GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr A. Kuyper in Doleantietijd: IJzer tegen leem.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr A. Kuyper in Doleantietijd: IJzer tegen leem.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tusschen reformatie en romantiek ligt ©en diepe kloof.

De romantiek kan de wereld in bouw en geschiedenis alleen maar in de ongebroken „spanning" zien; die spanning is er van weg© de in wereldbouw en - geschiedenis bestaand© eenheid der contrasten. Een spanning, die dus in den grond niet „critiek" is, doch d© critiek altijd' den mond snoert, juist op 'toogenblik, dat deze mond een „laatste" woord zou willen spreken, een woord van vloek of zegen, hel of hemel. Duister en licht, de middelpuntvliedend© en de middelpuntzoekende kracht, de naar-God-toe-teadenz èn d© van^God-af-tendenz, z© liggen in allen wereldgroei, in alle wereldontwikkeling, in alle weroldgesch'edenis zóó vast en zeker ineengestrsngeld, dat men z© nimmer uit elkaar kan halen. iGeien God w i 1 het, geen duivel kan het. Dus is d© zegen immer door den vloek gerelativeerd; wie den zegen, óf den vloek absoluut zou maken, die heeft den klop van 'twereldhart nog nooit beluisterd.

Geen wonder was het dus, doch heel gewoon gevolg van 't nog vastgebonden liggen in den mystieken droom der romantiek, dat d© man van 't z.g. eerst© réveil, Bilderdijk, het in de dagen van d© Afscheiding nimmer heeft kunnen brengen tot de reformatie van de kerk. En dus ook niet tot die van 't volk.

Bilderdijk hij heeft het, gevaarlij'ke" thema der „wereldharmonie" zich voor de aandacht geplaatst. Hoor Bavinck ov©r hem spreken in zijn studie over dezen „denker en dichter". Hij vermeldt, dat [Bilderdijk de „monadenleer" van Le'bniz, zeer schoon en schrander" vond. Geheel ermee instemmen kon Bilderdijk niet; maar wie ze „schoon" vindt, — en wij voelen dat tegenwoordig sterker dan ooit — di© is toch uit zijn eigen mond reeds geoordeeld. Zoo iemand kan,

zooals Bilderdijk ongetwijfeld hééft gedaan, zoeU naar een totaal andere wereldbeschonwing; doel zoolang hij het eerepraedicaat van daareve» („schoon") niet terugneemt in zijn beooirdeeliii. van Leibniz, kan dit „onderscheid" tusscliej Leibniz' en zijn eigen wereldbeschouwing W nooit helder voor oogen komen staan (Biavinck, 65) Want in de leer van Leibniz, volgens wiens tbsoti) der „harmonia praestabilita" de wereld als «^ goed geregeld uurwerk afloopt, ligt een werelj. beeld ontworpen, dat voor de onvervalschtj begrippen van „vloek" en „zegen" geen plajij meer overhoudt. Bilderdijfcs leer der „wereldhar. monie" is straks dan ook gedwongen, 'Gtenesis' verhaal van het begin^der-dingen óm te zettan; Jj val d©r engelen wordt immers door Bilderdiji m, plaatst in een aan de formatie van deze onze aarde, en aan den loop van deze ónze geschied'anij voorafgaande periode. [Zoo is Bilderdi slraks gevangen in de strikken der natuurfilosofis van de romantiek; en Schelling wordt straks zp wel zeer onbijbelsche leeraar, om het woord „pro. feet" maar te vermijden.

Zoo worstelen straks in Bilderdijk bijbel en romantiek; ©n hij komt er niet boven uit. De „antithese" wordt van haar laatste en ©erstö v«rschrikkelijklieid ontdaan; want zij is toch óók op haar manier regulair; ze behoort — ziedaar d« echte trek der romantiek — tot de regelmatig» ontwikkeling der „wordende" wereld. Het heelal „bestaat in tegenstrijdigheden", en God heeft z© „in het kunstgewrocht van 't onbegrijpelijk één" met elkaar in evenwicht gehouden; beurtelings steunen en vervangen ze elkaar:

't Heelal bestaat uit tegenstrijdigheên. Die door Gods hand in evenwicht gehangen, In 't kunstgewrocht van 't onbegrijpelijk ééE Zich beurtelings en steunen en vervangen.

Heeft Bilderdijk, wat hij daar schrijft, consequeal ingedacht, en d© woorden, met name als hi| tot over de „tegenstellingen" heeft, op een goudschaal gewogen? Er is geen sprake van; andexs zou lij nooit zoo lang het bij den bijbel hebben uitgehouden. Maar juist dit tegen zichzelf verdeelde denken maakt hem tot reformatie-werk, ook tot een waarachtigen réveil, onbekwaam. Het is ziji „noodlot", dat in den tijd, waarin De Cockl leert zien, dat God geen enkel© tegenstrijdigheid ooit met de ander© in ©venwicht doet hangen, of vervangen, Bilderdijk hem alleen laat; zich in chiliastische droomerijen verliest (Christus komt in 1848, of neen, in 1850, of neen, in 1830 waarscbijnlijk terug); het dualisme niet overwinnen kan, ea ia staat is, te vert©ll©n aan den jongen Willem vaii Hogendoi-p, dat hetgeen in de Openbaring m Johannes van het beest gezegd woidt, op ta koning kan slaan, „omdat" èn „inzooverre" „die de natie repr©sent©ert".

Dr A. Kuyper heeft eens dit vers van Bilderdijlt geciteerd. Dat hij de denkfout van den dichter daarbij geheel ©n al heeft blootgelegd, zouden wij niet durven beweren; in zijn verhandeling over Bildeidijk loopt hij althans over die „tegenstrijdigheden" — de groote crux — vrijmoedig heen, door er iets in te lezen, dat wel gereformeerd, maar niet bilderdijkiaansch was. „'t Heelal" — aldus interpreteert, wel wat erg vergoelijtad, Dr Kuyper het vers van Bilderdijk — „'t heelal was geen hoop aangerolde steenen, die wij eerst te stapelen hadden, maar van meet af het „één« machtig kunstgewrocht van 't onbegrijpelijk ééa""- En zoo kon Kuyper zijn held, Bilderdijk, de eei* geven, dat hij „het verweekt© hersengestel van ons volk" „van" zijn „dronkemansduizeling" „W de orde riep". Het lijkt ons wel wat te veel gezegji- Maar wat niet t© veel gezegd is, dat is i^i dat Kuyper zelf het volk van zijn dronkemansduizeling tot de OTde geroepen heeft, niet lie' minst in zijn doleantiestrijd. En dat hij dit kón doen, dat hij straks zich met De Cock heeft kunne» verbinden in den dienst der op Gods termijn '^ „heden" werkende gehoorzaamheid, die de kerk e» het volk vernieuwen zou, dat is te danken aai zijn steeds sterker wordend besef van de oft* eenigbaarheid der „tegenstellingen", de oaverbiMbaarheid van „ijzer" en „leem".

IJzer en leem — het is waar, dat de oi"J.^' dezen titel bekende red© van Kuyper feitelijk niet de worsteling der doleantie, doch die der W Universiteit op het oog had, toen hij in de Fraïsche Kerk van Den Haag — de Kloosterkerk «^ ©r voor geweigerd — ©en inleiding gaf op het ê^^. voor deze hoogeschool. Maar men vergete daarWJ niet, dat Kuyper's eigen woorden, daar in "" waalsche kerk gesproken, dadelijk tusschen d* wetenschappelijken strijd der Vrije Universiteit ei de kerkelijke worsteling niet alleen analogie, v^ ook rechtstreeksch verbaE.d zagen liggen. „In ^f verre de vraag, of ge er op uit zijt, om ï^^t en Leem te mengen of te scheiden, ©en d*. ©n levensbeginsel raakt, dat met innerlijk© '"8 sche drijfkracht op elk terrein doorwerlrf, he® men, wie beseft dit niet, volkomen gelijk, dat D optreden van onze Vrij© Universiteit OP ELK " DUS OOK OP KERKELIJK GEBIED, de valscij» vermenging in gevaar brengt" (10). „Niet IJl. sle "'" 1

^^Kerkrechtelijk, volstrekt niet, neen maar een jjepgaand godgeleerd vraagstuk is dus tusschen MS en onze wederpartijders in geschil gefcoanen. Ijzer en Leem zijn oofe thans weer door measchelijk zaad, d.i. door de schakeling der geslachlgii vermengd met elkander. En nu zeggen wij: IJzer en Leem, of in casu Geloof en Ongejpiof ilooren niet saam, en kunnen toch niet hechten; Iaat ze dus uit hun valsche vermenging treden, Doi: al moest het door breuke gaan."

En dan komt daar bij Kuyper die prachtige Terhandeling over God, die telkens „scheiding naakt", en die daarmee zijn „scheppingsweek" tot haar sabbatsrust geleid heeft. En die slechts (inder erkenning van die „scheiding" verbindingen leggen kan, en wil, tusschen schepsel en schepsel. En er komt een verwijzing naar de zonde; al ffordt daarbij Bilderdijk niet genoemd, hij wordt toch zakelijk weersproken; de zonde komt in na de ordening, die scheiding bracht in den bajert, en die zonde wordt nimmer opgelost in een hootgore synthese. Het heel-al kan nooit uit tegenstrijdigheên bestaan. Wat „des Heeren is", dat moet finaal" worden „afgescheiden" „van dat duivelsche dat in het creatuur indrong, t.w. van de zonde". De wet Gods treedt daarom „in bestrijdenden vorm op". „Hamabdil", het thema van Dr k. Kuyper, is later door den zoon. Dr H. H. Knyper, weder opgenomen; en het beteekent: dat God scheiding maakt, dat het (genade)verbond heilig is. Ook „kosmisch" zal die scheiding doorgaan. Die scheiding is er dan ook in de geschier denis: ze moet soms „de historische continuïteit verbreken", en dan weigeren, ' „het gebaande spoor af te loopen"; zoo is ons volk geboren, niet uit de continuïteit, maar juist integendeel uit de scheiding en breuke" (16). Juist bij de uit zulk een breuke (geboren volkeren ontlook ledeler tracht (ib.). „Is in de dagen der Reformatie uw consciënti© dan soms op den kant der laffei Erasmussen en der gemafczieke Coomherts, en durft ge het aan, om, met Rome, een Luther als scheurmaker, een Zwingli als bondbreukig, Calvija als den aanblazer van den Revolutiegeest te verafschuwen? Neen zeg ik u, maar, ook als onze tegenstanders geestdrift in hun kroost zoeken te wekken, dan schetst hun eigen hand met zwarte kool de sombere figuren dier eenheidsmannen, en zijn al de heldere kleuren van hun palet juist voor de helden ook van onze glorie, die scheiding, van wat valsch vermengd was, noodzakelijk keurden en breuke dorsten bestaan" (17).

En dan geeft straits, nog immer in diezeKdo rede, de hoogleeraar Kuyper binnen universiteitsveiband, getuigenis aan de onmogelijkheid, om in wet en sch appel ij ken arbeid een „scheiding" te verdoezelen, die op kerkelijk gebied onvermijdbaar was gebleken. „Als de Synode va: n haar aanmatigenden titel, aJs bezat zij de hoogste wetgevende, rechtsprekende en biesturende macht, ten behoeve van Koning Jezus, geen afstand wil doen, en principieel blijft weigeren, om het koninklijk gezag van Gods Woord als wet der kerke te erkennen, dan zal het plicht der kerken zijn, om aan deze revolutie een einde te maken Zoo zouden trouwe zonen hun vader opsluiten als Wj krankzinnig was geworden; zoo hebben onze Van Hogendorps en Van Stirums den tyran uitgeworpen, die op het hartebloed van ons volk teerde; en zoo zal ook dit nog niet geheel ontaard geslacht deze ingedrongen machthebberesse, tenzij > ze zwichte, van ons kerkelijk erf te verjagen weten, niet uit revolutiezucht, maar juist opdat de ergerlijke muiterij, die nu reeds jaren aanhield, ten leste worde gestuit". Straks loopt de rede uit op Mn rechtstreeksche bestrijding van wat speciaal voor de romantiek grondaxioma was.

Deze op „den laatste van Zomermaand" 1885 uitgesproken rede van Dr A. Kuyper sprak binnen een universitair en kring in duidelijke W van wat op kerkelijk gebied straks volgen zou. Wie heeft bij het lez.en over de trouwe zonen, die hun krankzinnigen vader souden opsluiten, niet onwillekeurig gedacht 531 wat zoo vaak van andere zijde werd opgeiierkt, wanneer men schande riep over de o n- rouwe zonen, die van het ziekbed van "'' n „z i e k e moede r^d e-k e r k" wegliepen, als S'ig hüu deze ziekte niet aan? Ziekte is zonde, in alle gevallen, waarin men naar zulke beeldspraak Sfijpt; daarom is 't goed, dat Kuyper er op wees, j^at er ziekten zijn, die, in stee van den patiënt ''sini en passief op 't bed te houden, hem de ambtsdragers van God naar de keel doen vliegen, lil hoogmoedswaanzin. Waar zóó de zaken bij dat «ziektegeval" slaan, daar is de aan het gebod getrouwe ambtsdienst eerst en grootst gebod. »tn dan komt — zegt Kuyper elders — de zaak IRSR^^ A.nisterdam liierop neer, dat op 16 Dec. , * door de, krachtens Gereformeerd kerkrecht, «aartoe bevoegden het instituut der kerk losge- "'aakt is van de Synodale organisatie van 1816 •öw allen die op 16 December 1883 door stipu- ^'« in de gemeenschap van dit instituut als embra completa erkend waren" (Separatie en Jjoteantie, 57) „Zij, die duidelijk getoond hebben, ^ .^nger als leden van het gezuiverde instituut Willen gerekend worden, hebhen zich toen van «oude Insütuut afgescheiden, feitelijk een nieuw schismatiek instituut opgericht, en hebben dal nieuwe instituut in rechten aan de Synodale organisatie van 1816 verbonden. Met dit nieuwe schismatieke instituut nu, dat de kenmerken van de ware kerk mist, heeft het oude en tol zuiverder gehalte gebrachte instituut niets meer uitstaande" (ib. 57).

Diat elk woord, hierboven uit Kuyper's redevoeringen geciteerd, onze instemming heeft, zal niemand verwachten. Dr Kuyper zelf heeft later veel dingen anders gezegd. Maar in de hoofdzaak is hij zich gelijk gebleven. Het is zijn stellig'e overtuiging, dat n.l. God geen vader van de j, tegenstellingen" zijn kan, noch hun patroon, welke hem straks ook in zijn „Het Conflict Gekomen" weer telkens erop wijzen Iaat, dat „revolutie" niet altoos zonde is; men moei ook hier het woord „revolutie" lezen in een anderen, dan wetenschappelijk preciezen zin. Het woord is hier een volkstümliche benaming van wat voor Kuyper reformatie was. „Er staal bij de Leidsche barrière een Koepelkerk! Die kerk dagbeekent van 1878, toen Amsterdam jubileerde over zijn kerkelijke Revolutie van voor drie eeuwen. En de geestdrift voor dien kerkbouw, monument van roemrij ken opstand tegen kerkelijke Besturen, is ontvonkt, niet door een drifügen hoop, maar door onnavolgbaar rustige burgers als onzen Hasebroek; en voorts door een Hogerzeil, ©en Vos, een Adriani; juist de mannen, die thans al wat niet wil bukken, breken willen" (30)

En weer keert hel thema van „ijzer en leem" terug: „Als er een man, of een macht opstaat, die lot Sadrach, Mesach en Abed-nego zegt: Knielt!; of tot Daniël: Aanbid; of tot de Maccabeën: Eet z wij nen vlees ch!; of tot Calvijn: Kus het crucifix! — dan bidt elk onzer van den God der Vaderen, den Machtige Jacobs, dal Hij ons geloofsmoed en getrouw makende genade geve, om tegen zulk een dwingelandij der consciëntie nooit anders te verkeeren dan in staat van Revolutie. In staat van diezelfde Revolutie, die van het paradijs af elk kind van God' gedreven heeft tegen den Overste der Wereld, wien ' onze Hieer en Heiland door de goddelijke Revolutie van Golgotha zijn macht en zijn geweld ontwrongen heeft" (36).

IJzer en leem! De onvereenigbaarheid der werkelijke tegenstellingen, ze heeft in die f el-bewogen dagen van de doleantie Kuyper's heele denken aangegrepen. En weer gaan we terug naar Bilderdijk. Daar slaat in zijn verzameling het meer railleerende, dan profetisch-bewogen of bewegeoide vers van „Ja en Neen":

Hiel Ja en Neen beshsl van Waarheid, Doen en Laten, Van Zijn en Niet zijn; 'Igaat nooit broederlijk gepaard; Maar brengt verdeeldheid voort, doet broedren broeders haten. En sticht een eeuwig vuur op de aard, In Huisgezinnen, Kerk, en Staten: Geen oorlog, geen verschil, of 'twas uit Ja en Neen. — Zoo zegt men, en 'k beken, 't was altijd zoo voorheen; Maar nu is 't halve JA in 't halve NEEN gemengeld, M'Cn stemt slechts eenigszins met weifelende ziel, En blijft niet meer door 't woord aan banden vaslgestrengeld. Zoo 't geen te wachten staat het oogmerk tegenviel, Voorzichtigheid won veld; ze is groot in onze dagen. Half twijflen, beter dan een stellig antwoord wagen: Die wijs is, neemt zich 'l voorrecht nooit, Dat hij naar de uitkomst vouwt en plooit. — Maar is dit braafheid? dit oprechtheid? — Oude namen, Die wal verstand heeft, zich moet schamen: 'kBen zelf mijn eerste doelj en aan my-zelt het naast, En 'teerste in 't oogmerk is in de uitkomst ook het laalsti Dus, laten duizend Ezelskudden D'aar 't herzenlooze hoofd by schudden, Hun oude en afgesleten leer Geldt in dees schrandren, dees verlichter tijd, niet meer.

Zoo schreef Bilderdijk in 1827. Maar heel ver boven hel vermaak over zijn eigen vers kwam hij niet uit. Zijn geschiedbeschouwing, ontrouw als ze was aan Genesis I, kon hem niet tot profeet doen worden. Hoe krachtig maakte daartegenover God de geesten der De Cock's en Kuyper's; ze hebben niet in een pragmatische geschiedbeschouwing. doch in hun diep ontzag voor God' als Schepper-scheider-en-daarna-verbinder van hemel en van aarde de wet der onverbindbaarheid van ijzer en leem leeren zien en grijpen.

En daarom zien wij met eerbied, en met een gevoel van blijvende verplichting tot het doorgeven 147 van 'deze erfenis-van-den-beginne op naar den man, die in de doleantiedagen zoo onnoemelijk' veel voor „heel de kerk en heel het volk" heeft mogen zijn. Met DT J. H. Gunning heeft hij moetea pokmisceien (Bedoeld noch gezegd) over het „saamgaan, eeniglijk in den Naam onzes Heeren". Het brengt conflict. „Dit nu komt altoos uit op het punt van de breuke met het humanistisch leven der wereld." (12) Altoos, het zij ons wederom gezegd!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's

Dr A. Kuyper in Doleantietijd: IJzer tegen leem.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1936

De Reformatie | 24 Pagina's