GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de synodocrtie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de synodocrtie.

De „draai” van Dr Schippers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

32

In het jaar 1944 — zoo zagen we drie weken geleden — vielen de groote beslissingen in de Gereformeerde Kerken. De „leer" werd toen met de grootst mogelijke duidelijkheid vastgesteld en met de grootst mogelijke kracht bindendverklaard.

Het sprak toen vanzelf; het was immers eenvoudig het vervullen van een opdracht des Heeren, dat ieder kerklid daa»rtegenover een duidelijke en voor God verantwoorde positie moest innemen. En dat degenen, die zich publiek voor de synodale uitspraken hadden laten hooren en speciaal zij, die daartegen bez w a a r s c h r i f t e n hadden opgesteld pn ingediend, ook weer publiek rekenschap van hxm gevoelen moesten afleggen.

We willen daaromtrent — blijvend binnen den. kring der beoefenaren van de Wijsbegeerte der Wetsidee •— een en ander vrtellen.

En we zullen dat doende allereerst onze aandacht wijden aan dr Schippers. Was hij niet een van het bekende vijftal, dat een bezwaarschrift tegen de leeruitspraken had ingediend?

Inderdaad — dr Schippers heeft zich na de groote beslissingen van 1944 uitgesproken, duidelijk èn publiek.

In Augustus van dat jaar had hij als laatste acte van een langdurig en consequent verzet tegen wat de Synodes in de kerken wenschten in te voeren, de „Acte van Vrijmaking" bij zijn kerkeraad ingediend.

Dat was een besliste en duidelijke daad.

En deze zijn daad had te grooter beteekenis, omdat hij alléén èn in het werkverband van den Amersfoortschen kring, de gansche kwestie met al haar achtergronden en aspecten grondig had bestudeerd.

Nadat hij evenwel zóó gesproken had, kwam plotseling een geweldige kentering, we kiumen wel zeggen : een radicale verandering, een algeheele o m-medraai in zijn houding. o»

In het begin van September verscheen namelijk plotseling een „verklaring" van hem •— ze was mede-onderteekend door ds Bouwmeester — in de pers, waarin hij de mededeeling deed, dat hij zijn onderteekening van genoemde Acte t e r u g n a m . En deze mededeeling kwam als eind van een uiteenzetting, waarin hij van zijn totale onunekeer ten aanzien van de leeruitspraken rekenschap aflegde.

Het spreekt van zelf, dat dit stuk van groote beteekenis moet worden geacht. Het is immers geen kleinigheid als een man van de kerkelijke en de theologische statuur van dr Schippers ten aanzien van een kwestie waarmee hij zich zoo lang en zoo intensief had bezig gehouden zoo plotseling en zoo radicaal van standpunt verandert.

Wat was dan wel geschied?

Niets minder dan dit, dat dr Schippers tot het inzicht was gekomen, dat hij de verklaring van 1942, en die van 1905, zooals deze door de sjoiodes van 1942/43 was geïnte, rpreteerdi; de verklaring, dat we de kinderen der geloovigen voor wedergeboren — dus voor kinderen, die reeds w e d e r g e b o r e n z ij n, voor kinderen in welke de wedergeboorte reeds een feit is geworden — 1-', NOOIT GOED HAD BEGREPEN!

Dr Schippers had evenals .jovelen die verklaring steeds gelezen zooals ze daar staat: zoo namelijk, dat we de kinderen der geloovigen moeten houden voor kinderen, die reeds „een nieuw hart" hebben ! „Wedergeboren" — schoolkinderen weten dat — is immers een v e r l e d e n d e-e 1 - woord, dat aangeeft, dat de daarin genoemde werking reeds IS geschied, reeds een feit IS. En daarvan uitgaande had hij — weer net als zoo heel velen — gezegd: er is in die verklaring van 1905, zooals de synodes van 1942 en '43 haar lezen, een tegenstrijdigheid! Want in den „kop" daarvan wordt gezegd, dat de Heere wil, dat we alle kinderen van de kerk voor reeds-wedergeboren-kinderen moeten houden: allemaal en ook een ieder afzonderlijk — maar ^n den „staart" wordt verzekerd, dat de Heere er ons niets, volstrekt /niets, van vertelt, wanneer Hij die kinderen wederbaart! En, nietwaar: dat klopt niet met elkaar. Als de Heere zegt: ik verzwijg volstrekt wanneer ik de kinderen van de geloovigen wederbaar — en de Heere verzwijgt bovendien óók nog volstrekt welke kinderen Hij eventueel zal wederbaren — dan kan de Heere ons toch niet bevelen, dat we ze nu beslist allenijaal voor e'C ht wedergeboren kinderen moeten houden. En' als de Heere dat niet beveelt, dan is het toch zeker hoogmoed als we ze nu toch maar voor wedergeboren aanzien? Zie, zoo dacht dr Schippers en heel velen met hem.

Maar zie, nu was dr Schippers tot het inzicht gekomen, dat hij deze woorden nooit goed had begrepen!

Onder leiding van ds Bouwmeester was hem eindelijk het voor hem zoo lang verborgen gebleven geheim van deze — in onze onnoozelheid zouden we zeggen: zoo heel simpele — woorden ontsluierd!

Wat hem dan als een geheel nieuw licht in de ziel was gevallen?

Men hoore: „De woorden „krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren" — aldus dr Schippers en zijn paedagoog in dezen, ds Bouwmeester — spreken niet van een menschelijke onderstelling, welke men gevonden heeft door logische redeneering en uitbouw van dogmatische stellingen waardoor men tot een groote waarschijnlijkheid van de wedergeboorte vóór den Doop van kinderen des Verbonds kan komen, maar vidllen er op wijzen, dat Gods heilsbelofte, met het daaraan verbonden bevel tot oefening van de verbondsgemeenschap in het sacrament, zoo vast en trouw en zoo rijk van inhoud is, dat wij, haar geloovig aanvaardende, de kleine kinderen der geloovigen pioeten houden voor wederge borei n".

En omdat de zaken zóó staan — aldus dr Schippers en ds Bouwmeester —-moeten we nu zeggen, „dat de formule „krachtens de belofte Gods te houden voor wedergebor e n" niet anders dan een bejegeningsnorm is, welke over het t ij d s t i p der wedergeboorte geen uitspraak doet, maar ons eenerzijds zegt, dat-wij het zaad des verbonds, als erfgenaam van de belofte der Goddelijke genade, hebben te houden voor wedergeboren, doch anderzijds ons ook noopt om bij de bediening der verzoening ten volle rekening te houden met wat de Schrift ons leert aangaande de bediening des ver­ bonds en over het verborgen zijn yan wijze en tijd der wederbaring". ^)

Zie, in deze woorden is veirvat het nieuwe inzicht van dr Schippers, dat hij, onder de leiding van ds Bouwmeester, van het houden voor wedergeboren mocht gewinnen.

Voor dat we de ommezwaai van dr Schippers op grond van deze nieuw verworven wijsheid nader bezien, willen we eerst een paar opmerkingen maken over deze op boven aangegeven wijze in elkaar gezette en den volke bekend gemaakte constructie.

En we wijzen er dan allereerst op, dat die laatste zin toch wel heel akelig rammelt. Als men hem langzaam leest, kan zelfs een kind dat wel hooren.

De formule zegt immers volgens dr Schippers, in dit opzicht lezend, construeerend , en poneerend onder curateele van ds Bouwmeester:

eenerzijds dat we de kinderen voor wedergeboren, dus voor kinderen, die reeds wedergeboren zijn, hebben te houden; „doch"

anderzijds, dat we dat toch ook weer niet moeten doen, omdat we er niets van af weten, wanneer de Heere de kinderen wederbaart.

Dit is de éérste opmerking.

En de tweede wil ik geven in een prachtige en juiste vergelijking, welke iemand eens uitdacht om de gepastheid, waarheid en schoonheid van deze constructie te beproeven.")

Dr Schippers — onder directie en in coöperatie van ds Bouwmeester, zegt:

We weten er feitelijk niets van wanneer de Heere de kinderen wederbaart en houden deze onze onkunde steeds voor oogen.

Maar uitgaande van het feit, dat Gods heilsbelofte, met het daaraan verbonden bevel tot oefening van de verbondsgemeenschap in het sacrament, zóó buitengewoon vast en trouw en zoo rijk van inhoud is, houden we, die belofte geloovig aanvaardende, de kleine kinderen voor reeds wedergeboren.

Welnu, zoo luidde de bedoelde vergelijking, stelt U zich eens een bruidegom voor, die op zijn trouwdag een gouden ring aan den rechter ringvinger van zijn vrouw schuift als zegel en onderpand van zijn trouwbelofte en die daarbij deze woorden zou spreken:

„De belofte, welke ik thans in Uw aller tegenwoordigheid aan mijn vrouw geef, déze belofte, mèt het daartoe behoorende en daaraan verbonden bevel toe oefening van de huwelijksgemeenschap is zoo „vast" en zoo „trouw" en zoo „rijk", dat elk van U die hier tegenwoordig is en van deze plechtige belofte-aflegging getuige werd, mijn vrouw van nu af moet „houden voor" een aanstaande moeder, d.i. voor een reeds in verwachting zijnde, reeds ontvangen hebbende, moeder en dus aanstonds Meertjes dient te breien, cadeautjes te koopen, een verpleegster te bespreken".

Stelt U zich vervolgens voor, dat deze zoo oreerende bruidegom zou merken, dat hij iets heel dwaas en indecents had gezegd en daarom en daarna zijn zeer vreemde woorden zou probeeren goed te maken met een nieuwe toespraak van dezen inhoud:

„Geachte aanwezigen: laat er geen misverstand tusschen U^en mij ontstaan: ik bedoelde tóch eigenlijk niet dAtgene te zeggen wat ik in feite gezegd heb! U moet mijn woorden niet zoo precies en niet zoo „eng" opvatten, dat ik werkelijk zou bedoeld hebben, dat het genoemde nieuwe leven in mijn vrouw in feite reeds verwekt zou zijn. Ik wilde U alleen maar vragen of U mijn jonge vrouw als een „in verwachting zijnde" vrouw wilt BEJEGENEN! Het was mijn bedoeling U alleen maar te zeggen, dat de door ihij aan

haar gegeven belofte zoo trouw, krachtig, rijk en veelomvattend is, dat de verwekking van kinderen, de verwekking en de ontvangenis van het nieuwe leven daarin reeds opgesloten is!

Kortom, ik wilde U er van doordringen, dat mijn opdracht om mijn vrouw voor een reeds „in verwachting zijnde" vrouw te houden, U

„EENERZIJDS” zegt, dat U haar, als de draagster van de door mij afgelegde belofte, voor een zwangere vrouw dient te houden, doch U

„ANDERZIJDS" moet nopen er mee rekening te houden, dat kinderen in een huwelijk ook veel later kunnen geboren worden en dat wij ten slotte volstrekt onwetend zijn ten opzichte van het tijdstip van de ontvangenis en de geboorte van de eerste en de-volgende kinderen, ja, ook ten opzichte van de vraag of er wel ooit kinderen uit dat huwelijk zullen geboren worden en U dus toch nog maar niet aanstonds tot het breien van truitjes, het koopen van cadeautjes en het roepen van een „zuster" moet overgaan".

Zie, als men deze rede eens bruidegoms goed op zich heeft laten inwerken en den diepen zin daarvan heeft gepeild en verstaan, dan heeft men óók de kern en de pit van de verklaring van dr Schippers, die bij de opstelling daarvan geïnstrueerd werd door ds Bouwmeester, ten volle doorzien!

Volgende week meer!


1) Zie „De Heraut" van 24 Sept. 1944.

2) Deze iemand Is Ds H. J. Schilder, men zie „Reformatie-stemmen" le Jaargang No. 10 en 11, 4 en 18 Jan. 1945.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de synodocrtie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's