GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Opvoedkundige bezinning.

Wij zouden het nog hebben over d© moedige, opzienbarende, brochure van Ida Heyeïmans:

„Onze jongeren en d© moderne liter|atuur. Een paedagogisch-cïitisohe beschouwing". (Baam, HoUandia-Drukkerij).

Gereeder tijd voor het invlechten van een bespreking van dit klassiek© vlugschrift kan ik niet vinden, nu ik het gevoel heb, als schrijVer dezer artikelen, tusschen twee knappend© vunen van kritiek te zitt©n.

Het één© vuurtje wordt gestookt door de omzichtige broedens, die wanen, dat ik de modem© letterkunde aanprijs boven de christelijke (zonder te merken, dat hier „modern" en „christelijk" geen tegenstelling behoeft te zijn). ,

Nog vóór kort waarschuwde mij' een „trouwe lezer", dat ik Couperus toch niet verheffen zou boven Runa.,

Ik meende jn mijn onnoozelheid dit vuurtje te hebben gebluscht met de koel© verzekering, idat 'het verstand dezer o ordeelaars mis-verstand was.

Maar men dooft geen vuren met woorden.

Aan den anderen kant 'vlamt een vuur van kritiek, dat een spot-'vuur lijkt.

De letterkundige redacteur Van de „groot©" Rotterdammer vermaakt zichzelf, en misschien ook zijne lezers, door te pas, en •vooral te oüpals, den dominee ter sprake te brengen, „den snuffelaar op boekenrek]es", die er op uit is dei modernen weg te graaien uit de handen der jonger ren. De „groote" Rotterdammer verheugt zich blijkbaar in de machteloosheid van den. braven dominee, ziende dat de geest der jongerea sterker is dan hij'.

Dus tweeërlei verwijt.

De één zegt: gij' haalt op ©en gevaarlijke manier de modernen jn.

De ander: gij bant op bekrompen wijze de modernen uit.

Ik zou kunnen, zeggen, dat deze tweei kritieiken elkaar opheffen, zooals de positieve en de negastieve elektrische stroom elkaar n'eutraliseeren.

Maar natuurlijk is er een reden waarom dezle verstandig© stokebranden precies h©t tegenovergestelde oordeelen.

Het is er maar naar hoe je de zaak' bekijkt.

Toen ik ©en paar jaar geleden in mijh opstellen over KlO'OS en Couperus voor bet betrekkelijk recht van de modem© letterkunde ondubbelzinnig heb gepleit, is de „N. R. Courant" één van de eersten geweest, die voor het pleidooi van den domineespeurder ©en zekere waardeering, tenminste goedige belangstelling, wild© toonen.

Nu ik dezelfde letterkunde uit een opvo'edkundig oogpunt ga bekijken, en dus verplicht ben voor wat in deze literatuur mij gevaarlijk toeschijnt, , te waarschuwen, verandert de belangstellende glimlach in sarcasme.

Het komt mij voor, 'd^t hier ©en klein „vergi, ssinkje" in 't spel js.

Gegeven 'eenmaal het feit, dat er menschen zijn, 'die het beginsel der dhristelijke moraal ook mllen toepasse'U op dö letterkunde, is het nieits als puur natuurlijk, dat 'deze menschen een onderzoek instellen naar wat dpor de christelijke jeugd wordt gelezen, om op; grond van deze gegevens te kimnen strij'den tegen hetgeen zij' m^eenen ziel-bederf te zijn,

Wanneer dus mijh geachte opponenten behoefte hebben aan vroolijkheid, laten zij dan lachen om mijn opvoedkundig begirtsel, maar niet om het onderzoek, 'dat esr ©en noodwendige consequenti'© van is. (

En wellicht willen zij ook nog ev'en bedenken, dat men voor ©en z 'O k e r s , o o r t modem© letterkunde waarschuwen kan, zonder het schitterend réveil van '80, waarvan ook het orthodoxe christendom geprofiteerd beeft, zonder meer te verdoemen.

Dat men de modern© letterkunde kan waardeeren als een strooming van kunstveredeling, heb ik, — hoewel gereform'eerd dominee, — in mijn vroegere studie bewezen, len ik hoop het in het vervolg dezer artikelen opnieuw te toonen, — maar dat men, omgekeerd, om voor het paedagogisch gevaar der nieuwe kunst te alarmeeren, geen dominee, zelfs geen christelijke leek, b'ehoeft te zijn, is tamelijk duidelijk geworden uit de brochure van Ida Heyermans, die, alleen van het standpunt der 'doodgewone maatschappeligke moraal, aan de hoeren opvoeders een ernstig lesje heeft gelezen.

Daar de veronderstelling niet beleedigend is, dat een groot deel van onze lezers het profetischernstig boekje van Ida Heyermans alleen van algemeen hooren-zeggen kennen, wil ik hier de hoofdzaak van haar getuigenis weergeven.

De schrijfster gaat uit van de'zelfde zware waardeering van d© macht van bet boek, waarop wij reeds in ©en vroeger artikel, gesteuu'd door hiett oordeel van Carlyle, hebben gewezen.

Een boek schrijven wil zeggen: zijn ziel laten spreken tot de ziel der-lezers.

Ida Heyermans zegt: „Wij' moeten ons meer dan ooit vertrouwd maken met d© gedachte, dat wi© schrijft, verantwoordelijkheid tegenover den lezer op zich laadt. Schrijven is iets meer'dan geld verdienen voor uitgevers en auteurs; meer dan het verlangen om iets in de eigen ziel van zich af te sohudd.en, gelijk ©en ziek© het doet, die do.or zijn klacht aan den geneesheer zich opgelucht voelt.

Ook wij volwassenen ondergaan den invloed van hartstocht, somberheid en pathologische gevallen. in boeken geschetst. Daarentegen weten wijl ook bij ervaring hoe uit ©en boek soms ©en stem tot ons kan komen, die troost en kracht geeft, en niet meer moed doet voorwaarts gaan op een ©ogenblik, dat het wat donker in en om ons was.

Indien dit het geval is voor den volwassene, hoeveel meer zal dit dan gelden voor onze jongeren, zoo vatbaar nog voor invloeden, „met hun jonge, groeiende, zielen".

Natuurlijk zal een opvoeder, die aan het groote licht der Christelijk© Waarheid z ij n licht ontsteekt, over den groei der kinderziel en het beginsel der opvoeding aniderBs oordeelen dan de meer liberale Ida Heyermans, maar juist omdat eene vrijdenkster niet verdacht kan worden van het ons aangewreven bekrompen vooroordeel, heeft haaf woord van waarschuwing in zeker oplicht te meer klem.

In de inleiding beschrijft zij de beteekenis van den overgangs-of puberteitsleeftijfl, als een.worsteling van lichaam en ziel, ©en zich baan breken van het karakter, ©en tijdperk van uiterste gevoeligheid, zoowel voor het kwade als voor het goede.

Aangezien het boek behoort tot d© voornaamste, op 'de ontwikkeling i; nwerkenide, krachten, moet ook aan het boek ©en ..opvoedkundige maatstaf worden aangelegd, len is de opvo-eder verplicht all© literatuur te weren, die het kind „niet Jiielpt om tot inzicht en zelfbeh'& ersching té komen".

„Met die literatuur vpor onze jongetren mOgfen wij daarom ^een vrede hebben, welke in hen no.g meer verwarring sticht dan de natuur het reeids! doet, of naar den geest den overgangsleeftijd langer doet 'duren dan het geval behoeft te wezien".

Als een aanklacht, ©en .angstkreet, klinkt het: „Waarom dan zouden wiji aan onz© jongeren in hun zoo moeilijk'O overgan«gsprocessen, in jdezien versohrikkelij'^en tijd, welke g ohreeuwt naar vernieuwing, en karakters mee rd'an ooit noodig heeft, boeken blijven geven, die vroeger dan noodig is in jongen en meisje de geslachtsdrift roepen 'of prikkelen? Terwille van de gezondheid van individu en mens chhei'd, dient.flus meer dan ooit g©l©t te worden oj: ^ de boeken, die wij aan onze jongeren in den overgangB^leeftijd geven".

Ik spatiëer deze woorden, om'dat ze kara, kteris!aerend zijn voor onzen tijd.

Ida Heyermans gaat nu over tot de Vraag, welke eischen er aan een boek moeten worden gesteld.. Hoewel erkennende (gelijk wij ook in het vorig artikel deden), flat naar het wezen der zaak vorm en inhoud één zijn, handhaaft zij toch voor de praktijk de oude traditioneele opvatting, waarbij deze twee als afzonderlijke biegrippen worden onderscheiden.

De eisch der sdhoonheid is op het geMéd 'der letterkunde zeker fle ©erste, dien men stellen nïag, . Voor de loutering van dit waaïdeeringsoordeel heeft de Nieuwe-'Gids-b'eweging onzen dank verdiiend. En de op'voeding wordt door echte kunst gediend. Want: „'Geen onderwijfe kan goed zijn, als niet de leerling zuivere taal te leaen krijlgt. Want zuiverheid is waarheid en de opvoedkundige beteekenis van den zui'veren vorm kan nooit genoeg naai" waarde geschat worden. Gezwollen en valsche taal is in haar wezen: onwaar denken 'en voelen. Er moet dus strij'd gevoerd worden 1; egen •den slechten vorm van het boek, omdat 'die slechts voort kan kom'en uit karakterloosheid".

Ook hier onderstreep ik een zin, waarvoor jk de bijzondere aandacht van alle opvoeders en kunstbeoordeelaars vraag. Ik zou deze woorden wel willen inhameren in elke chriiisten-z, iel, die, ) op wat wijze ook, zich met literatuur bemoeit. Het staat daar als, een vonnis. Ida Heyermans heeft het waarschijnlijk niet als een godsdiensitig oordeel bedoeld, maar in werkelijkheid is het ©en der subliemste en zuiverste christelijk© gedadhten, flait de slechte vorm verband houdt met karakterloosheid. Laten vooral de dhristelijke reioensenten, die een boek soms aanprijzen alleen om de j, go©de bedoeling" of iden „degelijken inhoud", zonder te toom'en tegen het Jmoeien m'et d© goddelijke taal, ©n het krenken van den goddelijkjen vorm, zich dit voor gezegd houiden. Wie tegen de schoonheid zondigt, ... .^londigt teg'en den oppersten Kunstenaar en Bouwmeester van het heelall

Nu zwenkt de schrijfsteir af naar den inhoud van het boek len betoogt, dat deze niet vloeken mag met het beginsel der opvoedkunde, dat vóór alles eenheid 'eischt. De één© hand mag geen onkruid zaaien op de plaats, waar de ander nauwlettend heeft gewied.

„Wie het boek als opvoedingsfactor beschouwt, verzaakt zijn plicht, wanneer hij alleen naar het hoe: onderzoek doet e; n niet naar het wat, en tevreden is, wanneer slechts zijn aesthetisch geweien gerust is".

De vlag der schoonheid ma^ geen karakterbeldervende lading dekken. Literatuur is voor de jeugd „geestelijke spijs", die flen gezonden groei der ziel bevorderen moet.

En dan verder:

„De bewering, dat voor den reine alles rein is, gaat niet op', want , wie meent, da|t straffeloos jon-

geren-boeken kujinen lezen, die b.v. hypochonder (zwaarmoed^gheid-k^vieebenid) of sensueel (zinnelijk) zijn, moet er ook rrede mee hebben, dat dia jongeren gebïacht woïden in een barak met lijders aan een besmettelijke ziekte. Niet allefa. toch zullen er ziek van worden. 1"

Ook deze kiesche opmerking is van belang: „Onder den invloed vaai de ontwakende hartjstochten worden pp. dein puberteilsleeftijid maar al te dikwijls daden gedaan, die een schaduw werpen op het geheele leven. Onze jongens en meisjes hebben waarlijk geen behoefte' aaïi boeken, die prediken, dat de m'ensch zich maar willoos te onderwerpen heeft aan de hartstochten, welke naar bevrediging verlangeln. [Wij weten allen, dat ook de volwassene sommige boeken niet straffeloos leest, maar met vermindel? d weerstandsvermogen' uit de hand legt".

Samenvattend geeft ide schrijfsLer. a, an het slot van het 2de hoofdstuk jdezen opvoedkundigen regel: „De lectuur én de literatuur mogen in hpt kader der opvoeding voor den jongere in den pubetteitsleeftijd slechts zijn één les in schoonheid, waarheid, gezondheid, levensmoed, karakterkracht, zelfbeheersching, idealisme en gemeenschapszin".

Op zichzelf bevatten deze opvoedkundige wenken en klanken voor den christen niets nieuws. Hij' weet alle deze dingen. Hij weet ze dieper en klaarder uit het grootste opvoedkundige boek ter wereld: de Schrift.

Maar er is iets bijzonder ontrustends en beschamends in, dat een moderne p'rofetes deze dingen, vanuit het beginsel der algemeene-gratie-moraal, zoo ernstig dringend getuigt.

En wij' vragen ons, lichtelijk beschaamd, aï, of wij', gezien wat door onze christen-jongeren, het zaad des verbonds, blijkens onze enquête, wordt gelezen, ons opvoedkundig genoegzaam hebben bezonnen, of wij', die naar nog heiliger maatstaf te oordeelen bekwaam en verplicht zijn, ons kunnen verantwoorden tegenover onze jeugd, tegenover onzen 'God.

Naschrift.

I. Wi te D'. Uw opmerking is juist. Een' algemeen en methodisch onderzoek naar de literatuur'veïgiftiging onder de jongeren is beslist noodig. Ja nog meer. Ook de zaak van de verhouding der jongeren tot de kunst dient door de officiëele lichamen beter te worden behartigd. WiaL ik 'deed, behoort tot het voorbereidend werk. Zoodra ik met mijne artikelen klaar ben^ hoop ik in die riohting te werken. Ik weet, dat bij de besturlen van Geref. Jongelingsbond en Kijapenvereenigingen voor deze aangelegenheid (zie het Geref. Jongelingsblad) echte belangstelling bestaat.

Op uw vraag, of er een organisatie is, die zich ten doel ptelt de bevordering-der belangs'Lellingi voor christelijke kunst, kan ik u antwoorden, dat ik in niijh artikelenreeks feeds gewezen heb op de christelijk-letterkundige vereehigdng der jonge'ren. Hun orgaan, , , De Opganig", wordt uitgegeven bij L. C. van Sohaik, Soheveningen.

W. Ki. te P'. Natuurlijk kan l^alistische literatuur ook voor volwassenen schadelijk zijn. Ik heb daarop ook herhaaldelijk in mijne artikelen gewezen. Maar het vraagstuk der opvoeding geldt natuurlijk speciaal Üe jongeïen.

De aanbeveling van een boek als „Boefje" van Brusse, mag m.i. niet onvoorwaal-delij'k zijn.

A. O. te H. Voor uwe aanvullende opmerkingen over waajideering van moderne kunst op de geref. jongelingsvereeniging, ben ik u zeer dankbaar. Ik vermoedde trouwens wel, dat hetgeen ik onlangs uit een Amsterdamschen btrief aanli, aalde, niet een algemeene wer'kèlijkheidsweerspiegeling kon zijn. Wianneer ik later de kwestie van „Jongeling'sV'ereeniging en kunst" ga be'handelen, kan ik van uwe merkwaardige ervaringen gebruik maken.

A. D. te Z. Ik kende uw standpunt ten opzichte van de kunst reeds, ik meen uit „Dien Guldeli Winckel". Ik begrijp' u, en waardeer uw hooggeestelijke gedachte. Toch vind ik uw beschouwing uit een opvoedkundig oogpunt te subjecLief. Het ligt in mijh voornemen in deze artikelenreeks deze subjectieve opvatting ter Sprake te brengen.

De Geref. J.ongel. Yer. te M. vraagt advies voor het aansdhaffen van ontspianningslectuur. In heit praktisch deel mijher artikelen hoop ik op deze zaak, zij' het niet in bijzon!dei4i, ieden, in èe gaan.

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1920

De Reformatie | 6 Pagina's

Moderne letterkunde en Christelijke opvoeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1920

De Reformatie | 6 Pagina's