GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle Inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Zelfbeproeving.

III.

Het vraagstuk, waarover wij het in deze rubriek hebben, is in den laatsten tijd wel zeer urgent geworden.

Op den Theologische School-dag heeft het geslaan in het middelpunt der belangstelling.

De pers heeft er voor gezorgd, dat al onze kerken, alle broeders en zusters, van het daar verhandelde eenigermate op de hoogte zijn gekomen.

Tegelijk met den Schooldag gaf Dr Impela van Kampen een brochure in het licht: „Zelfonderzoek noodzakelijk!", waarin het gaat over hetzelfde Vraagstuk. Wat mij aangaat, ik acht het een verblijdend teeken, dat men over zulke dingen zich in de kerk des Heeren zoo druk kan maken.

Daaruit blijkt, dat er belangstelling is voor het leven des geloofs, voor de vreeze des Heeren.

Als wij in dezen strijd maar ernstig zoeken te grijpen de waarheid des Woords; als wij maar niet elkander verdenken en verdacht maken, dan zal uit deze worsteling iets goeds geboren worden.

In dit verband meen ik even te moeten wijzen op wat Prof. den Hartogh heeft geschreven in het Gereformeerd Kerkblad voor Drente en Overijsel.

De professor heeft daar gerecenseerd het boekje van Dr Impeta: „Zelfonderzoek noodzakelijk!"

Hij beveelt dat boekje warm aan.

Daartoe heeft hij het volste recht. Maar hoe doet hij dat nu?

Hij schrijft: „Nu sinds eenigen tijd sommige dienai-en des Woords en andere leiding gevende personen in onze Gereformeerde Kerken een verkeerd inzicht in het Verbond der genade met zijn beide deelen, theorieën en practijken proclameeren, die lijnrecht indruischen ook tegen de letter en den geest van de bekende belijdenisuitspraak van de Generale Synode van 1905, kan het goed gedocumenteerde overzicht en betoog van Dr Impeta naar alle zijden uitnemende diensten bewijzen. De te goeder trouw en met de beste bedoeUngen dwalende broeders kunnen op het punt in kwestie tot betere gedachten en tiitingen gebracht worden; " enz.

Zie, dat acht ik nu een wijze van doen, die absoluut ontoelaatbaar is.

Prof. den Hartogh beschuldigt ook mij hier eenvoudigweg van verkeerd inzicht in het Verbond. Natuurlijk mag hij dat doen; maar hij mag dat niet doen zónder daarvoor ook maar één bewijs aan te voeren.

Hij zal waarschijnlijk zeggen: „de bewijzen liggen in het boekje van Dr Impela".

Welzeker; maar hoeveel procent van hen^ die deze recensie lezen, denkt de professor dat deze brochure zullen koopen en lezen?

Zeker niet de helft. En voor die anderen staat daar zonder eenig bewijs, zonder eenigen schijn van motiveering, dat wij een verkeei-d inzicht hebben in het Verbond, dal wij dwalende broeders zijn.

Zulk doen is ongeoorloofd.

Dat wordt ook niet goed gemaakt door de bijvoeging, dat wij dwalen te goeder trouw, en met de beste subjectieve bedoelingen.

Ik zou zeggen: dat moest er ook nog bijkomen, dat men ons verdacht van kwade trouw en van verkeerde bedoelingen.

Neen, de fout van deze recensie is, dat men ons hierin zonder eenig bewijs beschuldigt van dwaling met betrekking tot het Verbond der genade.

Nu Prof den Hartogh dat eenmaal heeft gedaan, is het zijn plicht dat ook in datzelfde blad aan te toonen, zoodat wij gelegenheid krijgen ons daartegen te verdedigen.

Dan zullen de lezers kunnen oordeelen; nu kunnen ze dat niet.

Een dienaar des Woords uil Overijsel vertelde mij reeds, dat een ouderling naar aanleiding van die recensie hem had gevraagd of de zaak op de Synode kwam.

Die recensie had hem dus den indruk gegeven, dat het hier zulk een ernstige dwaling gold, dat de Generale Synode er wel bij te pas zou moeten komen.

Zóó moet het niet. Een andere fout is gemaakt door Dr Impeta in den titel van zijn brochure.

„Zelfonderzoek noodzakelijk!". Een dergelijke titel is verwarrend; de indruk wordt er door gewekt alsof zij, tegen wie de solirijver zich richt, geen zelfonderzoek zouden willen.

En dat is niet waar.

Dat zou ook wel heel dwaas zijn. Op meer dan één plaats wekt de Schrift immers lot zelfonderzoek of zelfbeproe\'ing op?

De vraag waarover het gaat is deze: „Wat is de .Schriftuurlijke zelfbeproevlng ? "

De redeneering die dienaangaande in onze kerken gewoonlijk gevolgd wordt is deze: Het heil is alléén uit God; Hij heeft het ons van eeuwiglieid toegedacht, als Hij ons uitverkoor in Christus. Hij heeft het in Christus voor „ gereed gemaakt. Hij biedt het ons aan in debè' lofte des Evangelies, de Verbondsbelofte. Hij ggpij ons van die Verbondsbelofte zelfs het teeken en zegel in de sacramenten.

Wij van onzen kant moeten nu door hel geJM die beloften aannemen, en daardoor het ons toeëigenen.

Al zijn Gods beloften nu nog zoo' vast, niaap het geloof, waardoor ik die beloften aanvaard zou niet een waar geloof zijn, dan had ik noj geen deel aan het heil des Heeren. °

Daarom moet ik mijzelf onderzoeken of het m. loof, waarmee ik Christus aanneem, wel een waar een echt geloof is. '

En hoe moet ik dat nu onderzoeken? Zie, zegt men, als dat geloof echt zal wezen, dan moet dal vrucht zijn der wedergeboorte, dan moet het een uiting zijn van het nieuwe, door God mij gewerkte leven.

Wanneer dat leven in mij wordt gevonden, dan zal het zich ook bij mij doen gelden in allerlei levensopenbaringen; als daar zijn: liefde tot God en Zijn dienst en Zijn volk; gebedsbehoefte; smart over de zonde; hefde lot de broederen en éetgelijke dingen meer.

Welnu, wanneer ik nu wil onderzoeken of mijn geloof echt is, dan moet ik mijn leven nagaan, cl daar ook van die uitingen van hel nieuwe leven van die kenmerken van dat nieuwe leven zijn en als ik die dingen nu inderdaad bij mij bevind dan mag ik aannemen, dal mijn geloof echt is dat ik dus deel aan Christus heb.

Dat is de voorstelling, die men zich in onz( kringen vrij algemeen maakt van de zelfbeproe ving. En daartegen is het, dal ik ernstig bezwaai maak.

Om meer dan één reden. Deze vorm van zelfbeproevlng kan nooit leidei tot het gewenschte doel.

Men wil uit de aanwezigheid van bepaald( levensopenbaringen, die wij nu kortweg goede wer ken zullen noemen, de overtuiging verkrijgen, men het nieuwe leven deelachtig is, dat dus ziji geloof echt is en dal men daarom ook door Jiet geloof deel aan Christus heeft.

Maar uu moet todi ieder gevoelen, dat wij hiei nooit verder mee komen.

Immers als een goed werk werkelijk wezen een openbaring van het leven der wedergeboorte] dan moet hel een echt goed werk zijn.

Dat is toch al een zeer inconsequent standpunt waarbij men wel noodig acht, dal men het werl des geloofs op zijn echtheid onderzoekt, maai waarbij men voor die andere werken dat onder zoek naar de echtheid niet noodig acht.

Wanneer ik dus, bij het onderzoek naar de eclitheid mijns geloofs, een goed werk bij mijzelf meei te vinden, dan moet ik, krachtens mijn eiger standpunt, ook dat weer op zijn ©ohtheid onder zoeken.

En zoo zal ik aan den gang blijven.

Men zoekt naar „kenmerken" voor de echtheie van zijn geloof; maar als men die kenmerliei meent gevonden te hebben, zal men weer „ken merken" noodig hebben, om de eóhüieid diei eerste kenmerken te kunnen constateeren.

Zoo zal men aan den gang blijven en nooit tol rust kunnen komen.

Dezer dagen sprak ik met een ouaen ambts- Ijroeder, die tegen mij zei: „Kijk, daar staat: „Wie heeft lust den Heer te vreezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal zelf zijn Leidsman wezen, Leeren hoe hij wand'len moet".

Welnu, als daar nu iemand is, die bekommerd is over zijn staat, dan vraag ik hem: „Hebt gij lust 0 den Heere te vreezen? " En hij antwoordt daarop: „Ja, dat heb ik"; dan mag ik toch tegen liem zeggen: „dat is niet uw werk, dat is toch Gods werk en dan moogt ge toch ook gelooven, dat het met u wel goed staat".

Zoo redeneerde die oude ambtsbroeder. Maar dat is toch een zeer zwakke redeneering. Hoe kan die bekommerde ziel zeggen, dat wat m houdt voor lust om den Heere te vreezen^ dat ook werkelijk is?

Ik denk, dat menig niet-geloovige op die vraag ook hartelijk „ja" zeggen zou.

De catecMsmus zegt in Zondag 33, dat een goed «rk als eerste eigenschap heeft, dat bet uit het «eloof wordt gedaan.

Ik zal daarom nooit eerder van de echtheid van een goed werk kunnen verzekerd worden, dan nadat ik eerst geloofd heb, dat ik in Christus Gods kind ben.

Eerst van het standpunt des geloofs af kan ik een goed werk als zoodanig herkennen.

Daaruit volgt, dat alle poging om door de waarneming van goede werken tot de echtheid van zijn «eloof te besluiten vruchteloos moet zijn; wijl joede werken, als zoodanig, alléén kunnen worden geconstateerd, wanneer men begonnen is met

e gelooven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's