GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Roep van het Bloed” door Hendeck Sönne.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Roep van het Bloed” door Hendeck Sönne.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een dezer dagen verscheen een nieuwe christelijke roman „Do Roep van het Bloed"!) door Hendeck Sonne.

Op zichzelf is dat niets bijzonders. Er zijn onder de nieuwe najaarsuitgaven wel meer christelijke romans en ook wel meer, die onder pseudoniem geschreven zijn.

Maar in dit geval is er aan dat opzichzelf nieit ongewone een opmerkelijke kant. Het pseudoniem, dat in den regel vrij onverschillig laat, wekt hier in sterke mat© de belangstelling.

Want, om op d© behandeling van het boek even vooruit t© loopen, deze roman is voortreffelijk en dan met name voortreffelijk als christelijk© roman. En dat is het, wat onmiddellijk onze interesse in levendig© actie zet. Een christelijke roman, di© al de karaktertrekken vertoont van den waarlijk goeden christelijken roman, die sterk is in de teekening van het christelijke leven en zuiver in de ontleding van de christelijk© psyche, die de groot© hoofdzaak: den wasdom van het geloof ©n den groei der verzekerdheid tot onderwerp heeft en dat, psychologisch-juist, stelt als de worsteling tusschen natuur en genad© — zoo'n roman is toch w©l een verschijning, di© onze aandacht trekt.

En vanzelf komt dan d© vraag naar vor©n: wie is di© Schrijver? Iemand die zoo het wezen der christelijke romanliteratuur weet te benaderen, zou men wel gaarne bij zijn ©chtcn naam onder de christelijke auteurs willen kennen. Zoo groot is hun getal niet, dat een beteekenend© toevoeging daaraan ons niet van hart© welkom zou zijn.

T© meer dringt zich di© vraag op, omdat het nauwkeurig lezen'van den roman haar te meer interessant maakt.

Laat ik er iets van mogen zeggen.

Als belletristisch Schrijver moet deze onbekende een beginner zijn. Er zijn allerlei bewijzen uit het boek aan te voeren, die deze onderstelling wettigen. Ik kan daar nu niet nader op ingaan, want dat zou tot detail-critiek noodzaken en dat is van dit artikel d© bedoeling niet. Alleen noem ik als een van de sterkste argumenten, dat op een bepaald, in het verband van 't geheel belangrijk mo: ment, plotseling het van-o-uds bekende dagboek t© hulp moet komen, om het zielkundig gebeuren te doen kennen. Noch te voren, noch daarna merken we van dagboek-aspiraties iets bij de bewuste persoon en ze is er, gezien in het kader van 't boek, ook heelemaal de persoon niet naar om te dagboeken. Zoo ergens, dan verraadt zich hier de belletristische beginner.

Maar — en dat is dan iets van dat interessante — andererzijds blijkt deze auteur een alleszins geroutineerd scribent. Wat in den regel in eerstelingen-werk het zwakke is: het thètische, is hier het sterke. Telkens treffen in de dialogen een betoog-vastheid, een systematische opbouw, die van een veel grootere vaardigheid getuigen, dan een beginnend schrijver heeft. Deze meneer Hendeck Sonne — want het is een meneer blijkens een in het boek voorkomenden „meisjesbrief", zooals nooit door een meisje zal geschreven worden — moet al heel wat bladzijden van anderen aard hebben geschreven, toen hij voor zijn roman de eerste pen op het papier zette.

Verder is de Auteur uitstekend op de hoogte van het dorpsleven in de contreien van de Overijselsche Vecht. Hij kent precies den geest van de menschen, kent hun dialect, weet van gewO'Onten en toestanden, van volkszede en volkspsyche — en aan den anderen kant is hij een insider in het studentenleven in Amsterdam. De hoofdpersoon van zijn boek is een tijdlang medisch student en zijn teekening is alszoodanig op d© werkelijkheid geinspireerd. Een en ander — ook dat moet ik verder onbewezen laten — klopt precies op de verhoudingen in de studentenwereld van den tijd, in, welken het verhaal is gesteld, de jaren 1914, 1915. Voor de hand ligt dus d© conclusie, dat de Auteur geboortig is uit d© streek, waarover hij schrijft en dat hij daar is geweest tof den tijd, dat hij onderscheiden en — vooral ook geestelijk — begrijpen kon, om daarna als student naar Amsterdam te komen. Maar een medisch student is hij niet geweest en nu is hij geen dokter — ook dat zou ik uit het boek kunnen bewijzen. Waarschijnlijk is hij theoloog en dan een theoloog met besliste philosophisch-psychologische belangstelling. Er zijn fragmenten, in het boek —. (men lez© eens p. 48, 49, 134, 135 e.d.) di© men in een roman niet zoeken ©n niet verwachten zou. Evenwel, bij deze naar den wetenschappelijken kant gerichte belangstelling is hij ook weer iemand, die de practijk van bet pastorsleven k©nt, di© — het is het voornaamste bestanddeel van zijn boek, eigenlijk d e inhoud — de vragen en moeilijkheden van en voor het geloofsleven in hun realiteit heeft gezien in de zielszorg van de gemeente. Deze schrijver kent menschen, jongere en oudere, en heeft met beide, met name in geestelijke dingen, zoovor van ©Ikaar staande categorieën van nabij omgegaan. —

Ik zei, dat dit alles interessant is ten aanzien van d© vraag: wi© deze Auteur is. Intusschen is dat interessante toch niet de oorzaak, waarom ik er .ov& T schrijf. Ook bedoel ik niet de nieuwsgierigheid te prikkelen en den lezer er toe aan te zetten, achter het „g©h©im" t© komen. De Auteur zal er zijn reden wel voor hebben, dat Mj achter eenpseudoniem verstoken blijft. In elk geval is het niet een gebrek aan durf om voor zijn overtuiging uit t© komen: wie zóó over de geestelijke waarden, de diepere zielservaringen, de geloofsmoeilijkheden schrijven kan, moet er vele malen en in allerlei verband over gesproken hebben. Ik releveer dit alles, omdat het mij precies brengt waar ik heen moet: bij het boek zelf. Er is in dezen ro'man een merkwaardige complicatie en deze inderdaad eigenaardige verwikkeling moest, ik eerst eenigszins zoeken t© verklaren, voor ik den lezer van dit artikel stellen kon voor het boek, zooals het hem mogelijk—-en hopelijk! — in handen komen zal.

In vier „boeken" ingedeeld, brengt deze roman d© historie van een, betrekkelijk eenvo-udig, en toch zeer merkwaardig conflict. Dat conflict is: wat voortvloeit uit den roep van het bloed.

In GoorlO', ©en gefingeerd, maar naar de werkelijkh©id geteekend, welvarend boerendorp in den Overijselschen achterhoek, woont op het Scholtenhuus de jonge boer Jan Scholten. Krachtens de oer-oud© traditie is hij, eigenaar van de grootste en rijkste hoeve, de voornaamste van het dorp, d© voorzitter van den boeren-brink, de leider van de op allerlei conventies rustende dorpsgemeenschap. Maar — ©n daarmee begint het verhaal — hij juist is het, die den dorpsgeest in heftige beroering brengt. Want, terwijl van geslachten her een boerendochter de Scholten-vrouw is geweest, heeft hij zich verloofd met de onderwijzeres van het dorp, een jufje uit Amsterdam, vreemd aan Goorlo en vreemd aan het Goorlosche bloed. Met de hun eigen bedachtzaamheid praten de Goorloërs daarover, maar ze' zijn innerlijk fel er door ontrust: daar kan voor het Scholtenhuus en voor de Goorlosche belangen nooit iets .goeds van komen, „Asse wiej rekent" is de slotsom een groot vraagteefcen. Jan Schol ten echter heeft nret zijn keuze ernst gemaakt. Hij heeft er over geworsteld en er bij gebeden, want hij zag de moieilijkheid van „het bloed", ' maar hij is tot zekerheid gekomen voor zichzelf. En Tine Wikker, d© juffrouw, heeft zijn liefde aanvaard, mede zich bewust wat dat beteekende. In den tuin achter de hoeve hebben ze een nieuw huisje gebouwd — óp de hoeve eischte de traditie een Goorlosche vrouw — en, rijk, gelukkig, gesterkt door wederzijdsche liefde zijn ze hun nieuwe leven begonnen. Helaas is hun weelde van korten duur: bij een heldhaftige — en inderdaad geslaagde — poging om dijkdoorbraak t© k©eren, loopt Jan Scholten, de leider, want de Scholtenboer, een' longontsteking op en sterft na eenige dagen.

Zoover' brengt het eerste boek „Geboorte" het verhaal.

Dan komt het tweede: „Groei". De smartelijk© slag, di© de jong© vrouw getroffen heeft, heeft de Goorloërs, - vrome zielen als z© zijn, met haar positie als Scholtenvrouw verzoend. Onder leiding van den — bijzonder goed getypeerden — „klompmakers", beloven ze haar trouw en genegenheid. En „klompmakers", hoever hij ook afstaat van Tines mentaliteit, neemt op zich de taak, toeziend voogd te zijn over het zoontje, dat kort voor vaders dood goboren is.

Met dit zoontje, Willem Jans Scholten, ontmoeten we den hoofdfiguur van den roman. Hij is de , hope des vaderlands, de laatste Scholten, de toekomstig© Scholtenboer. Maar hij is niet van zuiver Goorloosch bloed! En ziedaar het conflict: hoe moet de jongen geleid, hoe moet hij opgevoed om straks den roep van het bloed te verstaan, om te worden Scboltenboer-van-zijn-geslacht. Tine, die met haar man veel daarover heeft gesproken, heeft zich als groot en eenig levensideaal gesteld: haar jongen, Jans jongen, tot een Scholten-boer te maken. Maar dan één, di© de geluiden van den tijd verstaat, die cultureel Goorlo vooruitbrengen zal en van het nieuwe in de nieuwheids-schuw© wereld van ingeroeste opvattingen een juist en passend gebruik zal maken. Klompmakers, eenvoudige, maar innerlijk rijk© man, krachtig in zijn geloofsvertrouwen en zeker in zijn verwachting op Gods bijstand, kan de strekking van haar ideaal niet doorpeilen, maar met een karakteristiek „als de vro-uw licht heeft over 't geval... de vrouw moet het weten" aanvaardt hij „de vrumdigheid". En dan is er een tweede raadsman in Tines eenzaamheid gekomen: „d© Schöttelgoor", een Indisch-gast, die, uit de streek herkomstig, een stuk grond van het Scholten heeft gekocht, het „Schöttel", en dat in cultuur brengen wil. Hij is een man van den nieuwen tijd, die d© waarde der cultuur verstaat en de mogelijke harmonie tusschen cultuur en natuur ziet. Dus d© man naar Tines ideaal ©n daarom haar begrijpende vriend. Daarbij is hij een Godvreezend man, die veel heeft nagedacht en wien rijke levenservaring de dingen op een hooger plan heeft leeren zien.

Zoo wordt Tines plan uitgevoerd: de jongen gaat naar Deventer en doorloopt daar de Rijks Hoogere Burgerschool.

Maar — en dat is het einde van het tweede boek — als hij eindexamen heeft gedaan en daar in Deventer tof zelfbewustheid is ontwaakt, komt do schokkende waarheid aan den dag: de jongen wil van geen boer-worden weten. Hij heeft studiebegeerte en voelt zich tot de medicijnen aangetrokken. Na zeer zware worsteling, die een ernstige geloofsbeproeving is geweest, moet Tine toegeven: Willem gaat naar Amsterdam.

Als student vinden we hem dan in het derde boek: „Nieuwe Geboorte". Maar innerlijk ontevreden, losgeraakt van het geloof van zijn moeder, van zijn liefde voor Goorlo, van zijn eigen zekerheid. Hij maakt een gevaarlijk© periode door en is zelfs aan de verglijding toe. Doch de ontmoeting met een studente — medebewoonster van zijn kosthuis — brengt hem tot bezinning. Deze studente, Jo Reeling, is een modem-godsdienstig, maar ernstig meisje, die veel met Willem praat, straks ook met zijn moeder, en hem leert begrijpen, dat de ploegschaar diep in den grond moet, zal er van vruchtdragenden groei sprake zijn. Zelfs komt ze, tijdens het logeeren in Tines huis_, tot het waarachtig geloof in Christus en zijn genade en haar invloed brengt Willem „naderbij", 't Is een der verdiensten van den roman, dat dit alles geteekend wordt in ©en natuurlijke, psychologisch zuivere ontwikkeling, zonder oplegsel of goforceerde effecten. D© geestelijke strijd van den jongen, de ziele-worsteling van zijn moeder om hem, de rustige bijstand van Schöttelgoor, de wordende zekerheid van Jo — ze zijn alle met klaar inzicht geteekend en — ik herhaal het — op de ervaring van den zielszorger gebaseerd. In zulke elementen ligt, hoe goed de bedoeling zijn moge, dikwijls de zwakfe© zijd© van den Christelijken roman. Een te-veel en te-sterk schaadt dan het natuurlijke en psychologisch aanvaardbare. Hier is dat juist de kracht: een beleefd hebben, een begrepen hebben.

lieeft ten dezen den Schrijver tot een reëele en daarom treffelijke uitbeelding in staat gesteld.

Maar het verhaal wendt ook hier weer naar de donkerheid. Tijdens een griepepidemie, die Goorlo teistert en waartegen Jo zich als „doktertje" dapper heeft geweerd in helpen en verplegen overal, sterft ze. Haar laatste woord is een getuigenis aan Willem, dat ze Jezus als haar Zaligmaker heeft leeren vinden.

Meer dan ooit woedt daarna de twijfel in zijn ziel. Als God... waarom dan zoO'? ... Liefde? Maar hoe dan dit te rijmen ? Verloren in zichzelf, zonder belangstelling voor iets of iemand, doolt Willem rond in Goorlo: het Goorlo, dat op hem wacht, maar niets van die verwachting ziet.' Tot op den Oudejaarsavond in een stil samenzijn van zijn moeder, " Schöttel en hem, de rust weerkeert (ook dit fragment is rijk aan geestelijke diepte) en hij tot een weer-grijpen van den arbeid besluit. Maar dan nu de arbeid, die zijn moeder en Jo bedoeld hebben, de voorbereiding voor zijn taak als Scholtenboer. Weer is „een bladzij in de geschiedenis van het Scholten omgeslagen".

Kog is er het einde van het proces niet. Dat brengt het vierde boek „Wedergeboorte", als de twijfelaar en scepticus, die de wetenschap verzoenen wilde met het gelo'of, en een God aanvaarden kon, zoo die zijn wenschen bevredigde, in zijn starheid gebroken wordt en op de knieën komt voor God. Ook dit gaat nog weer door de diepten van lijden en verzoeking, maar de omgang met begrijpende vrienden (in Friesland, waar Willem is heengegaan om het nieuwere boerenbedrijf in de jjractijk te leeren), brengt goede winst en het dragende gebed van Tine en Schöttel, voert tot een uiteindelijke zege. En dan wordt ook de roep van het bloed verstaan. Willem keert terug naar Goorlo-, zijn Goorlo, en dat ontvangt hem als den Scholtenboer met vreugde.

Ik gaf een heel breede analyse van 't verhaal, maar dat moest, wilde ik het in zijn strekking doen zien. Ik zei het reeds: het is gecompliceerd en complicatie te ontleden vordert ruimte. En dan heb ik eigenlijk nog maar één kant naar voren gebracht: het actieve. Want achter het gebeuren staat steeds de tweeërlei moeilijkheid: de vraag van natuur en cultuur, een materiëele dus, en die van Natuur en Genade, een geestelijke. Om dit probleem gaat het eigenlijk in den roman. Het staat trouwens te lezen in het korte — maar in verband met wat ik als begin van dit artikel schreef zeer typeerende — voorwoord: „er zijn inenschen, die tweemaal bekeerd moeten worden, eerst van de natuur tot de genade en dan van de genade tot de natuur; er zijn anderenj die ook tweemaal een bekeering beleven: eerst van de natuur tot de Natuur en dan van de Natuur tot de Genade". In deze woorden is samengevat heel de zielsgeschiedenis van Willem en tegelijk rijzen er uit op de l: )eelden van Schöttel en Klompmakers. En in een andere paradox wordt uitgedrukt de strekking van den roman: „De grootste armoede van onze eeuw is haar rijkdom: ze bezit zoo ontzaggelijk veel; ze heeft oogen en ooren; maar oogen hebbende ziet ze niet en ooren hebbende hoort ze niet; een hoorend oor en een ziend oog heeft de Heere gemaakt, ja die beide".

Met deze gedachten in beeld te brengen en ze in hun geestelijken inhoud te doen zien, heeft deze Ijeginnende romanschrijver een voortreffelijken christelijken roman ons geschonken, die verlangend maakt naar meer van zulke geestelijk volkomen gerijpte, wetenschappelijk goed onderlegde en in. menschenkeimis zeer ervaren beginners! Plirn debuteeren zal voor de christelijke romankunst beteekenen een triomteeren!

Of er dan niets „aan te merken" valt?

Ik heb het al gezegd: er is stylistisch, compositioneel, laat ik het in het algemeen zeggen, aJ kost het mij nog een vreemd woord: literair-technisch, genoeg „aan te merken". Er zijn ook zwakke momenten en onevenwichtige gedeelten. Misschien zullen er zelfs wel recensenten opstaan, die zeggen, dat dit boek niet een literaire roman is en ze zullen met allerlei bewijzen aankomen.

Het zij ZOO'. Die bewijzen kunnen bijgebracht worden, maar hun slotsom kan voor mijn besef toch niet zijn een ontkennen van de literaire waardij en van de beteekenis van dezen bij uitstek christelijken roman.

Bovendien, ziet men nauwkeurig toe, dan vervalleTi vele van de eerst gerezen bezwaren. Mij trof het aanvankelijk als een fout, dat de Auteur zijn menschen soms in dialect, meestal in „gewone taal" laat spreken. Maar verder lezen heeft mij doen zien, dat hij klaarblijkelijk heeft bedoeld typeerende en karakteristieke dingen in hun dialectkleur te doen uitkomen, maar, om het ongetwijfeld vermoeiende, overigens de dialectische taal vermeden heeft. Ook leek mij eerst het wisselend gebruik van fictieve, en reëele namen van ^plaatsen en menschen onzuiver, doch achteraf zie ik, dat de Schrijver het fictieve gehouden heeft binnen een zekeren kring, om iedere persoonlijke intonatie te ontgaan, maar dat hij met het overigens reëele zijn verhaal in het kader der werkelijkheid heeft ingelijst.

Zoo zou ik nog wel enkele dingen ter verdediging van den Auteur kunnen zeggen. Want de bezwaren, die ik, al lezende, zelf heb gevoeld, zijn voor een deel inderdaad door preciezer observatie achterhaald.

Maar mijn artikel is al meer dan lang genoeg. En het is ook niet noodig, alle roma, n-technische fouten onder het oog te zien. Wanneer de Auteur als romanschrijver dezelfde vaardigheid heeft verkregen, die hij overigens als scribent bezit, zal hij ze zelf wel vermijden. Wie zoO' het wezen der christelijke kunst verstaat, dat hij het in zijn eersten roman aldus weet te doen uitkomen, zal b, ij verderen arbeid op belletristisch gebied ook wel den zuiveren vorm vinden. Ver boven de technische zwakheden van zijn boek gaat de bouwende kracht uit. Het is een Christel ij ke roman, die volkomen voldoet aan de ten dezen te stellen eischen., een hernieuwd bewijs, dat christelijke romankunst mogelijk is, zonder dat het christelijke een etiquet of het artistieke een bijkomstigheid wordt. En dat is een verdienste, die ons met warme waardeering voor dit boek vervult. Men vraagt vaak naar een waarlijk goeden, christelijken roman, een die ook tegen den critischen zin der jongeren bestand is. Welnu, men vindt dien hier en verzuime niet hem te lezen en te doen lezen aan de jongere leden van het gezin. Want deze lectuur kan gezegende vruchten dragen.


'-) Uitg. N.V. Gebrs. Zomer en Keunings Uitg. Mij., Wageningen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

„De Roep van het Bloed” door Hendeck Sönne.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's