GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

De eer en de beeriykheid der volkeren.

Iemand sclireef mij over de volgende moeilij kheid.

Ergens was, in een publiek gebouw, waarin gewoonlijk niet veel stichtelijks verhandeld werd, een ongeloovige dame opgetreden, om voor te di-agen het boek Prediker, Hooglied en eenige Psalmen.

De schrijver van dezen brief had dat ontroerend schoon gevonden, maar zat nu met de vraag: „of hel goed is, ongeloovige menschen de Schrift te laten voordragen? "

Ik kan mij voorstellen, dat iemand hiermee zit. Zelf heb ik een dergeUjke moeilijkheid wel eens gevoeld bij het hooreri zingen van ongeloovige solisten op de uitvoeringen onzer Christelijke Oratoriumvereenigingen.

Men krijgt dan zoo de gedachte: is dat nu eigenlijk geen profanie, dat een ongeloovig mensch die wondere woorden der Schrift, die hijzelf niet als Goddelijke waarheid aanvaardt, gebruikt om indruk te maken en zelf daardoor geëerd te worden.

Toch komt het mij, bij ernstig nadenken, vóór, dat wij niet behoeven te zeggen: ik wil naar zulke menschen niet luisteren.

Daar staat in Openbaringen 21:26 van het Nieuw© Jeruzalem: „En zij znllen de ©er en de heerlijldieid der volkeren daarin brengen".

Prof. Greijdanus, in zijn prachügen commentaar over Openbaringen, zegt daarvan: „bedoeld zijn degenen, die uit de natiën geloovig worden. Tot hen zullen ook behooren, die in aanzien zijn, die over verschillende uitnemendheden beschikken, macht oefenen, welke zij ten dienste stellen van 'sHeeren gemeente. In de eeuwigheid heeft dit dan zijn weerschijn. God kroont met Zijn genade de gaven, welke Hij verleende en Hem tot dienst en eere deed gebruiken".

De opvatting van Prof. Greijdanus van dezen tekst is dus deze: in den loop der eeuwen zullen voortdurend uit de heidenen telkens mannen en vrouwen binnengaan in 't Koninkrijk Gods. Onder dezen zullen er ook zijn, die met allerlei heerlijke gaven van macht en rijkdom en wetenschap en kunst zijn toegerust. Deze gaven znllen zij meenemen het Koninkrijk Gods in; en met die gaven zullen zij dat Koninkrijk dienen. De vrucht van dien arbeid in Gods Koninkrijk zal zelfs gezien worden in het Nieuwe Jeruzalem. Zij, die deze gaven ten dienste hebben gesteld van Gods Zaak in deze bedeeling, zullen dan in de heerlijkheid, die hun daar ten deel valt, den weerglans hunner eigen voortreffelijkheden aanschouwen.

Deze gedachte van Prof. Greijdanus lijkt mij volkomen juist.

Alleen zou ik willen vragen, moet die gedachte nog niet iets worden uitgebreid?

Ligt er ook niet dit in, dat heidenen en wereld- Hngen, ofschoon zij zelf niet binnengaan, toch met hun gaven het Koninkrijk in deze bedeeling dienen, de komst en de ontwikkeling van dat Koninkrijk bevorderen?

Bijvoorbeeld: er zijn heel knappe, ongeloovige oudheidkundigen. Zij geven zich met al hun wetensdiappelijke gaven aan den arbeid van de opgravingen in Palestina en de landen van 't Oosten.

Zelf gelooven zij in de Schrift, als in Gods Woord, niet, nochtans wordt hun arbeid dienstbaar gemaakt aan het beter verstaan van de Schrift. Er zijn rijke menschen, die zelve den Christus Gods als hun Zaligmaker niet aannemen. Noditans hebben zij wel eerbied voor den beschaving» arbeid, die door de Zending verricht wordt en — zij geven soms van hun kapitaal voor het Zendingswerk.

Scheepvaartmaatschappijen geven korting op het passagegeld van zendingsarbeiders, zoodat hun zakenheerUjkheid ten goede komt aan Gods Koninkrijk.

Wiehiu, indatüchtwilik ook zien dat voordragen van Bijbelgedeelten door wereldsdie kunstenaars.

Ms een kunstenares, zooals die, waarover genoemde broeder mij schreef. Schriftgedeelten zóó weet voor te dragen, dat zij daardoor dieper dan ooit te voren, ons in de ziel zinken, dan heeft zij daardoor haar heerlijkheid gesteld in dienst van het Woord, van het Rijk Gods; dan wordt op het oogenblik, waarop zij daarmee bezig is, de ©er en de heerUj kheid der volkeren Jeruzalem binnengedragen.

Zouden wij dat niet mogen aanvaarden en dezen buit voor Gods Koninkrijk niet binnen mogen halen?

Ons eigen leven kan er door verrijkt worden; God kan het gebruiken als een middel om ande^ ren tot de Schi-ifben en tot den Christus der Schriften te trekken.,

In dat bijzondere geval, waarover het hier gaat, is er nog minder reden om te zeggen: „dat mag niet", dan in andere gevaUen missdiien. Immers deze voordraagstei' had gezegd, dat zij niet iets voordragen kon, waar niets inzat en dat zij daarom naar den Bijbel greep.

Zij gevoelde dus, dat zij, door uit den Bijbel voor te dragen, een boodschap bracht.

En al zag zij daarin nu niet ©en directe boodschap Gods, zooals wij dat zien, toch ligt daarin, dat zij niet met spot in het hart zich met de beii- Hge woorden bezighield, dat zij zoover zij dat op haar standpunt kon, met ernst en eerbied tot den Bijbel naderde.

Men mag dus m.i. niet tegen een ongeloovige zeggen: gij moogt niet uit den Bijbel voorlezen om daardoor de menschen te ontroeren en in het hart te grijpen.

Evenmin mag men zeggen: ik wil naar den ongeloovige, die met den rijkdom zijner gaven de schoonheid van Gods Woord zoekt te vertolken, niet luisteren.

Maar wat wel waar is — als wij ontroerd worden door de schoonheid der Schrift, door die vertolking van een ongeloovige, dan moet wd groot mededoogen met dien kunstenaar in ons hart zijn; dan moeten wij wel, als wij de gelegenliead daartoe hebben, dien ongeloovigen mensch er op wijzen, hoe noodig het is, dien Bijbel niet slechts te zien als een boek van menschelijke schoorüieid en wijsheid, maar als een Boek van Goddelijke waarheid, een boek, waarin God Zelf ons wijst den vfeg ten leven, zoodat ieder, die dien weg niet bewandlelt, gaat op paden des doods.

Wel moet er een gebed in ons hart zijn, dat die begenadigde kunstenaars, door dat Woord, waarvan zij kinderen des Koninkrijks hebben doen genieten, niet zelf veroordeeld zullen worden; dat zij niet sledits hun heerlijkheid het Nieuwe Jeruzalem mogen binnendragen, maar ook zelf binnen mogen gaan.

En wat ons aangaat; laten wij toch leeren er ons op toe te leggen, om ook zelf tot ontwikkeling te brengen alle ons van God gegeven gaven om door zang of voordracht het Woord Gods zijn meest volkomen vertolking te geven.

Ik weet wel. God is vrij machtig in bet uitdeden Zijner gaven. Vaak geeft Hij in deze bedeeling meer eer en heerlijkheid aan de wereld, dan aan de gemeente.

Maar wat wij hebben, moeten wij uitbuiten iot eer van God en van Zijn Woord.

Zou dat niet heerlijk zijn, als wij geloovige voordrachtskunstenaars hadden tot wie de werdd uilliep in hare gehoorzalen om van hun lippen te hooren de klanken van Gods Woord? Dat óók zou prediking zijn, evangelisatie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's