GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanval van Dr Visscher.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

De lauinval van Dr Visscher is psyciiülügiscn te verklaren uit den wenscli om verloren evenwicht, te herwimien.

Zijn fout is, dat hij een zaak van tekstonderzoek opblaast tot een kwestie van Schriftcritiek.

Wij stelden daartegenover, dat hö de Gereformberde kerken en inzonderheid Dr H. H. Kuyper ten onrechte beschuldigt, zich op de lijn der Schrift^ critiek, te bewegen.

Wij bewezen met de eigen woorden van Dr H. H. ^1^ Kuyper, dat zijn bewering in zake het JMarkus-slot op tekstonderzoek gegrond is.^

De eigen geschriften der biJbolsclu: ijvers zyn er niet meer. De handschriften geven wat door anderen werd overgeschreven.

Hierin' komen vele varianten (verschillen) in lezing voor. Deze zijn gewoonlijk zeer onbeduidend.

De groote moeilijkheden conoentreeren zich bij het tekstonderzoek om Markus 16:9—20; Joh. 7:53—8:11 en 1 , toh. 5:7.

Hierover heerscht onder geloovige geleerden geen eenstemmigheid. Prof. Bavinck b.v. noemde reeds in 1897 de echtheid van 1 Joh. 5:7 twyielaciitig.

Dit alles heeft met Schriftcritiek niets uicstaimde.

Als men in de brochure van Prof. Visscher (bl. 23) leest: „Uit dat oogpunt is het dan ook volkomen begrijpelijk, dat de Gereformeerde kerken in aansluiting/bij de oudste .christelijke kerk het gansche Evangelie met het slot als canoniek hebben aanvaard", leide men daaruit niet af, dat men 'het van de vroegste tijden aan erover eens is geweest, dat het Marku, s-slot algemeen als tot^ het evangelie behooreade, werd aanvaard.

Het verschil van inzacht in zake het Markus-slot is niet leen nieuwe, maar een heel onde kwestie.

Al wat er mee samenhangt, kunnen wij in dit ééne aitikel onmogelijk bespreken. En meerdere mogen wij er niet aan wijden. Waiit wij' hebben nog andere punten van Prof. Visscher's brochure aan - onderzoek te onderwerpen. En zóó zou onze artikelenreeks veel te lang worden.

Daarenboven zal ongetwijfeld Prof. Grosheide in zijn toegezegde artikelen over Schriftkritiek' en Tekstkririefc veel aanroeren, dat onze meening, die wij hier a-ange-ven, nader illustreert.

In de oude (kerk dan, hield deze kwestie eveneens de geleerden bezig.

Verschillende uitnemende schrijvers bewaren over het slot van Markus het stilz-wijgen en halen, hoe kwistig ze anders zijn met inlasschingen van teksten, nooit iets uit Markus 16:9—^20 aan. Hoewel - wij uit stilz'wijgen op zichzelf niet te veel mogen coneludeeren, geeft het toch te denken.

Vooral als men dit beschouwt in verband met de uitlatiingen van anderen'

De kerkvader Eusebius (gestorven 340) geeft op een desbetreffende vraag ten antwoord, dat 'dit Markuagedeelte niet in. aanmerking komt om er zich op' te beroe'pe'n, want dalt het niet in alle handschriften voorkomt en dat de nauwkeurigste met het achtste vers ^ eindigen.

De kerkvader Hieronymus (gestorven '420), een man, die steeds angstvallig zorgde, dat geen vlekje zij'U orthodoxen naam besmeurde, die bovendien als vertaler van de vulgata in de Schrift, en )haar handschriften thuis was als weinigen, schreef in denzelfden zin als Eusebius.

En het meest opimerkelij'ke is, wel, flat aanleiding daartoe gaf, wat ook.in het gesprek tusschen Prof. Kuyper en den heer Netelenbo's tot een verklaring leidde, n.h het onderscheid tusschen fi'et opstandingshericht van Markus en dat van 5\'Iattheus.

Inderdaad, l'histoire se répète.

Doch ook jhuin eenige grond was niet om op die manier moeilijkheden , uit 'den weg , te ruimen, maar de varianten in de handschriften. Ook is deze geschiedenis nog in een ander opzicht leerzaam.

Telkens doet Prof. Visscher het voorkomen, pok' in de boven aangehaalde passage, dat wanneer, het Markus e vang el i e als kanoniek werd aanvaard, daannede ook de Cianoniciteit van het Markus slot werd uitgesproken.

Welnu, het geval van Hiero'uymus bewijst klaar het tege'udeel.

Het mag als bekend ondersteld, welk een invloed Hieronymus heeft gehad op; , de •kerkelijke vaststel-^iÖ^S^^^^^ÉifS? iiii^S' liing vah deri 'kahón, •Weikè riog bifzIjK Teven plaats had (393 en 397).

Sommigen beweren zelfs, dat die vaststelling reeds vroeger plaats had en wel bijna uitsluitend onder drang van Hieronymus.

Ofschoon hij' dus die kerkelijke vaststelling van den kanon, waarin ook Markus is opg'enomen, van harte aanvaardde, verstond Kj die kanoniekverklariinjg niet zóó, dat mien oiok die gedeelten van een kanoniek boek als zioodanig; erkende, waartegen op grond van de handschriften rechtmatig bezwaar kan - worden ingfeibracht.

Dit argument van Prof. Visscher is alzoo historisch niet steek-houdend gebleken.

Maar hoe staat het 'nu mfet de handschriften?

Die brengen ons, in zake het slot van Ma.Tkus in groote ongelegenheid.

Het handschrift, dat waarschijnlijk het oudste is, 'het Vaticaansche, " 'heeft dit slot niet. Daarin woïdt het Markusevanlgelie met 16:8 besloten, Maar eigenaardig wordt vlak daaronder een ruimte opengelaten en niet, gelijk het bij andere boeken gewoon is, dadelijk tot een nieuw boek, hier Ihet evangelie van Luk'as overgegaan. Die open plaats is veelzeggend. De schrijver van dit handschrift moet óf gevoeld hebben, dat het evangelie hiermee niet uit kon zijn óf geweten hebben van een slot, maar dat niet hebben durven opnemen, , omdat hij aan de ecjhthedd ervan twijfelde.

In het denkelijk op! één na oudste handschrift, het Sina'itische, ontbreekt het slot geheel zonder dat 'er hij den overschrijver o'ok xnaai eenige aar­ zeling openbaat wordt door lOpen ruimte of zoo iets.

De latere handschriften en vertalingen staan tegenover deze kwestie gedeeld. Vele hebbten het slot, anderen niet.

En wat de kwestie' nog. ingewikkelder, maakt is wel, dat in sommige een ander, korter slot wordt gevonden, dat aldus luidt: „Alles echter, wat 'hun was opigedragen, boodschapten zij in het kort aam Petrus en de zijnen. En daarna zond ook Christus zelf van Oosten naar Westen door 'hen uit de heilige en onvergankelijke prediking van het eeu, wige heil. Amen".

Er is een handschrift, waarin zelfs beide, het kortere en het langere slot voorkotaen.

En om er nog dit aan toe te voegen: de open ruimte in het Vaticaansche handschiift schijnt berekend te zdjn op' 'het kortere, niet op' het langere slot.

Wij vleien ons, dat ook de meest eenvoudige lezers er zich nu eenigszins een denkbeeld van kunnen vormen voor wat groote moeilijkheden onze tekstonderzoekers worden geplaatst.

Zij kunnen er 'zich heusch niet, gelij'k Prof. Visscher, met een handomdraaien van afmaken.

Hier moet eerlijk onderzocht worden.

Een struisvogeltheologie, die de moeilijkheden niet erkennen wil, zal nooit bevrediging schenken.

Daarenboven moeten wij altijd weer hiertoe terug: de Heere heeft die moeilij'kheden op' onzen weg' gelegd.

En als wij nu maar niet 'wijs zij'n bij onszelf, niet boven de Schrift gaan staan, maar ook hier de 'hulp van den Heiligen Geest afsmeeken, zullen wij in dien arbeid gezegend worden.

Maar zonder inspia'nning ; zullen wij het jechte niet te weten komen. - iBSlSV

Het komt ten slotte hierop.' aan: wat zijn "de beste handschriften?

Kon 'men nu "van dezen regel uitgaan: de oudste zijln de beste-, dan wa're de zaak natu^urlijk beslist. Dan 'ZOU het M-arkusslot aanstonds móeten vervallen. Maaj .aóó staat het niet. Jongere handschriften kunnen zeer wel afschriften zijn van nóg - oiudere en tevens z-uiJverder..handschrill; en dan die wij bezitten.

Evenmin mag men de s\eiMg huldigen: het handschrift, dat het meeste bevat, is hel besle. Beza, de vriend en - opyolger van Calvijn kreeg in 1562 uit Ly-on een handscjhrift, dat naar hem de codex van Beza w-ordt genoismd of naar de plaats, w-aar het thans berust (Cambridge) de codex .Contabrigie-nsis, en dat vele inlasschingen van latere oyerwerkers telt. Gelukkig 'zijn die inlasschingen a, an de wij^e v-aïi schrijven duidelijk , te ïierkennen. Maar het is oiok niet buitengesloten, dat een handschrift met inlasschingen en al' later do-or «één hand werd •o.vergeschreven.

Hieruit blijkt wel met w-at nauwlgezetheid en voorzichtigheid men te - werk heeft te gaan.

En dat de gelooivige geleerden hierbij' elkander als één m-an dienen te steunen.

Het is, olf iBrof. Viss0her jhiet tekstonderzoek - als een quantité négligeable, iets dat veilig verona.chtzaanid kan woirden, beschouwt.

Hij schrijft: „Er is ïn dit slot , niots, dat o-ns, afgezien van het .critisch apparaat, noopt om het aiaaj: vorm^ of inhoud in een Evangelie misplaatst te .achten".

Nu, daaïover zal ieder, ook Prof. Kuyper, het wel met hem eens zijn."

Maar in dat tekstkritisch appara, at zit 'm juist de knoop.

Men kan daar zoio maar niet van „afzien".

Dat is den mian van wetensc-hap', die eerbied heeft, voor iGods iW|0ord, oinw-aardig.

Zoo is 'er dain tusschen hen, die wars zijn van alle Schriftkritiek, zieer wel verscliil van gevoelen moigielijk ten opzicWe van Markus 16:9—20.

Laten wij thans ons gevoelen kenbaar maken.

Wij voior ons beschouwen ihet Markusslot als kanoniek. Aan de eohtheid ervan meenen wij niet te moigen twijfelen.

Doch niet op de gronden, welke Prof. Visscher bijbrengt.

Maar op geheel andere. Allereerst rekenen we met het giewiöhtige feit, dat de kerkvader Irenaeus, die een leerling was van Polycarpus, welke op zijn beurt weer een leerlimg van .Johannes was, dit slot als echt erkent. Irenaeus stond dicht bij .den apostolischen tijd, dichter dan eenig ons bekend handschrift." Ook slaan wij zijn autoriteit hooger aan dan die van een Eusebius en Hieronymus. Irenaeus kenmerkt zich door wondere scherpzinnigheid. Dit betreft vooral het dogmatische, maar dit houdt vanzelf verhand met een kwestie als het Markusslot. Het wil ons voorkomen, dat de verdiensten van Irenaeus noig altijd door de kerk en inzonderheid door de beoefenaars der dogmatiek niet naar waarde zijn geschat. Zijn oordeel over het Markusslot le; gt voor ons dan ook zwaar gewicht in de schaal. Hem hioet een handschrift ten dienste hebben gestaan, waarin dit wel voorkwam.

Hierbij komt nog iets. In een Armenisch handschrift der evangeliën, dat weer berust op een oude Syrische uitgave valt op te maken, dat het Markus-slot, waarboven in dit handschrift het opschrift staat: „Van Ariston, den Ouderling", reeds in de eerste helft der tweede eeuw, misschien zelfs, vóór het einde der eerste eeuw bekend was en met het Markus-evangelie 'bijeengevoegd.

Technische kwesties als het afbreken van den papyrus, waarop destijds de handsdhriften werden gföschreven, laat ik nu maar terzijde, hbewel hieruit misschien het verloren raken van dit slot bij een handschrift, waarvan later afschriften werden gemaakt, zoude kunnen worden verklaard.

Voor mij behoort daarom Markus 16:9—20 wel degelijk tot het , Markus-evangele.

Ik geloof dan ook, dat de tekstkritische kanon van Zahn: „wanneer twee langere teksten, welke elkaar wederkeerig uitsluiten en welker ontstaan uit den korteren tekst kan worden veAlaard, staan tegenover een kortere, de kortere als de oorspronkelijke moiet worden beschouwd", veel te algemeen is om op dit bijzondere geval te worden toegepast.

Grondige reyisie van de tekstkrilisdhe methode, welke Zahn e.a, volgen, ware m.i. wel gewenscht.

Maar misschien vraagt mij een kenner, of ik dan voorbijzie de eigenaardige taalverschillen tusschen fhet M.arkus-slot en het overige deel van het Markusevanigelie.

Daaraan zou ik mij niet gaarne schuldig maken.

Want alles in de Schrift is ouas belangstelling waard.

Die taalverschillen zijn er.

Of ik dan .aanneem, dat het Markus-slot van Markus zelf is?

Gaarne ztou ik ook hierop ingaan, indien ik niet moest voortmaken om dit artikel te beëindigen.

Nu moet ik evenwel volstaan met er op te wijzen, dat al ziouden deze verzen er door andere hand aan zijn toegevoegd, dit ook onder inspiratie des Geestes zou zijn geschied en het dus aan de eanoniciteit, aan de onfeilbaarheid van dit evangelie niets zloiu afdoen.

Ook levert het geen bezwaar op' om het dan toch het evangelie van Markus te 'blijven noemen.

Immers, wie aanneemt, dat de laatste hoofdstukken van Deuteronomium door Joz.ua ziijn geschreven, zal toch spreken van de vijf boeken van Mo'zes. In den Romeinerbrief is één vers (16:22) in geen geval van Paulus, misschien ook het volgende vers niet. Toch kennen wij daarom dien brief nog niet aan Paulus en Tertius, maar alleen aan Paulus toe.

Doch ik behoef dat niet verder te ontwikkelen.

Want Prof. Visscher zelf schijnt de meenihgte zijn toegedaan, dat het Markus-slot zeer wel van een ander dan van Markus kan zijn (bl. 25).

Niemand kan aantoonen, dat het absoluut onmogelijk is, dat dit slot van Markiis zou wezten. Verschillende hypoitheses zijn opgeworpen, die Markus als auteur handhaven. En die zouden stellig te vermeerderen zijn.

Maar niemand kan ook bewijzen, dat dit slot per sé van Markus moet zijn.

Als Markus dit slot geschreven heeft, dan heeft hij dat eerst veel later gedaan, toen zijn uitdrukkiaiigswijze een eenigszins andere was geworden. Doch waarom zouden we nog langer aan gissingen het woord geven?

Zekerheid verkrijgt men voodoopig toch niet.

Men zal zich met waarschijnlijkheid moeten tevreden stellen.

Hoe meer wij ons in deze kwestie verdiepen, hoemeer we moeten bekennen: wij weten het niet.

In ieder geval, hebben wij niet het recht een ajnder te verbitteren, die aan de. waarheid der Schrift vastihoudt, maar meent dat de beste handschriften uitvwjzen, dat het Markus-slot een later toevoegsel is, dat aan andere evangeliën is ontleend.

Laat men liever gezamenlijk arbeiden om tot zekerheid te geraken.

Tronwens, Prof. Visscher heeft het gevoelen van Dr Kuyper zeer eenzijdig uitgelegd.'

Stellig vindt men een enkele uitspraak in zijn Heraut-artikelen, waai-uit men kan opmaken, dat hij het Markus-slot als niet kanoniefe loslaat.

Toch frappeert het, dat er gedurig ook een an­ dere gedachte bij hem bovenkomt.

Hij zegt, dat „dit slotgedeelte w aar schijn lijf k niet van den Evangelist Marcus afkomstig is". Of ook, dat hij beweerd heeiït, dat „de laatste verzen van het Evangelie van Marcus vermoedelijk niet van Marcus zelf afkomstig waren". En hij vraagt aan Prof. Visscher, hoe deze kan beweren, dat de onderstelling, dat het slotgedeelte van het laatste 'hoofdstuli van Marcus zelf afkomstig zou wezen, met Art. 4 onzer Confessie in strijd zou zijn? "

Men ziet, dat Prof. Visscher en Prof, Kuyper in deze niet ver van elkander afstaan.

Want het laatste standpuni-neemt Prof. Vissciher blijkbaar zelf ook in.

Jammer, dat hij dit met .Kieèfl willen zien en zijn köllega krampachtig bij het eerste gevoelen vasthoudt en hem daarop' uitsluitend aanvalt.

Volkomen zekerheid heeft Prof. Kuyp'er in deze kwestie blijkens zijn artikelen niet.

Wie heeft het wel?

Prof. Visscher todh. pok niet.

Maar waarom dan tot verkettering overgegaan?

Wa, arom dan gepleit met argumenten, die voor de vierschaar eener geloovige wetenschap niet gelden?

HEPP.

Het Zanflvoortsche besluit.

Voor eenige weken kwam bij-, ons een tweede schrijven van Ds Van den Brink in.

Wij moesten het even laten liggen, omdat er andere onderwerpen eerst aan de orde dienden gesteld.

Ook ditmaal verleenen we dan nogi aan den hoiaggeachten inzender het woord.

Hooggeachte Redaictie,

Als 'k niogimaaliS om giaistvrijheid bij n laanklop, is het niet laoo. zeer, om op te fcomen teg'en law beschioiawingen in het vorig niamjner van dit blad. Van een langgerekte persdiscugsie ben 'k geen minna, aii' en "tot eenparigheid van g-e voelen' ia de aanhangig© , zaak aow veel heen-en-weer gesclirijf licht niet leiden. Het komt mij voor, dat gij de principiëele kwestie, waarhet om-gaat, •ontdinikt. Na'ar mijn gtevoelen, diat mijn hooggeschatte leermeester, Trof. Ratgers, mij heeft ingeprent, heeft elke plaatselijke kerk ten volle recht en bevoegdheid, .zonder zich verplicht te weten tot heti'aadplegen tier meerdere vergaderingen, om regelingen te treffen, welke gij voor haar 6ig; en kerkelijk leven niittig en noodig acht, nnits , z: e maar niet in strijd is met de Kerkenordening!, met besMten van meerdere vergaderingen, met de Belijdenis, en bovenal met Gods Woord. Dit aciit ik .zuiver-Gereformeeid en 'k zie er gleen greintje independentisme in. Tot dusver scheen dit ook het gevoelen te izijn van de kerkelijke persorganen, ook van „De Refonnatie", ziooials 'k met enkele voorbeelden aantoonde. Dat er nu, zooals n .zegt, sindis lang speciale onderlingen waren, versterkt mijn beroep op het invoeren van den jenigöoiuderling'; immers had de pers dan 8, 1 la.ng! alarm moeten blazen. Of banigt de bevoegdheid der , piaa.tselijke kerk om iets nieuws te creëeren af van de vraag, of daaromtrent „eenigi ernstig verschil" rees? Dat is een kwestie van appreciatie! En bovendien, dan zou er toch .zeker sprake moeten z^n va.n verschil in de kerken en niet oinder de geleerden of onder de persmannen. De Kerk des Hoeren is toch niet gjehoiiden, om met hetgeen gij oorbaar lacht te wachten, totdat particoliere personen haar ©en eenparig en eensluidend advies hebben gegeven.

Maar nu bet hoofddoel van mijn schrijven.

Tot raujn verwondering hebt 'a, niet overgenomen, wat ik schreef in „Noord-HoUandBich Kerkblad" en „De Bazuin". 'kHad daar vast op gerekend, anders ware mijn vorig schrijven aan u geheel a.nders tótgevallen. 'k Meen, dat uw le, ziers ook recht hebben te weten wat ik schreef. Eigener beweging hebt U terstond overgenomen, wat genoemde bladen over het Zandvoortsche besluit ten beste gaven; daarna lOok wat „De Heraut" aan het artikel van „De Bazuin" toevoegde. Moeten nu niet üw lezers, ten einde izidh een zelfstandig oiordeel te kunnen vormen, ook vernemen, wat daartegen werd ingebracht? Wel oordeelt u, dat ik in mijn bij Uingezonden stuk zakelijk weergeef, wat 'k schreef aan genoemde bladen, toaai' izioo oordeel ik er niet over en uw lezers iZiullen, als zij ermede op de hoogte zijn gebracht, ook wel van een ander gevoelen Eijn. Waar mijn vertrouwen, dat U wel vanizelf bedoelde stukken izoudt overnemen, beschaamd werd, verzoek 'k ü thans nadrukkelijk mijn schrijven in beide bladen alsnog onder de oogen uwer laaers te brengen.

Intusschen dankt U voor de plaatsing van het bovenstaande

Uw medebroeder in Christus, H. C. VAN DEN BRINK;

Zandvoort, 21 Mei 1921.

Ds van den Brink beroept zich hier op de autoriteit van wijlen Prof. Rutgers, wiens woord wel niet het einde is van alle tegenspreken, maar toch ook voor ons niet minder hoog gezag heeft dan voor D's Van den Brink.

Evenwel, wij meenen te moeten betwisten, dat zijn beroep opgaat.

Als eers1> ö' vereischte voor zelfstandig handelen van een plaatselijke kerk stelde Prof. Rutgers, dat haar besluit en daad buiten kijf in overeenstemming zijn met onze kerkenorde.

En dat juist staat bij het vrouwenkiesrecht in de kerk niet vast.

Nu kan men Avel juridische handigheden te hulp roepen en' zeggen: de kerkenorde maakt bij de verkiezing der gemeente geen uitdrukkelijk onderscheid tusschen mannen en vroiiwen, sluit de vrouwen niet uitdrukkelijk buiten.

Maar op ds kerkenorde een juridische uitlegging toe te passen is niet geoorloofd.

Onze kerkenorde is immers geen wetboek.

Indien alles, waarover de kerkenorde niet u i t-drukkelijk spreekt, door de plaatselijke kerken in praktijk mocht worden gebracht, zou ons kerkelijk leven al spioedi, g in het honderd loopen.

Het m, ag bovendien in dit geval wel als uitgemaakte zaak gelden, dat onze vaderen zich in onze kerkenorde niet opzettelijk zóó hebben uitgedrukt om voor het vrouwenkiesrecht ruimte te reserveeren.

Daarom mag in een kwestie als de onderhavige het kerkverband niet worden genegeerd.

En wat nu; 'de zaak betreft, welke door D's Van den Brink in zijn schriijven als het oardinale punt wordt aangeduid.

Laat men er toch nooit vast op rekenen, dat wij iets in onze Pers-schouw zullen opnemen.

.Wij hebben daarbij steeds met verschillende factoren rekening te houden.

Als ptersoon zouden wij Ds Van den Brink gaarne een genoegen doen.

Als redacteur moeten wij weleens wat strenger optreden dan ons lief is.

Wij voorziagen, dat de ingezonden stukken van DB Van den Brink in de door hem genoemde bladen niet onbeantwoord zouden blijven.

Dit bleek achteraf ook juist te zijn. 'Prof. Bouwman schreef reeds vier uitvoerige artikelen naar aanleidinig van de missive van Ds Van den Brink. Ook andere bladen gaven breede bescho'uwingen.

En waar het stuk van Ds Van den Brink in „De Bazuin" inging tegen wat dit blad naar aa.nleiding van de Zandvoortsche kwestie "söhi'eef, zouden we vanzelf oiofc Prof. Bouwmans verdediging moeten opnemen.

Zoo zouden we voor weken aan dit onderwerp vastzitten.

Dat nu achten wij niet gewensdht. - v: -J»|%--

En meent 'Ds Van den Brink, dat in zijn stuk * in ons blad zijn gevoielen niet zakelijk werd weergegeven, ztoio zou ik • daartegenover willen opmer-• ken, dat onze geachte opponent de gave bezit om' in enkele uitdrukkingen te ontwikkelen, waarvoor anderen kolommen zouden noodig hebben.

Die enkele uitdrukkingen worden noch in ? ; , ijn eerste, noch in zijn tweede inzending' gemist.

En ik mag' onderstellen, dat het gros onzer lezers ze uitstekend begrepen heeft.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's