GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Om de zilveren schatten der zee.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de zilveren schatten der zee.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aard van deze rubriek brengt mee, dat er een voortdurende afwisseling is in inhoud. In den regel immers komt elke week' een koa'telings verschenen boek aan de orde en het vaak groote karakteronderscheid van wal „aan de markt" wordt gebracht, doet ook telkens den inhoud der desbetreffende artikelen verschillen.

Zooi bracht ons het vorige artikel aan de hand van Timmermans' jongste werk „Schoon Lier" in de „Vlaamschte van alle Vlaamsche steden" en zagen we het leven in den toon van „Lierke plezierke", dat is, van een schier dagelijksch feestvieren bij schotel en pint. En thans, juist andersom, krijgen we het leven te zien van den hafden kant, dien van afmattenden zwaren arbeid', veeleischend en weinig loonend, het leven aan boord van een IJmuidensche logger. Dat is niét een allen dag feest vieren in de beslotenheid vafl een stadje met breede wallen en vijf poo-rten, maaj.'' een staag, ingespannen werken, uren achtereen, in de eindelooisheid' eener onstuimige zee-, bij dreigend-hooge golven en vaak striemenden regen.... Het versohil is zoo groot, dat we wel van een tegenstelling kunnen spreken!

De journalist T'jeerd Adema is als passagier uitgevaren met een logger en van zijn reiservaringen vertelt hij in het boekje, dat we in dit a, rtikel bespreken „Om de zilveren schatten der zee"i).

Een tooneeltje, door den Auteur aan het strand te Egmond gezien, de thuiskomst van eeai paar visscherij-matrozen, had hem ploitseling voor de vraag gesteld: hoe is toch het leven van die ruwe en toch zoo goedhartig lijkende kerels. En op die vraag wilde hij door eigen ervaring het antwoord vinden, dat is, hij wilde mee op^, de vischvangst. DooT de medewerking van den directeur van de Centrale Visscherij Maatschappij te IJmuiden kreeg hij spoedig de gelegenheid: de trawler IJm. 201 zoiu binnenloopen en, als de noodzakelijkste reparaties gedaan waren, onmiddellijk weer zee kiezen. Op dat schip werd hij ais passagier „aangemonsterd ".

In regelmatige orde vertelt hij dan, wat hij heeft gezien en meegemaakt. Hij begint met het vertrek te 'beschrijven van de trawler, uitgeleide gedaan tot aan den kop van de IJmuidensche pier door verwanten van de schepelingen. Eenmaal buitengaats, duiken de matrozen in hun voor-onder-verblijf om de confectiepakjes en deukhoeden te verwisselen voor him „visscliersuniform", een dikke trui, een oarde pet en een paar dik-gestopte wollen kousen. De schipper heeft den passagier een plaatsje in zijn hut ingeruimd en de nieuw-balcken zeeman zal.ook zijn speciaal-voor-het-doel meegebrachte plunje aantrekken. Maar dat gaat met niet geringe moeilijkheden gepaard. Want het kleine schip slingert geweldig, de koffer schiet voiortdurend onder zijn handen weg en telkens als hij mesnt hem te kunnen pakken, grijpt hij er weer naast. Als hij eindelijk met zijn karwei klaar is, is 't hoog tijd, dat hij weer in de buitenlucht komt!

Buiten op het dak staat hij-voor het machtige schouwspel eener onstuimige zee. Groote', witgekopte golven rollen aan op het scheepje, dat als een nietigheidje wordt opgeheven en verraderlijk weer wordt neergesmeten. „Het was het spelletje van een reus met een onnoozel stukjei speelgoeid, dat hij in zijn ruwe vuist elk oogenblik kan vermorzelen".

De scliipper is van meening, da, t de passagier naa.r beneden moet gaan. 't Wordt te koud aan dek. Bovendien ziet de ervaren zeeman, dat de gesteldheid van den nieuweling 't gewenscht maakt, dat hij, hoe eer hoe beter, in de kooi komt....

De zeeziekte krijgt hem te pakken en een paar dagen ligt hij, zoo horizontaal mogelijk, in .de schippershut te bed, zoo nu en dan even een hazenslaapje genietend, maar meestentijds wakker ea altijd door , , ellendig", lusteloos en onverschillig voor wat om hem heen gebeurt.

Als het weer wat bedaart, kraipit het slachtoffer vaji zijn belangstelling in het visschersleven uit de kooi en naar het dek. Dan begint de kennismaking met de mannen, die hem allen meelijdendverwonderd aankijken, als een, die uit een zware ziekte hersteld is en weer even opzitten mag. Hij ziet ze nu allen, den pienteren „meester", (den machinist), den flegmatieken Cor, een Egmonder jongen, die al van zijn twaalfde jaar op zee zwalkt; Piet, type van een vadertje-goedleven, olschoon yan zijn schrale verdiensten een vrouw en elf kinderen leven moeten; Kodde, een vrijgezel, ^ ruw maar goedig, den stoker, den tremmer, den kok, hij ontmoet ze im. allen en in de teekening van deze manneoi geeft hij een aai'dig beeld van clO' visscherlui zooals ze zijn, veelszins onderscheiden en toch merkwaardig aan elkaar gelijk', door het bedrijf, dat ze stempelt.

Zooi langzamerhand is het schip ver genoeg zeein, om een eerste kans te wagen. Dei netten zijn uitgezet en alles is nu in de weer, om de eventueele vangst binnen boord te hajlen. Uitvoerig beschrijft de toeschouwer-passagier hoe dat toe gaat. En als het werk is afgeloopien, is de afgezette dekruimte „gevuld met een dikke laag langs elkaar schietende, lucht-happende, staart-slaande visschen". Onmiddellijk gaat het net weer in zee en de eerstvolgende drie-ear-half uur, de tijd, die voor een nieuwen „trek" noodig is, zijn bestemd voor het sorteeren en praepiareeren van de vangst.

Dit - deel van den airbeid teekent dei Schrijver in een afzonderlijk hoofdstuk, „Visch", dal een van de mooiste is uit heel zijn boekje. Van alles ligt er op het dek, door, op en over elkaar, en al die onderscheiden soorten beschrijft hij, van de kabeljauwen met hun zeegroene ruggen en de zeewolveai met hun bulhondenkoppen af, tot de vleet, „de pias onder de visschen", die „ma; lle gezichten trekt en tegen alles grijnslacht" toe. Zelfs is er bij de vangst een kleine ha; ai, een „bijthaai".

Dan begint de groole slachting. Stuk voor stuk worden de visschen beetgepakt, met een enkele messtreek bewerkt en dan naar soort en grootte in manden verzameld. Die manden gaan in het ruim, waa, r ze onmiddellijk met een dikke laag ijsbrokjes worden bedekt en de afvial wordt overboord gewerkt, aas voor de meeuwen, die plotseling in groolen getale het schip omzwermen.

Met dit werk gaan enkele uren heen en den tijd, die overblijft voor weer het net gehaald' moet worden, kunnen de schepelingen naar believen gebruiken. Gekomen tot dit moment in zijn beschrijving, benut de Auteur de gelegenlieid', om iets te vertellen van het „leven aan boord".

Allereerst over de maaltijden, genuttigd uit een geëmailleerd waschblikje en opgediend door een kok, dien „je nu juist niet een heldere verschijning zoudt noemen". De maaxiien zitten aan, zooals ze uit hun werk komen: Haimes, dë tweede machinist onder het kolenvuil en de maohineoliei, d'e „meester'' in zijn werkkiel, de matroizen, met de vischschubben aian hun handen. 'De schipper licht het deksel van de pan (allen dag is het menu visch) en om beurten gaaai de grage vingers daarin, om een vet beestje te pakken. Geestig vertelt dei Schrijver van zijn gewaarwordingen bij die maaltijden, van zijn honger-lijden de eerste dagen, omdalt het hem onmogelijk is na Hannes zijii hand in de pan te steken, van zijn mee-eten, weldral, als de honger den kok niet meer zoo groezelig en Hannes' hand niet meer zooi afschuwelijk en vet doet zijn.

Dan komt het koffiedrinken, 't gezelligst uurtje aan boord. De schipper giet de groote kroezen vol dampende, slappe koffie, en met de hand er omheen geklemd, slurpt ieder zijn „mofc" leeg, een paar al-of niet besmeerde scheepsbeschuiten mee naar binnen werkend. Bij de koffie komen de tongen los. Dan vertellen de mannen van hun avonturen, waarbij de oorlogstijd het nimmer afgehandelde onderwerp is. (Met enkele van die verhalen illustreert de Auteur zijn beschrijving). Tot weer een schreeuw van de brug allen aan dek roept, omdat 't weer tijd van „halen" is.

't Leven aan lioord is verdeeld' in perioden vaju 3VJ uur, zonder onderscheiding van dag of nacht. Zondag of weekdag. En binnen dien zeer beperkten tijdskring moeten de maimen hun maaltijden en rust genieten, waar dan de tijd', noodig voor het sorteeren, nog afgaat. Vandaar, dat de Schrijver een hoofdstuk inlascht „Dte arbeidswet is er niet voor de visschers", in welk hoofdstuk hij een duidelijken indruk geeft van het afmattende, zware, veeleischende leven der visscherij-matrozen, en door iets mee te deelen omtrent hun verdiensten, maakt hij dat beeld nóg sprekender, 't Is vooral in dit deel van zijn boek, dat hij zijn eigenhjke bedoeling bereikt: iets van het leven en de' levensverhoudingen dezer mannen te doen zien en 't is ook met name

dit haoMstak, dat de tegenstelling accentueert, waarvan ik in 't begin van dit artikel sprak.

Een enkele maal komt in de eentonigheid van liet werk een korte afwisseling, als een ander visschersschip in de buurt komt en vooral, als het zoo dicht langs zij gaat, dat eenige conversatie mogelijk is. Die conversatie bestaat dan, zooals de Schrijver met enkele vooTbeelden ter illustratie meedeelt, uit elkaar toegeschreeuwde mededcelingen .over wederzijdsche vangst, informaitie naar nieuws, e.d. Maar het amusement van de „Voorbijgaande schepen" is uiteraard kortstondig en niet zeer veelvuldig. Bij de inspanning van het werk komt de eenvormigheid van het leven nog als een verzwarend element!

Die eentonigheid wordt nog duidelijker geteekend door de beschrijving van het bezoek der tra, wler aan het lichtschip „Doggersbank-Zuid". Een maand lang zit de bemanning daarvan opgesloten op deze drijvende gevangenis, met geen ander werk, dan de wegwijzende lichten te voorzien en aan de langskomende trawlers radio^telegrafische opdrachten van do reederijen te verstrekken. Het bezoek van de IJ. M. 201, die daar orders moiet gaan halen, is voo-r de schepelingen een aardig verzetje, vooral omdat een passagier aan boord is, die gul is met sigaren.

Op het lichtschip is een telegram, dat den schipper instructie geelt naar Grimsby op^ te stoomen, om daar zijn vangst aan de markt te brengen. Zoo' komen we ten slotte in deze visschershaven op Éngelands oostkust. De Schrijver geelt zijn indrukken weer van het afslagbedrijf, de roezigheid van een dergelijk druk visscherijstation, de mentaliteit der dok-werkers, om dan met een enkel woord ever de thuisreis zijn interessant boekje te eindigen.

Illustraties van Leo G-estel, geestige poWoodkrabbels, maken de lectuur te meer aantrekkelijk.

Vlot geschreven en met journalistieke flair samengesteld, is dit verhaal van het visschersleven een aardige bijdrage tot de literatuur', die over dit onderwerp handelt. Het is niet van een dramatische kracht als b.v. Haspiels' , , Onder den brandaris" of Brusse's „Het Nachtlicht van de zee'", anaar het geeft een duidelijken indruk van den zwa, ren en afma, ttenden arbeid ider visschers, die weinig loonend is en zoo' vol van gevaren, 't Is jammer, dat de Auteur hier en daa.r de vrij groive terminologie der varensgezellen heeft overgenomen. Ook hadden we het verhaal van den „meester", waarin de „vroomheid" van de Katwijker visschers bespottelijk wordt gemaakt, liever gemist. In de mededeeling daarvan toch ligt een zekere tendenz, die een boekje als dit ontsiert.


1) Uifg. Hollanclia Dirukkerij, Baam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Om de zilveren schatten der zee.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juni 1927

De Reformatie | 8 Pagina's