GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Het moge mijn lezer niet verdrieten, als ik nog iets vertel van de scholastieke wijsgeerige speculaties in de discussie tusschen Przywara en Barth.

Zij kwamen hierin met elkander overeen, dat de tegenstelling tusschen Rome en de dialectische theologie nu nog zou liggen in het belijden omtrent de verhouding van God en mensch.

Rome leert de analogia entis, de wezensovereenkomst van God en mensch.

Barth leert de absolute tegenstelling. Wat Rome leert is volgens hem van den antichrist. Als hij het inzake deze analogie met Rome eens kon zijn, dan zou niets hem behoeven te verhinderen Roomsch te worden. Maar dat zou nu onmogelijk zijn. Tegenover de „analogia entis" zet Barth dan de reformatorische „analogia fidei", dit begrip echter, zQoals wij zagen, algeheel vervalschend, evenals dit door hem met gansch de geopenbaarde waarheid geschiedt.

Wij willen nu den genoemden strijd nader bezien en, als gezegd, het Aag ons niet verdrieten, omdat het hier toch gaat om een waarheid, die van het geschapen zijn van den mensch naar het beeld en de gelijkenis Gods, die wij in gehoorzaamheid aan de Schrift juist moeten belijden, terwijl wij nauwlettend op de dwaalleer daaromtrent moeten nagaan. Want de aanval op het waarachtig Christelijk geloof zet steeds weer in met de valsche profetie omtrent de eerste hoofdstukken van den Bijbel.

Daarom zijn ook de eerste Zondagen van onzen catechismus van ^00 overwegend belang, vooral in onze dagen, zooals ook in de dagen der groote reformatie. Onze vaderen waarschuwden steeds: denk er om, vast te staan in de kennis van het begin. En als de kerk inzinkt spreekt dit zich aanstonds uit in een wonderlijke onverschilligheid daaromtrent.

Toen ik in het concentratiekamp Buchenwald eiken avond met verschillende christelijke vrienden samensprak, bleek mij dit opnieuw.

Wat deed het er nu toe, hoe men Genesis I wou opvatten?

Ea als ik mij dan extra warm maakte in het gesprek zei men: waarom zoo opgewonden? Ik antwoordde dan: vrienden, het gaat hier om het fundament van heel ons leven. Maar dat gevoelde men niet meer. En daarom kunnen ook zoovele naar hun eigen meening goed-orthodoxe menschen een lichte prooi worden van de gevaarlijke ketterijen van Barth en Brunner.

Przywara nu houdt zich aan de Thomistische leer, die niet rust op Schriftuurlijk, maar op het wijsgeerig fundament van Aristoteles.

Een modern wijsgeer heeft gezegd, dat Aristoteles een zeer groot wijsgeer was, van wiens beteekenis men veel goeds kan zeggen en veel kwaads. Veel goeds wat betreft de menschen, die voor hem leefden, veel kwaads voor hen, die n a hem kwamen.

Dit oordeel is niet heelemaal onjuist.

Want hoeveel dwaalleer is er niet, inzonderheid de kerk van Christus binnengeslopen, doordat men christelijke waarheden steeds weer goot in de vaten van Aristoteles' wijsheid.

Zelfs wij, gereformeerden, kwamen mst eenige moeite los van zijn formeele logica, die wij dan als de eenig mogelijke leerden zien. Wij zijn er misschien nog niet overal los van.

Wat Aristoteles' leer betreft moeten wij in het geding, dat ons thans bezig houdt, op vierderlei letten.

In de eerste plaats spreekt deze wijze van God als eerste oorzaak. Hij is het z ij n, het onbewogen zijn, maar dat den stoot geeft tot alle beweging, tot het z ij n van alle schepsel, van alle z ij n d e n. Alle z ij n-de is dus in wezen overeenkomstig met dat onbewogen zijn, dat God wordt genoemd. Of eigenlijk moeten wij 'hier gewagen van goden, want, als het er op aankomt, zijn er wel zevenenveertig of vijfenvijftig z ij n s. Deze wijsgeer was een afgodendienaar.

In de tweede plaats vertelt hij, dat dit z ij n niet is dan denken, zuiver denken, of vorm. Wat Plato de idee noemde, noemt Aristoteles vorm. En kende de mensch volgens Plato die idee weer als herinnering, Aristoteles zocht haar liever in de dingen zelf.

Feitelijk komt heel deze leer, naar Zeiler opmerkt, hierop neer, dat de „god", van wien Aristoteles gewaagt, vrucht is van het denken van den mensch.

Hier beneden was dan eerst de eeuwige stof, geen < ling. geen leven.

Maar nu komt de vorm zich bemoeien met die stof en dan is er het ding en ook de mensch. Hoe meer vorm, hoe hooger een wezen komt te staan. Ten slotte vloeit de mensch weer in den eeuwigen vorm terug.

Nu moet er in de derde plaats op worden gelet, dat, hoezeer de stoot der beweging zou uitgaan van het onbewogen zijn, wij toch niet kunnen zeggen, dat God den mensch lief heeft, den vorm, de stof bemint.

Liefde gaat alleen uit van het schepsel naar God. Zooals ook Spinoza dit leerde. Ook al weer om het ons duidelijk te maken, dat het de autonome mensch IS, dien God schept en niet andersom. .

Want daarop komt het in alle ongeloovige wijsbegeerte neer.

Eindelijk, ten vierde, is er bij Aristoteles altijd een groote evenredigheid en maat. De mensch komt hier van de stof niet af. Hij kan ook alleen maar gelukkig zijn, als hij niet alles weten wil, en' steeds het gouden midden kiest. Zooals ook in de ethiek, waar de deugd steeds in het midden ligt tusschen twee uitersten en ondeugden.

Het is nu merkwaardig hoezeer Thomas van Aquino, wiens scholastieke speculatie door Rome nog altijd wordt gevolgd, op Aristoteles' leer voortbouwt. God is het zijn. Dat zegt immers ook de Schrift? Genesis 3 : 14: k zal zijn, die Ik zijn zal.

En dit z ij n nu heeft alle z ij n d e n, alle schepselen geschapen.

Zoo heeft de mensch dan ook een z ij n, dat aan het zijn Gods verwant is. Dit zijn is een ontvangen zijn, hem is het toch medegedeeld. Het is niet zóó, dat er een zijn is als een eerste, waaraan God en de mensch het z ij n ontleenen. God staat boven alles.

Hij is het zijn, de mensch is Zijn maaksel. Maa^ er moet wezensovereenkomst, „analogia entis" zijn, zal God het schepsel kunnen kennen en het schepsel God.

Ten slotte is dit z ij n ook het denken, de rede.

Ook het vorm-en stof-schema neemt Thomas van Aristoteles over. Prof. Bavinck zegt in zijn Dogmatiek: het beeld Gods is dan niet als een bovennatuurlijke sfeer. Toen God besloot een schepsel te formeeren bestaande uit geest en stof, kon dit niet zonder bovennatuurlijke hulp. Want vleesch — hier stof — en geest strijden persé met elkander. De stof is van lagere orde, zelfs de rede kan haar moeilijk beheerschen. En nu dient de christelijke religie wel, nu de mensch uit de sfeer van bovennatuurlijke genade gevallen is, om ons van de zonde te verlossen, maar het eerste en voornaamste is, dat de mensch die bovennatuurlijke genade terugontvangt.

De natuur wordt eigenlijk door den val niet aangetast. En het Christendom dient niet allereerst ter verlossing, maar tot verheffing, de natuur weer op te voeren boven zichzelve uit, haar te vergoddelijken.

„Het zwaartepunt ligt bij Rome niet in de voldoening en vergeving der schuld, maar in de menschwording en in de vergoddelijking van den mensch.".

Przywara ziet deze „analogia entis" als het groote centrum van heel de Roomsche leer. Hij beroept zich nog op den tekst: weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is.

Alsof dit zou beteekenen: weest Gode gelijk.

Hij beroept zich ook op het vierde Latheranenconcilie van 1215, dat leerde: God en het schepsel zijn elkander gelijk, maar in deze gelijkheid ook algeheel, ongelijk.

Maar prof. Van Til merkt in zijn „New Modernisme" terecht op, dat bij Przywara de „likeness" wordt tot „indentity".

Przsrwara maakt, naar hij zegt, ter dege gebruik van het „gouden midden" van Aristoteles. Hij weert aan den eenen kant het Deïsme, aan den anderen kant het Pantheïsme af. Staat in het midden, en reikt zoo de rechterhand wel aan de kerkleer, maar de linker aan de moderne wijsbegeerteven het moderne bewustzijn.

Rome past zich zoo wel aan. Zelfs bij Barth.

Want deze leert nu wel de volstrekte scheiding tusschen God en het schepsel. Het is feitelijk niet door God gemaakt. Het is er of groeit op uit het dier, want Brunner aanvaardt de evolutieleer.

God en mensch vormen de meest radicale tegenstelling.

God is de „gansch andere" enz. Maar die mensch moet toch ook weer open zijn voor God.

Welnu, zegt Przywara, die eenheid kunt gij nimmer aanwijzen.

Ga dan naar Rome met zijn „analogia entis". Neen, roept Barth. Maar hoe moet het dan?

Wel: God wordt mensch in Christus. Hij vernedert zich, wordt, omdat Hij vrij is, algeheel schepsel, sterft zoo aan het kruis en staat op. Eigenlijk is dit het gebeuren in den mensch. In eiken mensch; altijd in de toekomst, eschatologisch.

Door het „geloof".

Want Christus komt nu wonen in den mensch met Zijn Geest. De mensch is daarbij geheel werkeloos. God gelooft in hem. Het is alles Gods werk. En tenslotte komt het hierop neer, dat de mensch weer één wordt met God door Christus. En die Christus is niets anders dan het „Individu" bij Kierkegaard, de autonome mensch, het hoogere ideaal, dat de mensch tenslotte bereiken zal.

En God is niets anders ook dan wat Plato noemde de idee en Aristoteles de vorm, het zuiver denken, de hooge rede van defl mensch.

Dit wordt bereikt door de meest geraffineerde dialectiek en het meest geraffineerde misbruik, dat ooit van de Schrift is gemaakt. Het is alles wijsgeerige speculatie; het irrationeele en het rationeele nevens en door elkander. Prof. van Til zegt telkens snijdend scherp, maar volkomen juist: Feuerbach kan lachen; en met hem Hegel en Kant en heel de paganistische wijsgeerige winkel.

De Jesuit Przywara ziet nu de tegenreformatie gelukken, want heel die „analogia fidei" en zijn „analogia entis", staan zij niet als op een haar vlak bij elkander?

Waarom zouden hij en Barth elkander, als hier het eenige verschil ligt, niet de hand kunnen reiken? En zal de dag niet komen, dat heel dat oecumenisch christendom van een algeheel ingezonken protestantisme zal vluchten in de immers veilige armen der Roomsche kerk?

Wij zien hier weer, hoe de kinderen der ware aan de Schrift gehoorzame Reformatie eiken dag mogen bidden en werken, om vast te staan in de aloude belijdenis van den catechismus en de confessie, en dat zij zoo goed mogelijk steeds mogen verstaan wat de derde Zondag leert: heeft God den mensch alzoo boos en verkeerd geschapen? Neen Hij, maar God heeft den mensch goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, 'dat is in ware rechtvaardigheid en heiligheid, opdat hij God zijnen Schepper recht kennen. Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude, om Hem te loven en te prijzen.

Met hartelijke groeten en heilbede. Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 augustus 1947

De Reformatie | 8 Pagina's