GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van drie notedoppen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van drie notedoppen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V. M. Hillyer: „De Wereldgeschiedenis in een notedop". 4e dr.

Dr M. Schneider en drs J. C. Trimp Jr: „De Geschiedenis van ons Vaderland in een notedop". < ?

E. G. Huey: „De Dierenwereld in een notedop". 4e druk. Uitgeverij en Drukkerij HoUandia te Baarn.

In Nederland, waar het onderwijs op een behoorHjk peil staat, is men vooral na den oorlog, ongerust geworden over een mogelijken achterstand bij andere landen en heftig is men gaan pleiten voor onderwijsherziening. Men richtte hierbij het oog vooral naar Amerika, waar alles groot en goed was, wetenschappelijk en zuiver uitgebalanceerd, dank zij de groote verdiensten der psycho-teohniek.

Den laatsten tijd spreekt men niet zoo veel meer over het vurig begeerde Amerikaansche opvoedingssysteem. Nauwkeuriger kennismaking leidde eenigszins tot ontnuchtering, ja, men begon met bedenkelijken achterstand in Amerika te constateeren op bepaalde gebieden.

Het verbaast ons dan ook al nTet meer, als we lezen van den Amerikaanschen paedagoog Hillyer, dat Mj zich ergerde aan den provinciaalschen toestand van het Amerikaansche geschiedenisonderwijs.

Voor den Amerikaan begint de geschiedenis bij 1492, als hij tenminste weet dat toen zijn land ontdekt is. Voorts kent hij de voornaamste feiten uit de geschiedenis van zijn land, maar verder reikt zijn horizont niet. Hillyer vreesde dat deze z.g. vaderlandsliefde moet leiden tot bekrompenheid en bespottelijke verwaandheid, berustend op volslagen onkunde omtrent alles wat buiten Amerika is voorgevallen. Hij vatte dus het plan op om de jeugd in te leiden, in wat wij noemen Algemeene Geschiedenis, en wilde dit op eenvoudige, bevattelijke manier doen. En naar het mij voorkomt, slaagde hij daarin. Het systeem is zuiver Ame»ikaansch. De geheele tijdsruimte, van het begin der geschiedenis af, met inbegrip van de prae-historie, stelt hij voor als een tijdstrap. Elke trapwisseling is duizend jaar, elke trede stelt eèïi periode van 100 jaar voor. Laat men nu de jeugd op elke trede één gebeurtenis lezen, en dat zoo smakelijk mogelijk, dan klimt hij zoo gemakkelijk en genoegelyk op naar het heden en heeft dan .ook nog een zekeren samenhang te pakken.

Over de juistheid hiervan wil ik niet oordeelen en ongetwijfeld zullen andere historici, andere feiten belangrijker noem.en, dan de hier gebodene, of men zal achten dat feiten en personen zijn weggelaten, die zeker een plaats verdienen in het geheugen van een kind. Dat zijn dingen die altijd overblijven. Een populair-wetenschappelijk boek voor de jeugd, dat ieder bevredigt, is er niet en zal er ook wel nooit komen.

Als we de Wereldgeschiedenis van Hillyer lezen, zooals zij nu vertaald voor ons ligt, dan zullen wij moeten erkennen, dat het boek pakkend geschreven is, met titels boven elk hoofdstuk, die inslaan. Alles echt Amerikaansch en ook wel goed. De illustraties zijn eenvoudig, maar voor hun doel erg geschikt. Er valt heel veel te prijzen in deze uitgave.

En toch kan ik er niet geheel mee ingenomen zijn, heb ik zelfs een ? '-> ot bezwaar er tegen en wel een principieel. Het boek is mij te Amerikaansch. Het wil heel reëel zijn, want de nieuwe wereld gelooft niet in sprookjes, noch in een gouden tijdperk •— wat iets anders is dan het tijdperk van het goud —. Maar met dit duldbare ongeloof gaat gepaard een soort van christendom zonder „sprookjes". De schrijver zegt in zijn voorwoord, dat de meeste politieke, sociologische, economische of godsdienstige aangelegenheden te hoog liggen voor de Jclnderlijke bevatting, al worden ze nog zoo simpel verteld. Dit is ten deele natuurlijk waar, d.w.z. dit geldt voor de eerste drie van de reeks. Een kind, dat een godsdienstige opvoeding heeft genoten, begrijpt heusch meer dan schr. vermoedt. Nu wordt hem de wording der aarde verklaard, niet naar het bijbelboek, maar meer verlicht. De aarde is een afgekoelde vonk, die eens van de zon afsprong. Daarop ontstond het eerste leven, microscopisch kleine plantjes, waaruit later alle levende wezens, ook de mensch, voortkwamen. Die eerste menschen, primitieven, waren als wilde beesten „ofschoon wij aannemen, dat ook bij hen het oerbesef van goed en kwaad bestond. Maar in tegenstelling met andere wilde dieren liepen ze op hun achterbenen". Deze primitieven spraken tegen elkaar met een soort van geknor „umfa, umfa, glug, glug". Hoe de schrijver aan deze taaiwijsheid komt, vermeldt hij niet. Onze voorouders waren dus wilden, „met woeste neigingen". Ondanks onze beschaving en godsdienst, zijn er nog velen zoo. „Voor zulke mensen hebben wij gevangenissen" volgt er dan laconiek.

De bijbelsche geschiedenis wordt, natuurlijk heel kort, ook verteld. Abraham ging uit Ur, omdat hij in één God geloofde en de andere menschen niet. De geschiedenis van Mozes en het volk Israël wordt beschreven zonder eenige vermelding van het Goddelijk ingrijpen. Te moeihjk voor kinderen? Maar waarom moeten ze bij de Grieksche geschiedenis dan 13 goden leeren, met ieders speciale beteekenis?

Als hij David bespreekt, noemt hij hem als psalmdichter, raadt zelfs aan psalm 23 te leeren, die zoo mooi is. Doch de geheele plaats die Israël krijgt, beslaat twee bladzijden, terwijl het sprookje van den Trojaanschen oorlog alleen er vier beslaat. Hinderlijk is het kwasi kinderlijke daarbij. Wanneer de wonder^ baarlijke vernietiging van Sanheribs leger genoemd wordt, zegt de schrijver: „Misschien waren ze wel vergiftigd, of wat denken jullie dat het geweest zou zijn? ”

Ondanks het voortdurende beroep op het christendom van thans, blijkt uit niets, dat Christus' geboorte voor de geschiedenis van meer belang is geweest, dan dat men er de jaartelling mee begon. Er wordt wel een heel kort hoofdstuk gewijd aan Jezus, Zijn dood, Zijn apostelen enz. Over Zijn leer niets. Langer wordt stilgestaan bij den heidenschen keizer Marcus Aurelius, die op één lijn wordt gesteld met de christenen. Nog primitiever is het stukje over de hervorming. „Maar in de 16e eeuw begonnen sommige mensen er over na te denken, of er geen veranderingen moesten komen in het katholieke geloof". De een zei dat er verandering moest komen, de ander niet. „En zo ontstond er een twist", die dan kort beschreven wordt, zonder eenige vermelding van het geloofsverschil.

Deze Amerikaansche geschiedbeschrijving, ondanks het reëele principe vol sprookjes, is trots den pakkenden vorm en de vele interessant vertelde bizonder

heden, toch arm aan inhoud. Het kind, voor wien het boek bestemd is, ziet de geschiedenis ook op deze manier niet anders, dan als een reeks van toevallige gebeurtenissen. Hoe veel rijker is de christeUjke beschouwing, die het doelmatige der geschiedenis ook wel eenvoudig, kinderUjk kan voorstellen. Aan het begin de scheppende God, in het middelpunt de verlossende Christus, aan het einde het Godsoordeel.

Het is misschien te veel gevraagd, als men iets althans daarvan in een boek behandeld wenscht te zien, dat niet schroomt het kind nog een berg bizonderheden te laten slikken, ook mythologische. Daarom kan ik dit boelj niet zoo aanbevelen als ik wel zou wenschen.

De tweede notedop Ujkt wel op de eerste, maar past er toch niet geheel op. De vorm is wel op de Amerikasmsche leest gezet: dezelfde korte hoofdstukken met pakkende opschriften. Het schijnt misschien chauvinistisch, maar mij lijkt dit deel beter dan het eerste. Het is degelijker bewerkt, minder luchtig van toon wel is waar, maar meer één geheel. Dat komt mee, omdat hier het kleinere terrein der Vaderlandsche Geschiedenis betreden wordt, dat beter bekend verondersteld mag worden. Toch is het dit niet alleen. Het is minder anecdotisch, meer een doorloopend verhaal onzer geschiedenis.

De schrijvers staan niet op het christelijk standpunt, ze trachten neutraal te blijven en dat lukt hun meestal. Moeilijke kwesties, als de Renaissance komen niet uit de grondverf. Maar had de Reformatie niet wat die-•per besproken kunnen worden? Vrijheidsoorlog — vooral ook een godsdienstoorlog, en Reformatie bepaalden den vorm en staatsinstelling der jonge Republiek. Als christelijke natie mogen we daarbij toch wel bepaald worden? En onze kinderen kunnen het begrijpen.

Toch zijn de schrijvers niet bang een eigen meening te poneeren, ook al is die niet volgens de neutrale geschiedboeken juist. In de kwestie Maurlts en Oldenbameveldt kiezen ze partij vóór den prins en zien ze den grijzen raadpensionaris, hoe bedroevend dit ook is, slachtoffer worden van zijn onvaderlandsche 'politiek.

De opzet van het werk is ongeveer als zijn Amerikaansch voorbeeld: de nieuwere en nieuwste geschiedenis worden niet zoo breedvoerig behandeld als de oudste en middel-periode.

Het slot laat blijken, dat de schrijvers de geschiedenis zien als spiegel voor het heden.

Na de korte beschrijving van den tweeden wereldoorlog en den zoo geheel anders gehoopten vredestijd daarna, waarschuwen zij voor Jan Salie-achtig neerzitten bij de pakken. Zij roepen op tot waken en werken. De les der geschiedenis is immers, dat men nooit behoeft te wanhopen. De andere les geven zij niet, zij wijzen niet op de bemoeiing van God met ons volk, die we opmerken in tijden van geloof en bloei, maar ook bij afval en ondergang. Herhaaldelijk wordt gewezen op den sterken band die Nederiand en Oranje verbindt, maar niet op de derde macht. God, Die 't snoer onverbrekeUjk maakt.

Zien we dit boek, naar de bedoeling van de serie, als prettige gids naar moeilijker te betreden streken, dan voldoet deze Vaderlandsche Geschiedenis mij beter, dan de Wereldgeschiedenis van den Amerikaan.

Het interessantst is misschien wel de derde notedop, waarin de dierenwereld schuil gaat. Zij past geheel op de eerste, zoowel naar den vorm als naar leidend beginsel. Wat hier over de dierenwereld verteld wordt is meestal zeer beknopt meegedeeld, maar desondanks leest men het met groot genoegen. Wat een massa wetenswaardigheden en aardige bizonderheden worden hier geboden. Evenals bij de Wereldgeschiedenis moet er heel veel onthouden worden, ook dingen die lang niet gemakkelijk zijn. Het boek krijgt daardoor een doceerend karakter, maar de meester is een vlot verteller.

Aan het slot van zijn boek behandelt de schrijver, een Amerikaan weer, den principieelen kant van zijn vak. Hij verklaart volbloed evolutionist te zijn, hoeveel bezwaren er ook tegen de evolutieleer kunnen worden ingebracht. Daarom springt hij met het grootste gemak om met millioenen jaren en acht hij het bijbelgeloof een overwonnen standpunt, totaal verouderd. „Vroeger hebben de mensen gedacht, dat in den beginne alle dieren geschapen zijn, met de verschillen die wij nu zien". De evolutietheorie leerde echter beter. Hoewel hij eerlijk er voor uitkomt, dat ook daarin nog niet alles helder is; dat men nooit eenigen overgangsvorm gevonden heeft, en dat er wel een macht moet bestaan, die ons mensehenverstand te boven gaat, „een macht die aan het begin van de schepping staat, de macht van de Schepper, de Kracht Gods", bUjft vcior hem de evolutietheorie een natuurwet, waarin de vakman gelooft. Tegenstanders zijn vaak leeken. Hij noodigt de jeugd dan ook uit zelf nu maar te kiezen tusschen die beiden.

De jeugd heeft dan al heel wat moeten slikken. De evolutie verklaart ons tot naaste familieleden van de menschachtige open, omdat beiden denzelfden stamvader moeten hebben gehad. Dank zij de natuurlijke selectie is de mensch opgeklonamen tot wat hij nu is en waarom zou die opgang gestuit worden?

„Is het misschien een vingerwijzing, dat in de toekomst de mens zal toenemen in verstand en goedheid, tot de gouden wet van het Koninkrijk der Hemelen ook op aarde de enige wet zal zijn? " vraagt hij zich af. Dat zal wel lang duren, want in 5000 jaren is de •mensch niet veel opgeschoten, hoewel er nu toch' wel velen zijn, die het „hebt uw naaste lief als u zelven" in praictijk brengen. Hij besluit daaruit: „al dat eerlijk streven zal in de loop der tijden de mens toch wel vooruit moeten brengen". Hij is er trotsch op, dat eens de mensch gelijk aan het dier was, want daaruit bhjkt de kracht van de soort. Zijn hoofdstuk over den mensch, het hoogste zoogdier, is het kortste. Het begint met: „de mens is een dier"; maar omdat hij een zoo bizonder dier is, moet hij in een apart boek behandeld worden, het boek over den mensch.

Deze beschouwingen loopen kris-kras door het heele werk heen. Soms zijn ze samengevloeid in een hoofdstukje, doorgaans worden ze als vaststaande feiten gelanceerd. En daarmee moet dit, overigens zeer interessante boek, voor onze jeugd volkomen onaanvaardbaar geacht worden.

Van de drie notedoppen is de Nederlandsche de beste, niet naar den stijl of den inhoud, hoewel die ook daarin goed zijn, maar wegens zijn „Ugging", door het waarachtige streven naar zuivere objectiviteit, dat de schrijvers beter in het oog hebben gehouden, daii hun Amerikaansche voorgangers.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Van drie notedoppen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 december 1948

De Reformatie | 8 Pagina's