Het kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gelijk dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterdamsche Kerkeraad in den aanvang der 17e eeuw - pagina 168

166

BIJLAGE H .

DB AKTEN VAN SEPARATIE.

te mogen behovi'den, v en is niet toegestaen tselue op den stoel te Leeren. 7. Datse als inquisiteurs, ten huyse vande andere Contraremonstranten met wagens syn geeomen versoekende met schelden end dreygen, van deportement, de aenneminge end onderteyckeninge, belonende acte van haer handelinge te geuen maer niet howdende. 8. Om dat %j van die tyt aff haer Classen separaet hebben gehowden, sonder ons, buyten ons hare examina gedaen end de handen opgeleyt. 9. Om dat sy Johannem Rosaevm weygerden te examineeren, opt versoeck van syn Exceïle, ten vcare hy na de ordre vant iaer 1591 b e roepen wierde. 10. geweygert hebben eenige te vorderen tot den dienst, ten w a r e hy belonen wilde de Contraremonstranten te wederleggen. 11. Om datse inde Classen qwamen, te voren haer besluyt gemaeckt hebbende, om also eenparich de Contraremorstranten te ouerroepen. 12. Om dat zy die gene, die Sociniaens, Arminiaens, end Pelagiaens in examinihus antwoorden, euenwel, ia te Lieuer toelieten. 13. De vacante plaatsen alleen bewaerden, end de onse door de Ouerigheyt vanden stoel hielden. 14. Om datse geit beloofden den genen die Arminiaens wilden werden. 15. Dat de Remonstranten de Contraremonstranten sochten de voet te lichten, end wt hare diensten te stoten, ophitsende tegen haer de Ouerigheyt, welckers bittere procedeuren sy billikten tegen de vrome. 16. Om datse alle goede ordre verwierpen end die verachtelick noemden den ouden sleur, sonder daer ouer vande andere strengelick gecensureert te werden.

h. Klachten tegen de Remonstranten in de Classe van Gouda. Begister vande Clachten der Contraremonstranten des Classis vander Goude tegen de Remonstranten. 1. Tegen Tomhergium. Dat hy het godslasterlick boeck ^asfaa»? jpmncfc vant rycke Gods ouergesettet heeft, daer in hy de schrift noemt apenwerck, segt dat het geloue den mensehe vergodet, dat den duyuel een schepper is. twelck alles gaet bouen de vyff artyckelen. 3. Tegen Ed. Poppium. Dat hy in zyn boeck vande Enge poorte onschriftuermatich spreekt vanden Wedergeboren mensehe, hem toeschryuende, dat hy den eysch Christi can volbrengen, sonder stryt des geestes end vleesehes zyn etc. blykende byt extract wt zyn boeck. 3. Dat hy geleert heeft, dat Christi lyden alleen is een seker b e hulp tot de saligheyt. 4. Dat hy tot blaem der Leei-e seyt, dat w y Leeren, dat godt het eene kint schept ter saligheyt en het ander ter verdoemenisse. 5. Tegen Theodorum [Herberts]. Dat hy in syn voorreden, pryst de Magistraet ter Gow, dat zy syn Leere, accorderende met de Leere syns vaders voorstaen, die nochtans reuocatye heeft moeten doen. 6. In het boeck Cort end daer hewys segt, dat Godt de gehele werelt hem in Christo versoen t heeft, end haer oock de versoeninge ernstlick Laet voordragen, pag. 35.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen