GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Persoon en zaak.

Ds T. J. Hagen aohrijft in „D'elftsche K.bode":

Al is bet al een paar weken geleden, wil ik toch even verslag geven van de vervulling van mijn opdracht van de kerkeiaad en de gemeente, om bij het jubileum van Prof. Schildeï te feliciteren en hem een Delftsblauw bord te overhandigen.

Het was voor br Heijne den Bak, die mij. vergezelde, en mij een zeer aangenaam uur, waarin we veel hebben staan praten met de famihe en waarin ik het cadeau overhandigen mocht. D'e familie en wij leefden weer in in de prettige Delftse periode.

Het bord was mooi uitgevallen. De Westerkerk is er op geschilderd. De familie Schilder was er verruit over en dankbaar voor.

Dat isi Schilder zoals we hem graag zien.

Slechts een paar dagen daarna stond er echter een artikeltje in „D'e Reformatie", waarvan ik weer dacht: voorzichtig professor!

Ik had in „Horizon" een recensie geplaatst over een „doopboekje" van Ds Delleman. Dat boekje keurde ik af en keur ik nog af. Ds Delleman ging over die recensie debatteren in de „Kralingsche Kerkbode", zonder de recensie goed te begrijpen. Maar over recensies debatteert men niet en ik ging daar dus .niet op in.

Maar Schilder was weer op jacht, zag wild en schreef in „De Reformatie" onder een dik opschrift: Ds Delleman contra Ds Hagen. Ook zonder de recensie goed te lezen. Alsof er weer een nieuwe kwestie in de kerken was.

Hij was op jacht, maar schoot weer mis. Ik heb liever met Schilder van Delfshaven te doen dan met Schilder van „De Reformatie".

Het wordt dus goed in den zomertijd: ik riep ds Hagen op tot voorzichtigheid (in het recenseeren n.l.), en kijk, nu vermaant ds Hagen miji óók tot voorzichtigheid. Wederkeerig opzicht is goed gereformeerd, en heelemaal niet in den .stijl van 't „niéuwe kerkrecht".

Maar is ds Hagen niet nóg ietwat onvoorzichtig? Hij constateert, dat ik zijn recensie niet goed gelezen had. Maar het stuk ligt al enkele weken lang overgeschreven op mijn tafel. Overgeschreven op mijn verzoek, omdat ik er van gehoord had. Op mijn tafel gebleven, wijl ik eerst eens over de zaak wilde nadenken, „voorzichtig" (O en met name eens wilde afwachten, of ds Delleman zelf erop reageeren zou. Ik heb liever, dat aangevallenen zelf het doen, dan ik, al zie ik er niet tegen op, als l.et helpen kan om een beetje verkeerde lucht wat gauwer te spuien. Welnu, ik zal thans het stukje papier, waarop de recensie werd overgeschreven, maar opnemen in mijn kolommen. Dit schreef ds Hagen:

Doopboekje, door Ds Th. Delleman. De Graafschap N. V., Aalten.

Dit boekje is bedoeld als leidraad voor ouders om hun kinderen te onderwijzen. Ik hoop echter, dat niet veel ouders daar gebruik van zullen maken, daar naar mün meening het fundament hier niet. goed wordt gelegd, niet naar onze Geref, belijdenis.

Dit verwondert niet, wanneer men leest, dat o.a. Ds Woelderink de leidsman van Ds Delleman is.

Het boekje zou in onze gezinnen meer verwarrend werken dan opbouwen; bijv. de zin: „tot dit uitverkoren volk behooTen ook de menschen, die verloren gaan". De schrijver gaat dan wel onderscheiden tusschen de algemeene en bijzondere verkiezing en meent daarbij zich op Calvijn te kunnen beroepen, maar dat is wel slecht gedocumenteerd.

Aan zulke boekjes is geen beboefte.

Nu heeft volgens ds Hagen ds Delleman de recensie niet begrepen. Als dat gevoelen op dezelfde gronden rust, als waarop de bewering steunde va.p miju niet-gelezen hebben, dan vrees ik. Maar wie „was" bier nu eigenlijk „op jacht"? Ik antwoord dat bet alleen maar ds Hagen was. Toen hebben we hem gevraagd, wat voorzichtiger te mikken, vooral in organen, waarvan vele lezers vast en zeker de recensies dan nog minder zullen „begrijpen", dan volgens ds Hagen de gerecenseerde auteur en ondergeteekende het vermogen.

Overigens: over' recensies debatteert men niet, zegt ds Hagen. Dat heeft Kuyper wel anders verstaan, 't Is maar goed ook, anders zou men in een recensie een soort van vrijstad hebben, om broeders zonder nadere argumenten van afwijking van de belijdenis te beschuldigen. Maar 'God heeft voor recensenten geen hoornen aan een of ander altaar gebouwd, om ze te grijpen, als ze tot verantwoording geroepen worden. Ook niet, toen Ds Hagen destijds aldus prof. Hepp's algemeene-genadebrochure aankondigde:

Onze kerken mogen er dankbaax voor zijn, dat Prof. Hepp deze geschreven heeft. Naar aller getuigenis is ze de meest belangrijke van de vier. Bizonder helder en bevattelijk geschreven. Ieder lid van de J.V. kan haar begrijpen.

TVee afwijkende gevoelens, maar die elkaar hier en daar raken, werden er in behandeld, en de zuivere Geref. Belijdenis wordt uit de H. Schrift en uit de Confessie naar voren gebracht.

Wat ik al eerder schreef over een der eerste drie brochures', kan ik hier herhalen: niet alleen is dit geschrift belangrijk als bestrijding van de tegenwoordige dwalingen, maar 'het is een stuk Geref. Dogmatiek op zichzelf geworden. De moeite overwaard om te lezen.

Hier staat dus duidelijk, dat de kerken prof. Hepp dankbaar moeten zijn. Waarom liet hij' dan de volgende brochures niet verschijnen? Ook staat er dat ook ondergeteekende's gevoelen afwijkend is en een „dwaling". Maar ik heb er nog geen woord van teruggenomen; wel heb ik alles gehandhaafd en prof. Hepp's brochure eens nader bekeken. Ik heb op raad van een derde, dien ik vertrouwde, ds Hagen den weg geëffend, om op die zaak terug te komen, maar bet is niet gebeurd. Goed, we 'hebben den tijd. Maar wie is nu veranderd, indien bet hebben van een persoonlijk onderhoud in alle vriendelijkbeid in strijd is met publieke vermaningen in de pers? Ds Hagen dan toch zeker? Trouwens, hij veronderstelt toch niet, dat een zeer op prijs gesteld geschenk van .den Delftsohen kerkeraad ook maar de minste wijziging brengt in mijn plicht, om te gelooven, .dat da Hagen meent, wat hij publiek schrijft en laat staan?

Sommige broeders keeren de zaken onderstboven. Maar laten we liever goed O'nderscheiden. Er is er maar één van ons drieën, die „wild zag", toen enkele broe^ ders van de V. U. het dachten te zien, en die hen mee hielp met „jagen". T)'a, i was niet ds Dtelleman, en niet Schilder, maar ds Hagen. En ik geloof, dat ditmaal hi) de eenige was, die mis schoot. Want Delleman kon zich op Oalvijn beroepen, en prof. Hepp, nu ja, daar heb ik al genoeg van gezegd. Zonder dat ds Hagen ook maar één argument heeft aangeraakt.

Laat me ds Hagen verzekeren, dat er maar één Schilder is. HiJ! heeft èn in Delft, èn op den jubileumsdag steeds onderscheiden tusschen de bindingen aan personen èn den band aan het Woord. Den persoon Hagen mag hij lijden, veel van diens werken ook. Niet evenwel ds Hagen's haastig bijvallen aan twee „jagers", vóórdat hü goed gezien heeft, wat de kwestie is. Niet diens klagen over losgetomde kleeren, terwijl juist de bestaande plunje als met gaten doorzeefd nader bekeken werd. Niet diens beschuldigingen, ziji het in gemakkelijke recensies, als ze niet op pooten staan. Niet diens zwijgen over deze dingen, waar 'hij spreken moest, teneinde waarheid en vrede te dienen. Men kan den voorzitter van een feliciteerenden kerkeraad rustig in de oogen zien, en den recensent in twee bladen op het door hem zelf gekozen terrein (het publieke) zeggen: mis geschoten, 'broeder! En als ds Hagen wérkelijk zou meenen, dat hier „twee Schilder's" zijn, ja, dan heb ik liever, dat het verschil blijkt, dan verzwegen wordt.

Want één van de zegeningen over onze kerken zie ik hierin, dat de gemeenschap der heiligen zich dwars door club- en partijverbanden heen doorzet. Op persoonswaardeering rust die gemeenschap evenmin als' op bloed, ras, of bodem. Ook niet op het een tijdlang deelen van een stukje van den Delftschen bodem.

Consiateeren of exconununiceeren.

Omdat we zelf tot nog toe geen ruimte hadden voor een bespreking van het rapport, dat pas verschenen is inzake tucht over doopleden, en we tocli aan onze lezers daarover informatie verschuldigd zijn, nemen we hier over wat ds van Strien daarover schrijft in „Groninger Kerkbode". Deze merkt op:

R^eds tientallen jaren leeft in oinze kerken de begeerte naar een generale, door alle kerken te volgen, regeling van de tucbt over doopleden. Als we den tegenwoordigen toestand chaotisch zouden noemen opi .dit gebied, dan 'zou men Ikunnen antwoorden, dat •die benaming toch wel wat al te sterk gekleurd is. Laten we dan zeggen, dat we nog beel veir af zijn van de zoozeer gewenschte eenheid van optreden.

Nog in 1923 sprak .de Synode uit dat zijl overtuigd was, , dat eenheid van handelen ten aanzien van de tucht over doopleden ten zeerste gewenscht was, maar zij voegde .daar in één adem bijl, dat naar baar overtuiging in den boezem .der - kerken daarover nog niet 'genoegzame eenparigheid van gevoelen bestond om bindende bepalingen te maken.

Het werd 1936 eer de .Synode er toe bereid bleek oan een defiinitieve regeling te gaan oveirwegen. Een opdracht werd .gegeven aan een drietal deputaten om van advies te dienen over de leidende beginselen en over een eventueele regeling.

Een bepaald punt wil ds van Strien naar voren brengen uit het rapport, dat te dezer zake thans verschenen is:

Om de kwestie duidelijk en scherp te stellen zetten we twee dingen naast elkaar.

Eerst een uitspraalk van 'de Gen. Synode van 1920. Die gprak uit: „dat er van excommunicatie van doopleden niet kaïn. worden gesproken, maar dat de kerkeraad wel kan verklaren, dat ioopleden, „die in belijdenis en wandel zich als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen", zich hebben onttrokken aan de Gereformeerde Kerk".

Men ziet dus: geen excomvmunicatie, geen amihtelijke uitsluiting uit de Ikerk en uit het rijk van Ohristus met dein. tweeden sleutel van het koninkrijk •der hemelen, maar eenvoudig een constateeren, een vaststellen, dat iemand zich onttrokken heeft aan de Geref. Kerk.

Hier is nog wel een daad van de kerk, maar het geestelijk karaJkter van die daad gaat wel heel erg schuil achter het administratieve.

De kerk spreekt uit, dat zoo iemand niet meer op haar ledenregisters wordt gehandhaafd.

D'aarnaast zetten we nu het tweede: Een fra; gment uit de concept-afkondiging, die de

deputaten voorstellen, , als laatste tuohtmaatregel van de kerk tegen een afkeerlg dooplid.

Die bedoelde /passage liudt als volgt:

De kerkeraad is in de droewe noodzakelijkheid aan de gemeente mede te deelen, dat hel incomplete lid ISr.N. de gemeenschap met Christus en Zijn kerk, die hettd/haar in den Heiligen Doop beteekend en verzegeld werd, ondanks vele ermstige vermaningen hardnekkig verloochent. Dientengevolge moet de kerkeraad, na den in openbare vermaning gestelden proeftijd thans in den Naam des Heeren er toe overgaan, om N.N. van de gemeente Gods uit te sluiten en te verklaren, dat hiji/ziji geen deel heeft in het Rijik van Christus, zoolang hiji/zij zich niet bekeert"....

Hier is geen sprake van louter constateer en van een zich metterdaad onttrekken aan de gemeenschap' van de kerk.

Hier wordt door de kerk een ingrijipende daad gedaan. Hier wordt de tweede sleutel van bet Koninkrijik der hameien bediend. Hier wordt ambtelijk uitgesloten uit het RijIk; van Ghristus en uit de gemeenschap van de goederen van onzen Heere Jezus. Hier is excommunicatie.

Men ziet het onderscheid tussohen de uitspraa^k van 1920 en het voorstel van 1939.

Even later:

Men gevoelt, dat achter deze tweeërlei lijn ook tweeërlei principieele overtuiging ligt aangaande de ipiositie van de doopleden in de kerk.

Ik wil probeeren ze beide in het kort aan te duiden. Voorop moet staan, dat aan beide zijden ernst gemaakt wordt met de gedachte, dat de kinderen lidmaten van Christus' gemeente zijn, in overeenstepilming met wat de eerste doopvraag zoo duidelijk zegt: „dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijiner gemeente behooren gedoopt te wezen".

Waar men echter de lijim van het constateeren volgt, daar legt men er nadruk op, dat men slechts fcraohtens vrije fceuze lid van de kerk kan zijn. Degenen die belijdenis des geloofs hebben afgelegd, en daarin krachtens vrij'e keuze tot de kerk zijn gekomen, zijn de eigenlijke leden der kerk. De kinderen der geloovigen zijn sleciits, zooals' Voetius het noearrt, „oneigenlijke bestanddeelen" van de ikerk.

En dan ligt de conclusie voor de hand, dat ©r van eigeniyke tuchtoefening, zooals over belijdende leden, geen sprake kan zijn biji doopleden.

Komen die gedoopten niet door vrijle keuze tot het lidmaatschap van, de kerk, dan moet de kerk volstaan m.et het constateeren daarvan als een feit. Zij kan toch geen tucht oefenen over hen, die eigenlijfe niet bij haar behooren?

O'p dit standipiunt moet men er ooik wel toe komen als mjen het oonsequent doorvoert, 0|m van degenen die uit schuchterheid niet tot geloofsbelijdenis komen, te constateeren dat zij niet langer tot de kerik gerekend kunnen worden. Want de vrijwillige verbintenis blijft bij hen achterwege, uit welk motief dan ook.

Waar men de lijn van de excommunicatie volgt, daar wordt ook wel terdege rekening gehouden met het onderscheid tusschen doopleden en belijdende leden.

Men drukt dit uit door hen die belijdenis deden camlplete leden te noemen en hen die dat niet deden incomplete leden.

Zoo terloops mag ik het wel even opmeiiken, dat ik het toch betreuren zou als die zuiver technische term in de afkondiging werd opgenomen, zooals het concept van deputaten dat wil (zie boven). Daar kunnen aan dien term trouwens allerlei misverstanden zich vasthechten. En onze doopvraag sptreekt toch ook niet over incomplete leden van Zijn gamieente?

Voorts:

En hier wordt nadruk gelegd op den zeer nauwen samenhang, ja op den onlosmaikelij'ken band tusschen verbond en kerk.

De gedoopte verbondsikinderen zijin lidmaten van Christus' Kerk (zie eerste doopvraag).

E!n het behoort tot de Toeping van de kerk om ook aan hen de sleutelen des hemelryks te bedienen. Dat houdt ook iini, dat zij' als 'uiterste remedie zullen moeten worden uitgesloten uit de gemeente van Christus.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's