GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gelijk dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterdamsche Kerkeraad in den aanvang der 17e eeuw - pagina 24

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gelijk dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterdamsche Kerkeraad in den aanvang der 17e eeuw - pagina 24

Rede, gehouden bij het overdragen van het Rectoraat der Vrije Universiteit

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

22

ADEIAEN JOBISSEN SMOUT.

den der gemeente vergunning te geven tot het houden van particuliere conventikelen en congregnlies ^). In dat alles niet anders te zien dan dominéshoogheid, of zucht om de gemeente te overheerschen, zou zeer zeker eene miskenning zijn van

i) Dit kan o. a. blijken uit Protoo. lU, fol. ISOu (31 Jaa. 1603), fal. 214r (18 Juni 1609), fol. aair- (11 Maart. 1610), fol. 234w (13 Mei 1610\ en Protoc. IV, fol 126 (25 Nov. 1614), fol. 283 (31 Mei 1618), en fol 285 (21 Juni 1618). De laatste twee kerkeraadsbesluiten zijn vooral opmerkelijk, omdat de man die toen voorgesteld werd als de leider van het college, dat de aanvragers wilden oprichten, niemand anders was dan Adrianus Georgii (Jorissen) Smout, de gewezen predikant van Rhoon, destijds te Amsterdam woonachtig. Deze nu stond bij de Gereformeerden in velerlei opzicht in hooge achting. Hij was onder de predikanten een der eersten geweest, die de Arminianen in geschrifte bestreden hadden, in zijn Bode met twee Seyndl-Brieven van de Over-blijfselen vande ketterlje der Pelagianen (Ed. 1608, Catal. Muller, nr. 739); en hij had dat daarna bij herhaling gedaan, en wel op de meest doeltreffende wijze. Toen de geestver-, wanten van Arrainius beweerden, dat zij niet slechts in de Gereformeerde kerk thuis hoorden maar ook eigenlijk de ware Gereformeerden waren, had hij in zijne Eendracht van over de vijflich metügherley Schriften . . . . teghen 't Pelagiaensdom (Ed. 1609; Catal. Muller, nr. 809) de onhoudbaarheid van die bewering zóó duidelijk in het hcht gesteld, dat «aan de pamflettisten der volgende jaren misschien geen werk meer dienst bewezen heeft dan dit boek," dat inderdaad een «tuighuis van wapenen tegen heele en halve Pelagianen" kon genoemd worden (woorden van Dr. II. C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en lijn tijd. Dl. II, blz. 16 vg.). En toen er gevaar scheen te zijn, dat zich in de Gereformeerde kerken eene groote zoogenaamde «moderate" partij zou vormen, wjardoor uit den aard der zaak het streven der Remonstranten zeer sterk zou bevorderd zijn, was hij wederom een der eersten geweest die de onbestaanbaarheid van zulke «kerkelijke moderatie" had aangetoond, in zijn Schriftuerlic Ja, over de vraghe, of de Leer-pointen, die ten huydighen daghe in geschil ghelrocken worden, het Fondament der salicheyt raken ofte niet (Ed. 1613; Catal. Muller, nr. 1089). Wel werd van Reminstrantsche zijde gezegd, dat die boeken van Smout eigenlijk niets beteekenden (hetgeen echter niet verhinderde, dat de H. H. Staten hem, wegens de uitgave van het laatstgenoemde geschrift, te 's Gravesande in ballingschap confineerden); dat hij blijkbaar een warhoofd was (hetgeen echter niet verhinderde, dat onderscheidenen het toch noodig vonden hem punt Vuor punt te bestrijden); en dat hij in lasteren en schelden zijns gelijke niet had. Maar de Gereformeerden die zijne geschriften gelezen hadden, wisten dit laatste wel beter; zij begrepen den inhoud ook zeer goed, al waren de volzinnen soms wat lang en ingewikkeld ; en de schrijver zelf vond bij hen des te meer waardeering, omdat hij wegons zijne boeken aan vervolging had blootgestaan. Baudaert drukte hunne meening goed uit, toen hij in 1624 hem kenschetste als «een treffelick gheleert Man, die om de belijdenisse ende stand-vastighe verdedighinghe der waerheydt in dese tijdon der vervolghinghe, veej swaricheydts heeft wtghestaen" {Memoryen; Ed. -1624; B. X, blz. 80 h). En dat ook de Amsterdamsche kerkei'aad met dat oordeel instemde, heeft hij metterdaad wel getoond, door in 1620, ondanks sommiger tegenkanting. Smout hier tot predikant te beroepen. Tegen zijn persoon hid men dus in 1618 geen bezwaar. Maar toch leest men in de kerkeraadsnotulen van 31 Mei: «Eoelof Janssen end J. Janson syn binnengestaen end verso cht, om een CoUegie te mogen oprichten, waerin syhaer souden mogen oeffenen inde Philosophie begerende datrae:! hen lemant soude toevoegen, om t' selfde te modereren t'sy een vanden Predicanten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1882

Rectorale redes | 196 Pagina's

Het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gelijk dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterdamsche Kerkeraad in den aanvang der 17e eeuw - pagina 24

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1882

Rectorale redes | 196 Pagina's