GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De doelmatigheid van Ezechiëls „onpractische” tempelprediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doelmatigheid van Ezechiëls „onpractische” tempelprediking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij menschenkind, wijs het huis Israels dit huis, opdat zij schaamrood-worden vanwege hun ongerechtigheden, en laat hen het bestek afmeten. En indien zij schaamrood worden vanwege alles dat zij gedaan hebben, zoo maak hun bekend den vorm des huizes en zijn gestaltenis en zijn uitgangen én zijn ingangen , en al zijn vormen en al zijn ordinantiën, ja al zijn vormen en al zijn wetten; en schrijf het uoor hun oogen, opdat zij zijn ganschen vorm en al zijn ordinantiën bewaren en dezelve doen. Ezech. 43:10, 11.

Het kerkvolk, dat voor het eerst de prediking van de laatste hoofdstukkenreeks van Ezechiëls boek (40—48) heeft aangehoord, zal op zijn wijze wel eens een soortgelijke verzuchting hebben geslaakt, als het iater de Joden eens deden onder Jezus' prediking: „deze rede is hard, wie kan haar hooren? "

En dat heusch niet bepaald in dien zin, waarin de bijbellezer van vandaag dit gedeelte zoo zwaar te verteren acht. Vandaag toch behooren deze capita tot die stukken welke bij de tafellezing öf grootendeels worden overgeslagen, óf moeizaam uit plichtmatigheid zij het in oprechten eerbied, worden doorgenomen zonder dat het Evangelie hier waarlijk wordt verstaan.

Die opgave van maten, bepalingen, bijzonderheden van een nieuwen tempel, dien God aan Ezechiel te zien en te beschrijven geeft, die catalogus van nieuwe tempelvoorschriften en - eischen, ze worden nog veel onverteerbaarder geacht dan de menigvuldige opsommingen in de wetsboeken van Mozes.

Van de z e moeilijkheid echter moeten wij ten deele erkennen, dat de Israëliet uit Ezechiëls dagen haar althans in mindere mate heeft ondervonden; hèm immers waren de voorstellingen nog vertrouwd, hèm konden tempelcategorieën-naar-den-stijl-van-Mozes nog zóó goed toespreken, dat althans in d i t opzicht de profetie hem doorzichtiger kon zijn dan óns vandaag bij een eerste — en ook nog een tweede en derde — hooren.

Evenwel, dit „voordeel" voor den toenmaligen hoorder bracht voor hem tegelijk een belangrijke vermeerdering van de zwarigheid met zich. Want juist naarmate h ij vertrouwder was dan w ij met de maten, indeelingen, regels van den eersten tempel te Jeruzalem, moest hem de prediking van dezen nieuwen tempel der toekomst té onwaarschijnlijker in de ooren klinken. Immers, op veel punten wijkt deze tempelbeschrijving van de eerste zoozeer af en gaat zij de eerste zoozeer te boven en in zooveel opzichten is de nieuwe inrichting van den tempelcultus en de tempelorde een geheel andere, dat juist het „huis" Israels, dat met het oude huis Gods vertrouwd, ja al te vertrouwd, was geweest, deze ellenlange heschrijvingen als evenzoovele doornen in het vleesch kon ondervinden. En daarbij — was deze profetie niet door en door „onpractlsch" ? Had zij wel iets te maken met de „concrete werkelijkheid" van den dag? Een enkel voorlDeeld slechts: die nieuwe tempel wordt gedacht en beschreven als gebouwd en te bouwen op den „Sion", den tempelberg; maar deze wordt, pal tegen de „concrete" werkelijkheid in, als een , , zeer hooge" berg beschreven en niemand hoeft lang te rekenen, om te bevinden dat heel dit project „practisch" in het toen (en nu weer) zoo bekende tastbare Jeruzalem niet door te voeren is. Trouwens, is het niet ergerlijk, dat die profetie ook totaal zich geen serieuze imoeite gunt om die vraag van practische „verwerkelijking" onder oogen te zien? Immers wordt in die eindelooze reeks van opgaven en omschrijvingen nergens een hoogte maat verstrekt; en wat doet nu een bouwer die van den architect we! lengten en breedten zich zag genoemd, maar wiens bestek omtrent de hoogten zich heel niet schijnt te bekommeren? (Noordtzij, K.V., p. 403). En moet dezelfde man ook niet — zeker wanneer hij , , gevormd" is door de tabernakelwetgeving van den Sinaï — een nauwgezette aanduiding ontvangen van de te gebruiken bouwmaterialen? Welnu, ook daarvoor schijnt dit bestek geen oog te hebben (t.a.p.); kortom, zoo „concreet" en , , practisch" als het project was waarmee Mozes van den berg kwam, zoo onhandig, illusoir, idealistisch schijnt dit te zijn, hetwelk Ezechiel aan het volk te toonen krijgt.

Is dat geen „ergernis en dwaasheid"? Temeer, wanneer we bedenken wie die hoorders waren, in welke omstandigheden zij verkeerden? Zij waren immers in ballingschap? Zij waren toch juist bitter teleurgesteld, toen Jeruzalem werd verwoest en de tempel, opgetrokken in het verlengde van het bestek, op den berg eens getoond, tegen den grond werd gehaald? Moet men dan'menschen die weenen over verwoesting van een conoreten tempel, bezig houden met een fata morgana van een illusoir tempelproject? En past zulk een moeizame prediking wel voor menschen die in den kuil zoo diep gezonken zijn? Is daar niet op haar plaats een soepeler, de massa gereeder aansprekende, „methode" van „evangelisatie", gelijk het heden ten dage heeten zou? Moet tot hen niet vóór alles komen een zachte, „eenvoudige", makkelijk verteerbare prediking, toch voor alles zoogenaamde „melk" in plaats van zulke „vaste", om niet te willen zeggen , , ongare", spijs, als hier wordt opgedischt? Ja, voor al zulke vragen schijnt reden te over. Is deze rede niet hard? Wie kan haar hooren?

Maar toch, de Heere laat het Ezechiel zoo doen. Wijs het huis Israels dit huis. - Confronteer hen met deze moeizame tempelbeschrijving. Doe er geen streep van af. Maar er ook niets bij. Laat hen het bestek afmeten. Laat hen moeizaam en precies al die bepalingen zich indenken en controleeren. Begin niet te vragen, hoe zij er over denken, maar geef him eenvoudigweg te doen met dit Mijn geopenbaard bestek. Want niet wat zij kunnen „plaatsen" in h u n „voorstellingen", is „concreet". Maar concreet is Mijn Raad, Mijn plan. Mijn bestek. Mijn woord. De openbaringstoon wordt niet aangegeven door hetgeen hun „Ugt", maar door hetgeen Ik zèg. En „practisch" is niet de „methode", die een verlengstuk is van den al of niet zoekenden, meer of minder religieuzen en subjectief zich qualificeerenden mensch, maar zulks is alleen M ij n doen, M ij n „praxis", Mij n spreken en handelen.

Bereikt Hij dan op die manier wel Zijn doel? Levert dit wel „resultaat" op? Die vraag zelf — indien strikt bedoeld — een stuk ongeloof, snijdt de Heere der heirscharen bij voorbaat af. Hij is eiken bediller van amerikaanschen evangelisatiesnit verre vóór, door te verzekeren: zoo moet het nu juist. Want zoo wil Ik het s c h a a m r o o d w e k k e n op hun kaken. Let wel: schaamrood op de kaken. Geen woord van verootmoediging slechts wil Hij hooren, geen pose van schaamte zien gelijk Israël ze in den loop der jaren zoo vlot wist aan te nemen. Neen, H^j wil de schaamte zelf > ; i e n. Deze moet \ hen doorgloeien, zoo dat de wangen brandend rood worden. Alles wat God zegt over een nieuwen tempel, het moet diep inwendig schaamte wekken over hetgeen zij gedaan hebben met de oude. Lijkt het onpractlsch, illusoir? Nu, dat zal dan ook tot die schaamte moeten medewerken. Want een oorzaak en practijk van zooveel tempelzonde zullen zij duidelijk gewaar moeten worden: de gemeenzaamheid. Was juist d i t niet hun diepe schuld geweest, dat zij den tempel en zijn dienst en cultus , , onder de knie" meenden te hebben? Dat zij zoo enorm „practisch" met dien tempel te werk konden gaan? Was niet dit hun zonde, dat zij zóó „concreet" te werk gingen, dat zij de huik van den tempel dienst verbluffend handig wisten te zetten naar den wind van hun kerk-en-wereldpolitiek? (vgl. vs. 7, 8). Nu, dan zal de Heere hun hersens en harten te worstelen geven, met een tempelproject van zulke structuur, dat het een slag zal zijn in het gezicht van elk die de preek toetst aan zijn practijk, de profetie aan zijn politiek, den tempel aan zijn particuliere concreta. Ja, Hij zal hun een plan toonen, dat lacht om alle vleesch, waartegenover alle vleesch zich ontdekt, verbrijzeld en diep beschaamd moeten weten, een plan dat maar twee mogelijkheden en twee , , resultaten" kent: beschaming der aangezichten, een nu werkelijk „concrete", dat is in-hetschaamrood-op-de-kaken met den vinger aanwijsbare, op een kleurenfilm opneembare, verootmoediging — OP een ruwe spotlach om héél het plan tot in zijn eerste vooronderstellingen, en dus een radicaal-geërgerdzich-afkeeren van den zóó sprekenden God en Zijn zóó getuigenden profeet.

Maar aldus komt dan ook de decisie. Aldus zal er naar den maatstaf Gods in allen gevalle positief „resultaat" te boeken zijn. Er zal nu wat gebeuren. Én zóó zal ook, maar zoo alleen, datgene gebeuren wat pertinente voorwaarde, ' conditie, is voor hetgeen naar de h e i 1 s orde te gebeuren staat en volgen moet. Want waarlijk, die God wil verder. Hij wil naar Kanaan terug met Zijn volk, naar Jeruzalem, en dan naar Bethlehem en al de dagen en dèn dag van Christus Jezus. Dat wil zeggen: ij wil naar de openbaring van het K o n i n k r ij k d e r h e m e 1 e n. Hij wil bekend gaan maken de verborgenheid, die bestemd is om geopenbaard te worden, ja. Hij wil Zijn volk verder, dieper inleiden in de verborgen heden van het Koninkrijk (Matth. 13 : 11).

Daarop wil Hij ze gaan bereiden en daartoe hen opvoeden, in nog altijd oud-testamentischen vorm (vgl. Gal. 3 : 24). Welnu, zegt Hlij, daarom aldus. Wan-

neer dat schaamrood niet komt, kan Ik op den heilsweg met hen niet verder gaan. Die zonde, in ballingschap gestraft, heel dat zondecomplex, zijn oorzaken en openbaringen, het moet hen eerst met waarachtige schaamte vervullen. Zonder deze mist elk volgend woord zijn zin. Ja, zonder deze ware elk volgend woord een parel voor de zwijnen. Maar omgekeerd, wanneer deze kaken schaamrood zich toonen in nu waarlijk practische verootmoediging, kan Ik en zal Ik met hen verder gaan. Dan, menschenkind, kunt en zult gij ze ook inleiden in al de bijzonderheden van dat nieuwe tempelverkeer der toekomst.

O neen, dat wil niet zeggen, dat het er dan gemakkelijker en gemoedelijker op wordt. Want ook die doorgaande prediking zal bestaan in steeds diepere inleiding in nog meer en moeilijker tempelmaten en cultusvoorschriften van dit nieuwe huis. Maar zoo dan ook zal Ik hun Mijzelf en Mijn verlossing en Mijn dienst volkomen geven te verstaan. Wijs him dit huis, opdat zij schaamrood worden. Immers, alles in dit huis zal hun, bannelingen, spreken van Mijn heiligheid als Wetgever, Mijn souvereiniteit als Verlosser, Mijn barmhartigheid als Bevrijder, Mijn majesteit als Voleinder. Maar als ze dat in beginsel gezien en verstaan hebben en aldus voor mij zich gebogen, leid ze dan nog verder rond in ditzelfde huis, opdat zij óók' gaan verstaan hoe het daar onder Mijn regiem nu wel toe gaat en hoe zij zich daar „concreet" en in een wedergeboren , , practijk" te gedragen hebben en dan ook: hoe heerlijk het is om daar te mogen verkeeren.

Ja, zoo diep buigt zich hier neer tot Zijn volk die HEERE God, Almachtig, Heilig en zeer Barmhartig. Hij giet Zijn Gfodsgedaehten wél in grijpbare, voor die (oud-testamentische) menschen verstaanbare, zeer concrete vormen. Maar ook daarin, ja juist ook daarin, blijft Hij God en openbaart Hij zich als de Souvereine.

Hij buigt zich wel neer, diep, zoo diep als gij het X'olkómen alleen maar ziet in het vleesch en bloed, en het hoort in de woorden van Jezus van Nazareth, niet maar „menschenkind" maar „Zoon des menschen". Maar Hij „past" zich en Zijn Woord niet „aan". Want Hij vraagt hun, dat zij zich, midden in hun ballingschapsellende, laten doopen, onderdompelen in Z ij n tempelgedachten.

En derhalve moet ook dit menschenkind Ezechiel moeizaam spreken, nasir dien ontzaglijken, imiverseelen regel, naar dat goddelijk a priori, die stelling van haarfijne wetmatigheid ten aanzien van het spreken Gods en het hooren van den mensch, dien regel voor Zijn geven en ons ontvangen, dien de Zoon des menschen in eenvoudige formule bracht, toen Hij zeide, — herhaalde en varieerde —: wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook wat hij heeft.

Aldus sprak Hij, de Zoon des menschen, onder meer, en vooral, ter verklaring van Zijn spreken-in-gelijkenissen. Oók toen kwam de vraag op: v/at doet de Meester nu? Welken kant wil Hij thans op? Nu wordt het toch immers onverstaanbaar en moeilijk voor de massa, ja zelfs, zonder verklaring, voor de discipelen? Maar Jezus zeide: zoo moet het, wil Ik verder komen met U terzake van de openbaring der verborgenheden van het Koninkrijk Gods.

Om het daarheen te leiden, en in de kerk vandaag ons te doen zitten, en den Dag van het laatste geven ên het uiterste nemen te doen komen, moest ook het oud-testamentisch „menschenkind" naar dien regel des Geestes des levens spreken Gods wonderlijk tempelproject. Wijs het huis Israels dit huis. Plaats hen maar voor Mijn tempelheerlijkheid, die door ballingschap heen steeds grooter wordt naarmate nadert de dag van Messias. En doe hun verstaan, dat - hem, die heeft de schaamte, ook zal gegeven worden kennis van het tempel verkeer en zal ontvangen overvloed van tempel onderricht. Maar doe het alles door hun te wijzen dit huis. Dït concrete — dat zij wel abstract zullen noemen. Want wie dit huis kent, kent MIJ. En wie MIJ kent, kent het leven. Hij kent zijn ellende. Mijn verlossing, en vordert op den weg der uitbundige dankbaarheid in het huisverkeer met den levenden God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De doelmatigheid van Ezechiëls „onpractische” tempelprediking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's