GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gods goochelaartjes", door Augusta de Wit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gods goochelaartjes", door Augusta de Wit.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Op het slot van het vorige artikel citeerde ik uit „Gods Goochelaartjes" het woord, dat de Schrijfster in den mond legt aan Herman Schepers, den muzikalen zwerver, en dat de levenshouding predikt, die naar de opvatting van Augusta de Wit de eenig juiste is: „eenvoudig leven, zooals de natuur het wil, arbeid van elk voor allen en van allen voor elk". Dat is de echte levenswijsheid naar hel gevoelen der Schrijfster. Wianl als men, zoo leeft, .vloeit alle zelfzucht en materiëele begeerte weg en bloeit op de waarachtige menschelijkheid.

Met hel aanlialen van dit woord ben ik alsvanzelf gekomen bij het boek, dat in het bijzonder onze aandacht heeft. Om het in zijn wezenlijkheid te zien, moesten we het plaatsen tegen den achtergrond van de geheele werkzaamheid der Schrijfster, zooals in het vorige artikel, zij het dan ook slechts schelsmatig, geschiedde. En dat het ons noodzaakt te gaan naar een afgelegen plekje vau het literair gebied zal hopelijk onze belangstelling nu niet meer schaden.

Het eerste dal ons opvalt is de titel „Gods Goochelaartjes". i

Haast klinkt die profaan en zonder meer begrijpen we dien ook niet.

Maar na het lezen van slechts enkele bladzijden weten we, dat de Schrijfster daarmee allereerst bedoelt de vlinders, die zich vermeien in het zonnelicht, en dartelend fladderen van bloem tot bloem, om hun begeerte te zoeken en te vinden. Ze zijn de dragers van vreugde en licht, symbolen van de onzelfzuchtige liefde, die in hun genieten arbeiden en in hun arbeiden genieten.

En, als steeds het natuurleven betrekkend op de menschen, ziet dan verder de Schrijfster als die vlinders de dichters en de denkers en de kunstenaars, blijde Goochelaars Gods ook, naar wie, zooals zij het uitdrukt, „overal de menschen hooren en zien en richten het moedeloos voorovergezakte hoofd weer op en gaan met lichtere schreden naar hun werk van iederen dag". Die menschen zijn het, die het ideaal van de Schrijfster vervullen: , : „bij een leven van uitersten eenvoud het besteden van alle krachten aan het welzijn van allen". De benaming Goochelaars Gods ontleent ze aan Franciscus van Assist, die, naar ze schrijft op blz. 129, „Joculatores Dei, goochelaars Gods noemde „zijn broeders, toen hij hen met den bedelnap en zijn Lofzang van de Zon de sombere, gevaarlijke wereld inzond. Als de goochelaars, potsenmakers, liedjeszanger.s, die langs de deuren gingen om een bete broods, een dak voor den nacht, een afgelegd kleedingstuk als loon voor de kleine vreugden die zij brachten aan de bedrukte menschen, bang onder den haat van allen tegen allen... wilde hij dat zijn Mindere Broeders van deur tot deur zouden gaan met een weinigje vreugde. Maar die vreugde zou voorspel zijn van de vreugde in der eeuwigheid".

Als die broeders van Franciscus ziet zij dan de dichters en denkers en kunstenaars van het heden. Want, hoor het haar zeggen, „de geheele mensciiheid brandt van verlangen naar het eindelijke heil, ; naai-liefde, naar vrede, naar geluk des harten. De geheele menschheid zucht in ellende en vrees voor ellende nog erger. En niemand die uitkomst weet van al diegenen, die uitkomst beloofden; noch de staatslieden, noch de mannen van de weten^ schap; ieder nieuw verbond, dat de staatslieden sluiten, maakt van alle niet-verbondenen vijanden, en iedere ontdekking en uitvinding die mannen der wetenschap doen, vermeerdert de macht van dooden en vernielen. Z ij alleen weten raad, die niet macht en bezit, maar liefde willen. Zij zijn onze heiligen, die gevers van goeden raad van vandaag, die werkers aan de samenleving, die een leven in broederschap, in arbeid en eenvoud willen. Zij hebben alle zelfzucht van zich gedaan, zij leven niet langer hun eigen leven, maar het leven van de menschheid; en dat is het wezen der heiligheid, En zij doen wonderen. Want zij beuren anderen uit het geringe leven op in dat groote en dat is het wezen van het wonder".

Tot zoover het citaat, dat niet alleen den titel van het boek verklaart, maar ook de grondgedachte aangeeft, een grondgedachte die de kleine toovenaars, de vlinders, in haar hebben gewekt.

Op de fijnzinnige wijze, die we van haar kennen, houdt ze heel het boek door die tweeërlei beteekenis vast van het joculatores dei, Gods goochelaartjes: vlinders en menschen. vlinders als zinnet beelden van de ziel, en menschen, die deze syn^: bolen hebben verstaan en anderen hebben doe; verstaan.

De bundel bevat drie verhalen.

Het eerste is dat van den 17e-eeuwschen Rumphius, die, als dienaar der Compagnie naar Indië was gegaan, maai-weldra zich aangetrokken gevoelde tot het bestudeeren van de natuurwonderen van Ambon, zijn eiland. Heel zijn leven wijdde hij daaraan, tot schade van zijn positie, want de Compagnie had heel ander werk voor hem; tot schade ook van zijn lichaam, want het altijddoor strakke kijken op de wonderen van het zonneland verblindde hem de oqgen. Maar zijn liefde voor het schoone en rijke en de hartstocht van het weten en begrijpen wonnen het van alle bezwaren. Zelfs toen hij blind geworden was en een hulpbehoevende invalide, bleef hij onderzoeken, voorzichtig tastend, en meer nog dan te voren leefde hij met heel /.ijn ziel in de wereld van hel schoone. Aan de tallooze vlinders, de koraalstruiken, de kleine vischjes, de monsterlijke krabben, de vervaarlijke schaaldieren, aan al het levende van de zee en van het land gaf hij namen naar hun grootte en kleur, naar hun geaardheid en levenswijs. En de resultaten van dien moeizamen arbeid legde hij vast in zijn met zorg geschreven boeken. Een joculator Dei! die door liefde tot het schoone gedreven werd en dat ideëele zonder gewin van oneindig meer waardij achtte dan den materiëelen rijkdom, die hij had kunnen verwerven. —

De Schrijfster, die op Ambon vertoefde en de natuurschatten zag, dacht aan dezen mensch en zijn tijd. En ze maakte de slotsom van die overwegingen aldus: „Daarginder blinkt Fort Victoria met zijn vergeefsche muren; daarginder, onkenbaar in groen, ligt Rumphius' graftuin, waar wal eenmaal zijn versleten en afgelegd levensgewaad was is veranderd in geboomte en bloemen. Maar die den luiden dag geweldig beheerschte, de almachtige Compagnie, is vervallen en vergaan. En Rumphius leeft pas n u ten volle." ...

De verklaring van deze tegenstelling lag voor haar voor de hand: hij had gezocht en gevonden het meest wetenswaardige en het meest begeerensr waardige van alles: het leven zelf. En het was de liefde die hem deed vinden. —

Weggegaan van Rumphius' graftuin vond de Schrijfster zijn evenbeeld uit het heden in een ouden Franschman, die in ondoofbare liefde voor de natuur en haar heerlijkheden een goede toekomst en een gemakkelijk gewin had verlaten om in armoede alléén voor zijn ideaal te leven. Ook weer een van die joculatores Dtei dus, die hei zegt: „ik heb de oogen maar open te houden oni altijddoor mooie, om telkens weer nieu-\ve dingen te zien" en , , geld heeft voor mij geen beteekenis'-.

En de Schi-ijfster laat niet na, aan deze woorden haar conclusie te verbinden, dat de hebzucht niet kan bestaan in den gloed van de hartstocht van het weten, die dit wonder van een wereld altijd klaarder begrijpen, altijd inniger beminnen wil."

In wezen van geheel gelijken inhoud is de tweede schets, ook weer het verhaal van iemand, die rijk kon zijn en onafhankelijk, maar die dat alles versmaadde, om in de vergetelheid van een Zwitsersch bergdorp te gaan leven, midden in de natuur, en daar, met alles wat ervaring hem leerde, de menschen van dienst te zijn. Volkomen gelukkig is hij en de menschen zijn gelukkig met hem: ze noemen hem hun Padrino. Weer een joculator Dei, tot wien de menschen komen „om te hooren en te zien" en dan „met lichtere schreden te gaan naar hun werk van lederen dag". En naast hem zijn er in dit stuk óók weer die andere joculatores, de vlinders, de dagelijksche vrienden van den Padrino. En met beschaamdheid leert het van beiden de Schrijfster wat het is, naar den eenvoud van de natuur te leven en daarin blij en gelukkig te zijn. Het zijn vooral deze twee schetsen, die de grondidee van het boek doen uitkomen en in zijn wezen en beteekenis doen verstaan.

Eenvoudig van bouw, spreken ze klare taal, en getuigen ze voor ieder, die luisteren vsdl, van het ideaal dat de Schrijfster altijd heeft voorgestaan. Wie Augusta de Wil nog niet kent, leze deze beide verhalen. Tegelijk kan hij dan zien, dat ze behoort tot onze fijnste taalkunstenaars, want het is lyrisch proza, wat hij te genieten ki"ijgt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

„Gods goochelaartjes

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's