GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Sinds de Synode van 1917, waïu-op de zaak van een herziening der Statenvertaling ter sprake kwam, is ©r veel veranderd. 2

Een gro.ot deel van het voorbereidende werjca dat daar noodig werd geacht, is thans ge-leverd.

Het tekstonderzoek is thans op een rust-, punt gekomen.

Andere vertalingen dreigen ook in onze kringen de Statenvertaling te verdringen. , a

Voorbeelden ter vergelijking van de STV.I (= Statenvertaling) met nieuwe verta-^ lingen, welke als voorbereidend werk voor een verbeterde vertaling kumien dienen.

1. Uit de Psahnen. 2. Uit Jesaja. 3. Uit Jeremia. 4. üit de Klaagliederen.

Veel gebrekkiger dan de Psalmen en de GrooteJ Profeten zijn in de StV. de Kleine Pïofeten. 'M

De reden> , daarv.an.. laat zich, gemakkelijk be^ vroeden. • ^mÊmÊ^^^^^^M: €:

In de Psalm'eri' en de Groote Proleten Haöeft men heele stulcken, waarin de Heilige Geest zich van één en denzelfden menschelijken auteur heeft.J|

En volgens de, leer der organische Schriftinspiratie, welke wij als goede Gereformeerden voorstaan, bleven daarbij, de persoonlijke eigenaardigheden van zulk een auteur bewaard. De eene schrijver heeft een heel andere woordkeus en stijl dan de ander. Hoe meer zoo'n auteur nu heeft geschreven, des te meer 'zullen ook' dezelfde woorden en stijlwendingeh bij hem voorkomen en des te gemakkelijker is het de beteekenis ervan vast te stellen. Daarom ondervonden de Staten vertalers, | wier kennis van het Hebreeuwsoh overeenkomstig ^ den tijd, ivaarin zij' leefden, nog niet zoio Veelzijdig.] kon zijn als thans het geVal is, met zulke groiote j

Anders wordt het echter, wanneer zij voor ge-i schriften van geringer omvang kwamen te staan. \ Woordkeus en stijl der auteurs lieten zich uit die ; korte stukken niet gemakkehjk doorgronden. Hel .| vergelijkend materiaal, dat den Statenvertalers ten ! dienste stond, was bij nu vergeleken, sehaarsch. Hun | vertalen bestond dan ook menigmaal in gissen, j En 't mag nog een wonder heeten, dat zijl het e? j

Maar dat hier verbeterd, buitengewoon veel ver-: ; beterd kan worden, zal geen deskundige, tegen-,

Door oonscientieuse predikers woi'd' I o^f: g.J: ; ^.e«l^eiiJed.e^lten ^m ^r"''

feten niet gepreekt, eenvo'udig oimdat de vertaling meer dan te wensohen oiver-

Toen schrijver dezes de proleé#^öï', Habakuk in vervolgstoffen behandelde, stond hij' vooral bij' het derde hooldsttilc voor het dilemma om er 5f niet over te preefeen öf aan zijn preeken een .geheel andere vertaling ten grondslag te leggen.

.geheel andere vertaling ten grondslag te leggen. *" • Hij heeft het laatste gekozen, eerst de Staten-Ivertaling voorgelezen en daarna die van hemzelf.

Niet gaarne zou hij echter adviseeren algemeen 'zijn voorbeeld te volpen. , i, ; „i; .i—

'zijn voorbeeld te volpen. , i, ; „i; .i— De eene gemeente is de ajider^ftiiÉI",

Rees in zijn gemeente daartegen geen woord Svan kritiek, hij zou het op andere plaatsen stellig niet durven herhalen.

Daarenboven behouden wij' tegen een persoonlijke vertaling van deai predikant altijd onze be-'zwaren.

p Doch om nu eens bij Habakak 3 te blijven. Eenige jaren, nadat wij' er over preekten, verscheen de dissertatie van Dr Dj. J. van Katwijk.

Wij drukken hier Habakuk 3 èn in de Stv. èn |in zijn vertaling af.

1. Een gebed van Habakuk, den profeet, op Sigjonoth.

1. Het gebed van Habakuk den proplieet. Op de wijze van Sliigjonotb.

2. Heere! als ik Uwe rede gehoord heb, lieb ik gevreesd; Uw werk, o Heere! behoud dat in het leven.in het midden der jaren; maak het bekend in het midden der jaren; in den toom gedenk des ontfermens.

2. Heere, ik heb de maie aangaande U vernomen, ik heb Uw werk, Heere, gevreesd! Bewaar het in het leven in het midden der jaren! doe (het) toch kennen in het midden der jaren I wil gedenken U te ontfermen in toorn 1

3. God kwam? i5PÏn5»#heman en de HeiUge van dèii berg Paran. Sela. Zijne heerlijkheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijnen lof.

3. God komt van Tbeman en de Heilige van het gebergte van P'ar-an, (Selah). Zijne majesteit bedekte de hemelen, en van Zyne glorie was de aarde vol.

4. En er was een glans als des lichts; Hij had hoornen aan Zijne hand, en aldaar was Zijne sterkte verborgen.

4. En glans, als (glans) der zon was aanwezig en lichtstralen had hij aan Zijne zijden, en daar (was) het omhulsel van Zijne faaoht.

5. Voor ZiJn aangezicht ging de pestilentie, en de vurige koül ging voor Zijne .voeten, henen. ^^^feïÉ^fehenen. ^^^feïÉ^fe

5. Voor Hém heen gaat de pest, en achter hem gaat de skoortsgloed heen.

6. Hij stond, en; '^K»«h©iS land; Hij zag toe, eri mSaktè' de Heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de iïeuyelen der eeuwigheid hebben zich-ge­ I bogen; , , de gangen 46? ; I6fti& , f" zijn Zijne. : 1^^1

6. Hij blijft staan, zoodat hij de aarde, doet wankelen;

7. Ik zag de tenten van lüisan onder de ijdelheid; de gordijnen des lands van Midian schudden.

7. Onder smai-t zie ik de tenten van Kushan, de tentgordijnen van het land van Midian beven.

8. Was de Heere ontstoken tegen de rivieren? was Uw toorn tegen de rivieren? was Uwe verbolgenheid tegen de zee? toen Gij op Uwe paarden reedt. Uwe wagens s.5waren .'heil.

8. Was tegen de rivieren ontstoken, o Heere, ja tegen de rivieren Uw toorn, of tegen de zee Uwe verbolgenheid, dat Gij reedt op Uwe paarden, (op) Uwe zegewagenen ?

9. De naakte grond werd ontbloot door Uwen boog, om de eeden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela. & ij hebt de rivieren der aarde gekloofd.

9. Blank ontbloot was Uw boog, (waren) de zeventallen van de sporen der overwinning I (Selah). De stroomen kliefdet Gy tot drogen grond.

10. De bergen zagen U, '•fen leden smart; de waterstroom ging door; de afgrond gaf zijne stem; hij hief zijne zijden op in de hoogte.

10. nauw zagen U de bergen, of zij beefden, piasregen van water ging voorbij, de zee verhief hare stem, omhoog hief zij hare handen;

11. De zon ©n de maan instonden stil in hare woning; met het Ucht gingen Uwe pijlen daarhenen, met glans Uwe bliksemende spies.

11. zon (en) maan trokken zich terug in (hare) woning, wegens het licht Uwer pijlen, die voortsnelden, wegens den glans Uwer bliksemende speer.

12. Met gramschap tradt Gij door het land; met toorn dorschtet Gij-d© Heidenen. P ' j-;

12. In gramschap doorsclireedt Gij het land, in toonr deedt Gij de heidenen verstuiven.

13. Gij toogt uit tot verlos-•sing Uws volks, tot verlossing " met Uwen Gezalfde; Giji doorwonddet het hoofd van het huis des goddeloozen, ontblootende den grond tot den hals to«. Sela. ;

13. Gij toogt uit tot lieil voor Uw volk, om Uwen Gezalfde te redden Gij verbrijzeldet den gevelspits van het huis des goddeloozen af, ontblootend het fundament tot den laatsten steen toe. (Selah).

14. Gij doorboordet met zijne staven het hoofd zijner dorplieden; ziJ hebben gestormd, om mij te verstrooien; die zich verheugden, als of zij de ellendigen in het verborgen zouden opeten.

14. Gü doorstaakt met Uwe speren de keur zijner krijgslieden, die aangierden als een stormwind, om mij te verstrooien, met een gejuich, alsof zij verslinden zouden den ellendige in den schuilhoek.

15. Gij betradt met Uwe paarden de zee; de geweldige wateren werden een hoop.

15. Gij gingt door de zee met Uwe paarden, (door) den schuimenden vloed der groote wateren.

16. Als ik het hoorde, zoo Werd mijn buik beroerd; voor de stem hebben mijne lippen gebeefd; verrotting kwam in niijn gebeenten, , en ik werd beroerd in mijne plaats. Zeterlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid, als hü optrekken zal tejen het volk, dat hij het met benden aanfalle.

16. Ik heb het gehoord en mijn binnenste heeft gebeefd, op het gerucht (ervan) beefden mijne lippen, bederf kw-am in mijne beenderen, en ik sidderde op mijne plaats - ik, die rust geniet, (zieade) op den dag der benauwdheid, wanneer die aanbreekt vooï het volk, dat met legerscharen op ons aanrukt.

17. Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geene vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geene spijzen voortbren-~gen; ©n dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat ©r geen rund in de stallingen wezen zal.

17. Want de vygeboom bloeit niet, en er is geene opbrengst aan de wijnstokken, het voortbrengsel van den olijfboom liegt, en de akkers leveren geene spijze op., . Verdwenen zijn de schapen uit de kooi, en er zijn geen runderen in de stallen.

18. Zoö-: zal> -^k - nocnfhans iir den Heere van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in den God mijns heils.

18. Noohthans ik - in den Heere zal ik juichen, jubelen zal ik in den God mijns heils.

19. De Heere Heere is mijne Sterkte; en Hij zal mijne voeten maken als der hinden, en Hij zal mij doen treden op mijne hoogten. Voor den opperzangmeester op mijn Neginöth. i : j 1 , 1 ! ; 1 . : , ' :

19. De Heere Heere is mijne •kracht, daarom maakt Hij mijne voeten als (die der) lüjiden, en doet Hij miJ treden op mijne hoogten. Voor den leider der tempehnuziek. Met begeleiding van snarenspel.

Vergelijk beide nu eens nauwkeurig.

En gij staat versteld over het verschil. Niet, dat wij meenen, dat Dr van Katwijk het in alles heeft gegrepen.

Maar verbetering biedt hij toch op' tai van punten. En waar hij-ook v; an de Stv. afwijkt, verdient het immer overweging of zijta. vertaling de juiste is.

Op enkele bijzonderheden willen wij' ten overvloede wijzen.

In vers 4 wordt het „Hij' had hoornen aan Zijin hand" der Stv. verduidelijkt tot: „en lichtstralen had Hij aan Zij'n zijde".

Evenzoo in vers 5: „en de vorige kool ging voor Zijn voeten henen" tof , , en achter Hem gaat de koortsgloed Jieen".

In vers 6 heeft een heele omwenteling plaats gehad. „Hij stond en mat het land" is veranderd in: „Hij .jDlijït staan, zooda, t; , , Hij., de _; aarde doet wankelen". - m^iW'-M^Sf

, , Hij zag toe en maakte de heidenen los" in „Hij ziet rond, zoodat Hij; de volkeren doet op^ springen van vrees".

„De gedurige bergen zijii verstrooad geworden" in „verpletterd liggen de eeuwige bergen".'

„De heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen" in „nedergedrukt zijh de eeuwige heuvelen".

„De gangen der eeuw zijn Zijiae" in „Zijn optrekken (als dat) van den oertijd". In h-et voorbijgaan: „oertijd" vind ik een leelijk woord, dat ik niet gaarne in een officiëele Vertaling zag geijkt.

Men neme ook het achtste vers. De Stv. geeft hier geen draaglijken zin met haar „Was de Heere ontstoken tegen de rivieren... . Was Uw verbolgenheid tegen-de zee? toen Gij' op Uw paarden reedt. Uw wagens waren heil". Maar nu de nieuwe vertaling. „Was tegen de rivieren ontsto'ken, o Heere, Uw toom of tegen de zee Uw verbolgenheid, dat 'Gij' ree'dt O'p Uwe piaarden, (op) LTw zegewagenen? " Oo'k zo'uder breede exegese, kan men de beteekenis daarvan begrijpen.

En dan vers 9. ""'-

In het perste deel ervan is het verschil zeer sterk.

„De naakte grond werd O'Utbloot door Uwen boog", zegt de Stv. Maar Dr v. Katwijik: „Blank ontbloot was uw boog".

„Om de eeden, aan de stammen gedaan doo'r het woord", leest men in den Statenbijbel. Maar Dr V. K. vertaalt: „(waren) de zeventallen van de sp'eren der overwirming".

Hier hebben Stv. en nieuwe vertaling ongeveer niets met elkander gemeen!

Men vergelijke ook met elkander: „O'ntblootende den grond tot den hals toe" en „ontblootend het fundament tof den laatsten steen toe" in vers 13; „Gij doorboordet met zijne staVen het hoofd zijner dorplieden" en „Gij doorstaakt met uwe speren de keur zijner krijgslieden" in Vers 14; „de ge weldige wateren werden een hoop" en „(door) den schuimenden vloed der groote wateren" in vers 15; „Zekerlijk, ik zal rusten ten dage der benauwdheid, als hij optrekken zal tqgen het volk, dat hij het met benden aanvaUe" 'en „en ik sid'derde... ik, die rust geniet, (ziende) op den dag der benauwdheid, wanneer die aanbreekt Voo'r het volk, dat met legerscharen op ons aanrukt".

Men zal ons moeten toegeven, dat die verschillende vertalingen een heel anderen kijfe geven op verscheidene teksten en dat door de nieuwe vertalingen die teksten vaak ontwarren, wat in onze Stv. nog een kluwen 'is.

Ook mag wel eens gewezen warden O'p het onderscheid in tijdsvorm. De Stv. ge'bruikf dikwij'ls den verleden of ook den toekomstigen tijd, waar het zuiverder is zich van den tegenwooTdigen tijd te bedienen.

Dat zet geheel in overeenstemming met het O'Orspronk'elijke aan den tekst zooveel meer levendigheid bij'.

B.v. in vers 3: „God komt van Theman en de Heilige van het gebergte van Paran".

En vooral in vers 17 en 18. In zijn tegenwoordigen vorm zijn deze bij' Gods volk reeds zoozeer geliefd o-m de kracht van het geloo-f, welke er uit spreekt. In tijden, waarin alle hoop-scheen afgesneden, hebben zij de kinderen Gods onder de inwerking des Geestes met heldenmoed geïnspireerd. „Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal en geene vrucht aan den wijhstok zijb. zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal en de velden geene •—' • •———— iUl spijze - voortbrengen; en dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal en dat er geen rund in de stallingen we'zen zal; ZO'O zlal ik nochtans in den Heere van vreugde opsptringen; ik zal mij verheugen in den Go'd mijins heils".

Men zou haast vreezen, dat elke verandering in deze verzen der Stv. een verzwakking zou moeten beduiden.

Toch is dat niet het geval.

Habakuk. laat zich volgens de nieuwe vertaling nog veel krasser uit.

, ^ Neen, het onheil dreigt maar niet in de toekomst.

, ^ Neen, het onheil dreigt maar niet in de toekomst. Het is er reeds VO'OT zijn profetisch oog.

De straffen des Heeren zijn gekomen.

Hport:

Want de vijgeboom bloeit niet, en er is geen opbrengst aan de wijnstoikken, het voortbrengsel van den olijfboom liegt, en de akkers leveren'geen spijze op'. Verdwenen zijh de schap'en uit de kooi. en er zijn geen runderen in de stallen.

Nare, nijpende, schrijnende, schreiende toestand! Maar nu opeens die plotselinge overgang! Dat krachtig opvoeren van zijn geloof!

Nochtans ik — in den Heere zal ik juichen, jubelen zal ik in den God mijins heils.

Op zeer gelukkige wij'ze geeft Dr v. K. hier de bewogenheid van Habakuks ziel weer. Het „no'chtans" gaat geheel voorop-. De zin breekt achter „ik" af. Dat verraadt zielsontroering.

Met het oog op deze en andere Vertalingen vragen wij nogmaals: mag zooveel uitnemends aangaande het Woord Gods voor de gemeente nog langer veelszins doo'd kapitaal blijven?

Moet met een k'onserv'atisme', dat verbeteringen in deze tegenhoudt, niet finaal gebroken?

Moeten onze kerken niet dadelij'k aan het werk?

-^ Verschillen tusschen de „bezwaarden".

Het blijkt al meer en meer, mede uit berichten, welke wij ontvangen, dat zij', die als „bezwaarden" worden aangeduid, - alle'sbehalve homogeen zijn.

De bezwaren, welke zij' hebben, verschillen vaak heel sterk en de motieven, welke hen drijven om zich als „bezwaarden" te openbaren, niet minder.

Er zijn „bezwaarden", bij' wie sympathie en antipathie een voorname faktor zijn. Vooral in de schismatieke kerk van Amsterdam-Zuid komt dat voor. De stem werd al gehoord: „als D'r G. om de een of andere reden eens heengaat, zullen we spoedig met de anderen weer één zijn".

Er zijn „bezwaarden" uit de tweede hand. Huisgenooten, vrienden, met wie zij' gaarne in vrede leven, voelen zich bezwaard en daarom - zijn zij' het ook.

Ér zijn „bezwaarden", die het reeds waren vóór er nog een kwestie Geelkerken was, die helaas vaak om hun-onkerkelijk leven reeds voorwerp' waren van ambtelijke vermaning en die zich nu bij de , , bezwaarden" hebben aangesloten, als ging het heil van Sion hun waarlijk ter harte.

Er zijn „bezwaarden", die het met de dogmatischexegetische besluiten van Assen niet eens zijn, maar op de kerkrechtelijke zijde van de procedure geen aanmerking hebben.

Er zijn „bezwaarden", die zich O'p zichzelf heel best kunnen vereenigen met de dogmatisdh-exegetische besluiten van Assen, maar die ernstige kerkrechtelijke bedenkingen hebben.

Er zijn „bezwaarden", die zo'Owel tegen de dogmatisch-exegetische besluiten als tegen de kerkrechtelijke beslissingen bezwaar hebben.

Wij zijn er niet zeker van, of wij hieimede reeds alle groepen van „bezwaarden" hebben opgesomd.

Nu gevoelt men, hoe niet alle „bezwaarden" met één maat mogen worden gemeten.

Dat een kerkeraad niet met allen op dezelfdei wijze kan samenspreken.

Hier moet met herderlijke zorg gespecialiseerd worden.

Dit is juist een van de grO'Ofe fouten van de comité's van „bezwaarden", dat zij' al die heterogene bestanddeelen willen samensmeden.

Iets, waarvan op den-duur do mislukking zichtbaar wordt.

Zijn de bezwaren echt gemeend, dan zal men geen bezwaren van anderen, die men zelf niet deelt, zich op de schouders laden, maar begeeren, dat aan de eigen bezwaren worft tegemoet ge^ komen.

Nu zijn de comité's van bezwaarden huizen, welke tegen zichzelf verdeeld zijn.

Onder welk oordeel zij daarom vallen, is bekend.

-s Dogmatisch en KerlcrechtelUk „bezwaarden".

Het maakt een niet zoO''n klein veirschil of men dogmatisch dan wel kerkrechtelijk bezwaard is in de o-nderhavige kwestie.

De Synode heeft beslist, dat het gevoelen van D'r G. afwijkt van de belijdenis.

Nu is de belijdenis aocooTd van 'kerkélij'ke gemeenschap.

Wie in de behjdenis Van ons verschilt, kan daarom met ons niet in kerkelijke gemee'nschap blijiven. Men kan met hen, die zulke bezwaren bij^ zioh dragen, spreken, hen p-ogen te overtuigen, hun bedenktijd verkenen, maar volharden zij' bij hun

ƒ.• bezwaar J, dan zal het eind moeten zijn, dat zaj', P'hoezeer wij hen ook als christenen blijVen erkennen, van ons scheiden.

Zijn zij ambtsdragers, zoo kan het op den 'duur in hen niet worden geduld, dat zij' zich sleohta ambtelijk konformeeren.

Van hen dient hartelijke instemming gevraagd.

Tegenover de kerkrechtelijk bezwaarden behoort echter een-andere houding te worden aangenomen.

Zij moeten met grooter lankmoedigheid worden bejegend.

Want de kerkenorde is niet in den zin van de belijdenis accoord van kerkelijke gemeenschap.

Wel heett men zich aan de kerkrechtelijke uitspraak van een Synode te kouiormeeren, anders was samenleven niet mogelijk, doch dat konformeeren kan slechts een uiterlijke handeling zij'n.

Men kan alle geoo^rloofde middelen in het werk stellen om de kerken voor zijn opvatting te winnen.

Tenzij natuurlijk die opvatting een beginsel raakt, dat in de belijdenis is uitgedrukt.

Tenzij men door zijn eigenaardige kerkrechtelijke inzichten met de foi-mulieren van eenigheid in strijd zou komen.

Dan wordt vanzelf het kerkrechtelijk tot konfessioneel bezwaar herleid. een

-^ Een halve Rutgers.

Merkwaardig is het, dat de kerkrechtelijk bezwaarden zich bijna allen verschansen achter oen paar citaten uit één werk van wijlen 'Prof. Rutgers.

Juist onder de oudste generatie van studenten van de Vrije Universiteit zij'n er, die zich daaraan krampachtig vastklampen.

Psychologisch is dit zeer verklaarbaar.

Psychologisch is dit zeer verklaarbaar. Zij leefden in den tijd, dat Prof. Rutgers vooral de eene zijde van het G-ereformeerd Kerkrecht naar voien schoof.

Schrijver dezes heeft Prof. Rutgers echter in een andere periode gekend.

Hij herinnert zich zeer goed, hoe deze hoogleeraar de noodzakelijkheid van het Kerkverband als tegenpool stelde tegenover de autonomie van de plaatselijke kerk.

Trouwens, de noodzakelijkheid van het kerkverband.werd in geen enkele periode van Prol. Rutgers' leven door hem uit het oog verloren, al werkte hij, gelijk ieder leider, met een afwisseling van licht en schaduw.

Zij, die ..zich voor hun kerkrechtelijke bezwaren op Rutgers beroepen, beroepen zich op een halven Rutgers.

Dat is misschien nog te sterk uitgedrukt.

Dat is misschien nog te sterk uitgedrukt. Mogelijk zouden wij' moeten zeggen: op een kwart Rutgers.

Ware het niet, dat wij gegronde verwachting hadden, dat door bekwamer hand dan de onza dit birmenkort zal worden aangetoond, wij' zouden dit gaarne met de noodige citaten bewijzen.

-s Het recht van inkwisitie.

Wanneer wij zeggen, dat aan de kerk het recht van inkwisitie toekomt, zal dit misschien sommigen met verwondering vervullen.

En als wij er geen verklaring aan toevoegden, zou dit een iiiet onsmakelijk kluitje kunnen woerden voor liberale, neutrale en schismatieke pers.

Mogehjk maakt men het na de iiadere verklaring er toch wel van.

Zoo' iets valt nooit van te voren te bepalen.

De Deputaten, die dooi' de Synode van Assen zijn benoemd om in gevallen, welke als een nasleep van de zaak-Geelkerken kunnen worden beschouwd, raad en bijstand te verleenen, worden nu al den volke als Groot-Inquisiteurs voorgesteld.

Men heeft hun zelfs de beruchte namen van Sonnius, Tapper en Titelman toegedacht.

De plaats vaji Jan G-raulls heelt men, voorzeker uit vriendelijkheid, nog vakant gelaten.

En toch, er gaat niets van af, in onze kerk is inkwisitie.

En wanneer zij' er niet was, dan zou zij er moeten komen.

Dat zou noodig zijn om onze kerken werkelijk Gereformeerd te maken.

Uitdrukkelijk kent het Gereformeerd kerkrecht het jus inquisitionis d.i. het recht van onderzoek aan de kerk toe.

Dat recht van onderzoek gaat allereerst over het persoonlijk leven, het meest intieme der kerkleden, n.l. hun verhouding toit God en Zij'n Woord.

Aan geen klein kind wordt de Doop, toebediend, of de onders worden, openlijk v!an den kansel nog wel, onderzocht, of zij geloovigen zijii en of zij bekennen, dat hun kind in Christus geheiligd is, ook of zij de leer van het Oude en Nieuwe Testament, gelijk die in hun kerk geleerd wo^rdt, bekennen „de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen".

Niemand wordt tot het Avondmaal \ies Heeren toegelaten, of de kerk stelt er onderzoek naar in, of hij het leven wel waarlijk buiten zichzelf, in Christus Jezus zoekt.

Niemand wordt in het ambt bevestigd, of de kerk doet er onderzoek naar, of hij' in zij'n hart gevoelt, dat hij wettig van Gods gemeente en mitsdien van Godzelf to't zijh ambt beroepen is".

Wanneer tegen de belijdenis en wandel van iemand een aanklacht bij' den kerkeraad volgens den regel van Mattheus 18 wordt ingediendi, heeft zoo'n kerkeraad het recht bij den persoon zelf te onderzoeken, of deze dingen alzoo zijn.

Bij het huisbezoek hebben predikant en ouderlingen het recht een onderzoek in te stellen naaiden geestelijken toestand van de schapen, welke Christus aan hun zorg heeft toevertrouwd.

En buiten dat zeer uitgebreide recht van inkwisitie, dat de plaatselijke kerk ten o-pzichte van haar leden bezit, hebben O'Ok de kerken in kerkverband zulk een jècht ten, , qgz'ichte van de plaatselijke kerken. " ^^^^^ï/

Artikel 41 van' de'^EerkenoTde schrijft voior, dat door iedere classikale vergadering een ond'erzoek moet worden ingesteld bij elke plaatselijke kerk in zake dingen, welke daar uitdrukkelijk geformuleerd zijn.

En dat niet alleen. Maar de Classe laajt door haar kerkvisitatie alle jaar bij elke kerk een onderzoek ter plaatse instellen om toe te zien, „of de I^eeraars, Kerkeraden en Schoolmeesters hün ambt getrouw waarnemen, bij de zuiverheid der leer verblijven, de aangenomen O'rde in ailles onderhouden en de stichting der gemeente, .mitsgaders der jonge jeugd, naar behooren, zooveel hun mogelijk is, met woorden en werken' bevorderen enz." (Art. 41). Een artikel van wijde strekking!

Ook hebben de meerdere vergaderingen ten allen tijde het recht van Dienaren des Woords zoodanige verklaringen te vorderen inzake de zuiverheid der leer als zij óm ernstige redenen noodig oordeelen. En de Dienaren des Woords hebben persoonhjk beloofd, zich aan dat recht te onderwerpen door hun handteekening onder het Onderteekeningsfor-"lulier. '^^: ±U-\

Zoo neemt dan hetfteeSl vlan inkwisitie in ons kerkelijk leven een voorname plaats in.

Dat mag ook niet anders, zullen onze kerken zich-als belijdenis-of belijdende kerken handhaven.

Menig Hervormd predikant van orthodoxe richting schreef in den laatsten tijid, dat dit onderzoek hem tegen de borst stuit en dat hij', hoezeer hijgdenrichtingsstrijd en het modernisme in eigen kerk betreurt, toch maar blii is Hervormd" en niet Gereformeerd te zijn. ^saSS^SssJ^^; ?

Wij verblijden ons rnet hem.

Want door deze bekentenis toont hij niet in hart en nieren konfessioneel Gereformeerd te zijn.

Wie de 'Gereformeerde belijdenis een Ie knellend koord van kerkelij.fce gemeenschap vindt, hoort bi| ons niet.

En wie dat koord wat wil Vieren door het onderzoek naar de instemming met de belijdenis af te keuren oï het er althans wat minder nauw mee te nemen, ook niet.

Wij willen de „volkskerk" niet.

En het ee'nige middel om onze kerken voor afglijden naar de „volkskerk" te behouden, dat ons door 'God ten dienste is gesteld', is het jus inquisitionis.

Natuurlijk kon alleen in het brein van hen, die onsympathiek tegenover onze kerken staan de kombinatie van deze inkwisitie met de Spaansche O'pkomen.

Dat is even dwaas als wanneer iemand bij' vuur altijd aan „koud" vuur denkt, bij sociaal altijd aan socialistisch, bij een franc aan eien franc-macon.

Van gluip-en sluipmiddelen. Van verklikkers zijn wij niet gediend en aanbreng-premies loven we niet uit.

Als wij het hierover Ifebben, dan doet - de Spaansche inkwisitie ons eet-denken aan zekere persorganen. ' ' i

^ Het jus inauisitionis in werklno.,

Blijkens het bovenstaande mag het jus inquisitionis nooit op non-aktiviteit gesteld.

Maar nu, kort na de Synode Van Assen, behoort het krachtens de besluiten dier Synode zelf, in bijzonderen zin te worden toegepast.

Wij kunnen dan ook kohstateeren, dat onze kerken in verschillende deelen van ons land een lofwaardig gevolg geven. '

Het schijnt ons toe, dat de vele kerken, welke aan de Synode betuigingen van instemming zonden, daarmede vooral in den zachtsten vorm het jus inquisitionis wilden uitoefenen. Op die manier werd het minder opvallend, meer indirekt toegepast. Men wist daardoor aangaande dé leden va|n den kerkeraad, dat zij zuiver stonden. Hoewel wijl , ^ulk een sympathie-betuiging kerkrechteHj'k niet ip den haalk vinden en die ook niet wenschen aan te bevelen, willen wij haar toch ook weer niet zoo sterk veroordeelen, als door sommigen gedaan is.

Beter handelden de kerken, die haar dankbaarheid uitspraken over de beslissing van Assen. Dat die dankbetuiging aan de Synode gezonden is, behoeft geen bezwaar te ontmoeten, zoolang de Synode nog zat. Stellig waren die dankbare plaatselijke kerken ook in de Synode vertegenwoordigd'. Maar daarom gold die uiting van dankbaarheid zichzelf nog niet. Veeleer is zij op te vatten als dank voor de medewerking van de andere kerken in het kerkverband om in deze gewichtige kwestie te blijven bij de zuiverheid des geloofs. Zulk een uitspraak van dankbaarheid heeft voor ons iets moois. Natuurlijk heeft het thans, nu de Synode niet meer zit en het ook niet zeker is, of zij' nog wel bijeen zal, komen, geen zin die aan de kerk van Assen te adresseeren. Maar daarom kan een kerk wel in het algemeen aan haar dank uiting geven en Verder bereikten ons berichten, dat mén hier êM daar leden van het Centraal-Comité van Actie inl kerkelijke behandeling heeft genomen. Reeds eer heb| ben wij er op-gewezen, hoe dit Centraal Comité, oÉ^ schoo'ii het het wellicht met zijn leuze: „herstel der eenheid" oprecht meent, inderdaad scheurmalce-, , . rij drij'ft. En dat is voorzeker een zonde', die m^ei^ door tuchtoefening moet trachten te keeren.

Zoo hebben wij dan overvloedig reden om Hfenl Heere te danken en de kerken voior haar ijverig gebruik maken van het recht van onderzoek te prijzen.

Als er nu maar niet te spoedig verslapping in-^ treedt!

Als _men zijn voornemens maar getrouw bHi'l en zij'n besluiten niet voor één of twee jaren, < ma veel langer uitvoert!

Het is de geschiedenis der kerk van ouds at, die ons zoo 'dringend doet waarschuwen.

Dikwijls 'meende men, dat een dwaling bedwongen was en ziet, na tien jaren openbaardg^ijigZi| in driester vorm. 'S^P'''|

Ook verplicht de onderlinge liefde er ons toe^ om toe te zien of er geen deelen des lands zijn, waar men het jus inquisitionis in deze rusten laat.

Misschien oordeelt men daar: hier is 't_ niet noodig. ' |

niet noodig. ' | Algemeen beschouwd kan dat waar zijn. - 3

Toch kunnen er enkelingen gevonden worden, die |: ich nu op den achtergrond houden, maar die de veroordeelde dwaling of een, die daaraan verw-ant is, koesteren.

Men denke aan het woord van Jakobus: ziet oen klein vuur, hoe grooten hoop honts het aansteekt.

Wanneer onze kerken niet alierwege haar plicht verstaan, zijn wij' voor de toekomst meer bezorgdj dan voor het oogenblik.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1926

De Reformatie | 8 Pagina's