tegen hen zou keeren".
Daar is inderdaad veel van waar. Wij lijden, om maar iets te noemen, in dezen modernen tijd aan: ovennaat van indrukken. Ouders klagen wel eens, dat het leerplan Van de school zóó overladen is, dat de kinderen er haast onder bezwijken, maar in veel opzichten zijn de volwassenen er weinig beter aan toe. Wij weten letterlijk van alles. Dank zij een almeer geperfectioneerde techniek, leven wij met heel de wereld mee. Eiken dag vertelt ons de krant, wat er tot in de uiterste hoeken gebeurt. Reisvereenigingen maken het bezoeken van een goed deel van het buitenland al gemakkelijker en goedkooper. Do radio brengt woorden en klanken van uit groote verten in onze huiskamer. Zoo stapelen zich onophoudelijk de indrakken, die wij ontvangen, op. Daar komt haast geen einde aan. Maar tegelijk hiermee stompt de vatbaarheid voor diepe, blijvende indrukken af. Door overlading verdringt het een het ander. Indrukken te kunnen opdoen, is 'eenkostelijkeeigenscliapivan onzen geest, maar, zullen zij ons waarlijk verrijken, dan moeten zij verwerkt worden. Bezinken ze niet, worden ze niet waarlijk ons eigendom, dan kweeken ze een oppervlakkigheid, die voor 't oog heel wat lijkt, maar die een grooite .imrörlijke leegte verbei-gt. Erger nog. Zooals het verwende kind van rijke ouders, ^oor allerlei snoeperijen bedorven, op, den duur den smaak verliest voor gezonde, degelijke kost, zoo ontstaat er in de ziel, wanneer zij de veelheid der indrukken niet meer aan kan, een ongedurigheid, een nerveuze overspianning, die haar ongevoelig maakt juist voor die dingen, die zij 't meest voor haar geestelijken welstand noodig heeft. Ze jaagt dan naar al sterker prikkels en; naar al heviger emotie's, maar sluit zich toe voor diepergaande invloeden en zinkt tenslotte doodmoe weg in de stemming Van doffe oververzadiging. Het leven van duizenden in onzen tijd dbet denken aan het doek van den film, waardoor 't jachtige trilbeeld wordt opgevangen, maaï dat, zoodra de voorstelling is afgeloopen, even leeg is en liiets zeggend als tevoren.
Zeker — om billijk te zijn, mogen wiji niet uit het oog verliezen, diat er, naast hen, die bevrediging zoeken in allerlei alledaagsche genietingen, ook een tamelijk breede groep is van mannen en vrouwen, die naar edeler zielespijs vragen. Zelfs wordt die groep gaandeweg breeder. Onze democratische tijd heeft een populariseering gebracht van de schatten van wijsbegeerte, wetenschapi en kunst, die deze onder nagenoeg ieders bereik brengt. Wat de groote denkers hebben gepeinsd, wat knappe en energieke vorschers hebben, ontdekt, wat klassieke dichters hebben gedroomd en gezongen, daar kan ieder voor betrekkelijk weinig geld achter komen en er tot zekere hoogte van genieten. Maar toch keert hier, zij het dan onder nobeler vorm hetzelfde gevaar terag van onverwerkte indrukken, die wel een schijn van verzadiging geven, maar in werkelijkheid den diepsten honger niet stillen. En dat gevaar wordt met het oog op de toekomstige ontwikkeling der maatschappij nog dubbel acuut, jiu, dank zij de Verbetering van haar economische omstandigheden, een belangrijk deel van onze arbeidersbevolking ook den smaak heeft beet gekregen van de „zegeningen der cultuur". Men versta ons wel ; — wij denken er niet aan, aan anderen te misgmmen wat wijzelf genieten. Er is zelfs iets bijzonder aantrekkelijks in de levendige , t)elangstélling, die al breeder kringen loonen in de goederen onzer besdiaving en het zou onverstandig zijn, die belangstelling met een groot woord als uit den booze te veroordeelen. Maar zooals alle licht zijn schaduwkant heeft, is het ook hier, en daartegen te waarschuwen, blijft vooi wie zijn volk in liefde dienen wil, piiciht. Wanneer 'zelfs een man als Foerster, dien niemand' van conservatieve en achterlijke bekrompenheid verdenken zal, als de kwaaJ van onzen tijd .wijfet op; de zwak heid van den mensch tegenover de cultuur, die hem boven 't hoofd groeide, dan zullen wij goed^ doen, een dergelijke waarschuwing niet in den wind te slaan m'aar ter harte te nemen.
T. FERWERDA.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 maart 1926
De Reformatie | 8 Pagina's