GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Roomsche waardeering.

Onder het opschrift „Zeer merkwaardig" neemt de „Amsterdamsche Kerkbode" het volgende over uit het Roomsche jdagblad „D|e Tijd":

De heer P. P. Geurts schreef in h'et roomsche .jdagblad „De Tijd" onlangs het volgende: •-; •' : i „Niets ware maer'te betreuren, dan dat met den persoon van mannen als dr* Kuyper en dr Bavinck oolc hunne litteraire nalatenschap uit onzen gezichtskring ©n onze heugenis vefdween. Het ware jammer voo'r onze Christelijke beginselen, voo'r onze Christelijke staatkunde, sociologie, opvoeding, ' voor heel onze Christelijke geestesbeschaving en cultimr. Jammer ook, en dat niet op de laatste 'plaats, voor onze lettelrkundige en stylistische vorming.

Verre van .ons deze twee "mannen op .één lijn te istellen. Kuyper is niet alleen een polyhistor en leen litteraire reus, hij is bovendien een genia en een diep'denfcer van zich zelden of nooiit verloochenende oorspronkelijkheid.

Bavinck is een groot geleerde, een vaardige en sierlijke pennevoerdieir, een ongewoon talent — maar niet een buitengewoon „getalenteerde" en allerminst een 'genie. Maar alles te zamen genomen moeten wij tóch in onze eigen rangen met ide lantaarn van 'Diogenes op zoek gaan, om onder onze staatkmidigen, sociologen, pisychoiogen en paedagogen mannen te vinden, die hem overtreffen of ook maar evenaren.

Onze armoede 5s hier te groot, dan dat wij de schriftelijke kennis van zulke corypiheejn onbenut aan ons 'zouden kunnen laten voprbijgaan. De Christelijke, de KaÜioheke gedachte, vond in de aangeduide wetenschappen ten onzent maar zelden een welsprekende, individueele, laat staan „alleandividueelste" expressie. Degenen onder de ónzen, die zooal niet Ischitterende talenten, dan toch stellig de noodige wetenschap bezitten om oorspronkelijke boeken te fechrijven van degelijk-katholiek gehalte, ten «nde ons op' jiolitiek, ^ociologi'sich terrein enz. te oriënteeTen, hebben die wetenschap', nuchter of schuchter, meestal voor zichzelf gehouden. Wijl zijn daardoor gedwongen, om in vreemde gaarde, zoowel in binnen-als in buitenland, lettervrucht en letterloover te plukken en te garen.

Als de groote vadeïB en kerkleeraarsi het niet versmaad hebben in de leer te gaan bij de heidensche klassieken, bij de Grieken en brj de Romeinen, om hun gedachtensc'hat te verrijken en te versieren, dan ware het toch een benepen en klein zieüge opvatting, om onzen gezichtskring^ te willen beperken tot het eigen, uiterst armoedige erf.

Stellig en zeker waar het geldt de kennismaking met schrifturen van niet-katholieko mannen, die ons in vele en velerlei qpzichten nastonden in Christelijke levensopvatting en onze meerderen zfln in litteraire vormkracht."

Dat dit maar niet «en phrase is, doch ernstig gemeend, blijkt wel uit de „Gids bij' Bavincks Paedagogiek", door Rombouts samengesteld en bij' Malmberg verschenen.

Zulk een waarldeering miaakt de soms kleine bestrijding door de Roomsche provinciale pers weer

Prof. Bollandf

Tegenover Bollands nagedach'tenis zal Rome's houding vanzelf een gansch andere zij'n.

Ook in Bolland kan de waajideering onzerzijds vinden, wat van haar gading is.

Doch 'hij stond in geestesgesteldheid zeer ver van ons.

Waar wij daarover nog niat lang geleden in ons blad hebben geschreven, zullen we dit nu laten rasten.

Zijn overlijlden had Kij tevoren reeds aangekondigd als een groot veïÉes 'voor de wijsbegeerte.

Met hem zou de laatste wïj'ze heengaan. Sitelt nu tegen deze zelfoverschatting het nuchtere „In Memoriam" van ide „N. R. Crt":

Gisteravond is na een vrij langdurig lijden overleden Prof. G. J. P. J. Bolland.

Bolland was — ook zijn wetenscha.ppelijke en andere tegenstanders zullen dit toegeven — een man en, geleerde van m'eer dati gewone beteekenis. Niet alleen, dat hij zidh als autodidact opj, phililogisch, theologisch en ipih'ilosopihis'oh gebied een omvangrijke kennis had Vervvo'rVen, 'hij verdedigde eï mtet talent en vuur ook zeer gedecideerde en belangrijke — zij het dikwijls Veel bestreden — opvattingen.

"Albert Verweij heeft in 1896 naar aanleiding van BoUand's intreetrede als Leidsch hoogleeraar geschreven, dat daaïlnede de hartstocht aan de universiteit was gebracht. Diit is later in ruimeren zin het geval gebleken, ^dan de 'Nederlandsche letterkundige en dichter bedoelde «en toen nog kon woten. Voor een wijsgeer inderdaad een opmerkelijk iets.

Bolland was geen geleerde, 'die zich achter zijn boeken verborlg. Hij heeft zijn wetenschappelijke overtuiging, eerst als aranhanger van von Hartmann, da, aTna van Hegel, midden in het leven gedragen en den strijd daarover niet geschuwd, hem zelfs gezocht. In leen tijd, dat meer 'dan vroeger de levensbeschouwingen ook (en alleen op wetenschappelijken grondslag steunden, kwam hij daarmede aan een in wijde kringen levende behoefte tegemoet. De philosop, h'ie, hoe moeilijk ook haar beoefening is, hééft daarbij dit op h.v. de natuurwetenschap voor, dat zij zich hl het centrum zelf van den menschelijken geest plaatst. Ziij "blijft met dat al teen zware last, een .te zware last, om zelfs ook maar in beperkte mate volksbezit te zijn. Een bewijs voor deze stelling zou men kunnen ^putten uit de magere uitkom'sten van Bolland's eigen onderwijs. Ben nog ste'rker kan Btten halen uit 'de bestrijding, die hijzelf .heeft ondervonden, nu niet wat betreft de waarheid van de Heg'eliaanscbe denkwijze, maar met betrekking tot de juistheid zijner inteïtitretatie daarvan op zeer essentiëele punten.

Het, zaad, dat Bolland heeft uitgestrooid, is voolE veiTow^g het grootste gedeelte in onvniclitbaren bodem gevallen. Het was trouwtens een. woord ran hemzell: indertijd, (lat. het weeii' nacht zou wiorden in 'de ijhilosophae in ons land, wanneer hij ec niet meer zou zijn. Van overdrijving is deze uitspiraak niet vrij te pleiten, doch "^ het aantal van zijn leerlingen, dat zich «en wetenschappelijken naam heeft verovörd en de bij Bolland opgedane Hsgeliaansche denkbeelden getrouw is gebleven, is zeel' zeker te tellen.

Waaraan dit is toe te schrijven? Behalve aan het moeilijk doordnngbare dioomige kreupelhout dezer wetenschapt, o. m. aan het leit, dat zijn onderwijsmethode rhapsodisch Was en den leerling met weinig geduld behandelde. Had hij zijn göhoor — niet alleen onder de univörsitaire jeugd in Leiden, maar ook bij de dikwijls weinig ontwikkelden van beide seksen in andere steden — meer aanknoopingspunten trachten te verschaffen, hij zou tegelijk strengere edschen hebben gesteld en daarmede vanzelf leen selectie hebben bewerkstelligd onder öe velen, die zich nu aain zijn welsprekend woord 'een roes hoorden.

Deze expansiviteit, die over moeilijkheden heen gleed, waarmede hij zelf geen wteg moet hebben geweten len die te weinig aandacht besteedde aan het leggen van de fundamenten, heeft tot ontwrichting van zwakke igeesten bijgedragen. Vele degelijke studenten zijn ook dooir heïhaalde piotemieken tegen ambtgenooten ver van zijn colleges gebleven. Zij, die er wel kwamen, werden van meer kritischen zin vervuld dan op' dien leeftijd heilzaam is. Men werd bij Bolland steeds herinnerd aan een brief, dien merkwaardigeïwijs zijn meester Hegel zelf, die anders de openbaairheid nooit heeft geschuwd en. de klappen ook wel kon uitdoelen als het te pas kwam, eens aan zijn toenmaligen vriend Schelling heeft geschreven. Hegel uitte er daarin zijn verwondering over, dat Fichte or zich niot toe bepaalde een 'klein troepje leerlingen stil op te kweeken, om Qe anderen aan zichzelf oveir te laten. Zijn onze inlichtingen juist — en de verschijnselen wijzen wiel daarop — dan hebben de treurige ervaringen van de laatste ]a: ren Bolland echter meer en meer in zichzelf doen terugtrekken on wellicht in (een ander viitërlste laten veivallen

Het moet hem vooral hebben gegriefd, dat hij uit den kring zijner leerlingen het verwijt heeft gehoord, Hegel op cardinale punten verkeerd gereproduceerd te hebben. Wij berinneren aan het voor eenige ja: ren verschenen en in onzs kolommen besproken boekje van den beer K. J. Pen, And.3re leerlingen, met een zekeren naam op het gebied der bijzondere wetenschappen zag hij daarentegen met fde groote gedachten van den meestor omgaan op ; een wijze, die hem ten slotte wel twijfelmoedig moet hebben gemaakt over de resultaten van zijn onderwijs.

Dat hij niettemin voor alles de vereerde voorganger is .gebleven, die nieuwe perspectieven heeft gebracht in de oefening van de philosophio in Nederland en daarbij zijn gansche persoonlijkheid "heeft ingezet, staat vast.

Met enkele woorden mag dan nog Bollands werkzaamheid op het gebied der taalkunde en der godsdienstwetenschap worden he'rdapht. Reeds verscheidene jaren oud is zijn boekje ovör de Alt-Hellenische Wortbetonung 'en hekend zijn vooiral zijn latere geschriften over de vraag, of Jezus geleefd heeft. Verdeï hebben vooral het RoomSch-Katholieke geloof — hij was reeds vroeger van roiom', 5ch pirotestant geworden — de theosofie en de vrijmetselarij. zijn polemische belangstelling gehad.

Bolland is in 1864 te Groningen gebonen en eerst onderwijzer geweest. Daarna wend hij op zijn door zelfstudie verworven akte middelbaar Engelsch in 1881 benoemd tot leeraar in het Engelsch aan de hoogere burgerschool te Batavia. Vijftien janen later, nadat hij zichzelf Grieksoh en Latijn had geleerd en daarmede in de theologie en philosophle was doorgedrongen, volgide zijn benoeming tot hbogleeraa.r in de ..wijsbegeerte te Leiden, waar hij met een rede over Verandering en Tijd als opvolger van Land zijn intrede deed en spoedig onder de Hegeliaansehe suggestie gjeraakte. Verscheidene werken van Hegel heeft hij opnieuw met aanteekeningen voorzien uitgegeven. Van zijn eagen latere filosofische werken noemen wij bet Collegium logicuih, De Natuur fen De zuivere Rede. Uit den tijd van zijn pennestrijd met Schaepman dat& ören de Oude ge-' gevens uit het veïre verleden der kerk, Roomsche historie enz. 'Ovör het leven van Jezus: De groote vraag, de Evangelische Jozua lenz.

Eenige jaren •geleden is een malTmeren buste van hem, aangeboden door een aantal leerlingsn en uitgevoerd door Tenniote, in het Rijksmuseum: geplaatst.

In ïdeze beoiordeeling schuilt veel waars. Bollands invloed slonk zieinderoogen.

In so'mmiige iijheologen als Dr A. H. de Sartog bleef die evenwel merkbaar.

Ook (mder giestudeenden in andere wetenschappen Jiald' Bolland zijn vereerders.

Nu behoeift niet van Jiem te wonden getuigd, tfat hij heenging zonder begeeni te zijh. ^ .

Had hij langer geteefd, misscjhien wel.

Een oritlioldioix hoogleeraar.

Thans heb ik het over een hOiOgleeraar, die pas zijn ambt heeft aanvaarkl, Pr J. A. Cramter.

Minister De Visser, idie de benoetaing van dezen zijn vriend als onviergajik'elijke'posit op' de debetzij'de van zijn minisljerschap peiett staan en don schijn op zich laadde, ite staan ondieir den dn-ang van een zekeren coterie-geest, beeft den etivelen niioed gehad hem onthodox te noemlen.

Hoe orihoidox hij wel .is, blijkt^ misschien hel sterks'l uit.: h§t5yÊey; i_; : -!tefe'sdev, i, .in0iderne schrijver vaa de rubriek V, Godsdienstig Leven in• Nederland" in bet , , Alg. Hahdielsblad'V-Br C. E. Hooykaas, van Dr Cramers pas verschenen boe^k, zulk een gunstige, in somniige opzichten zelfs geestdriftige recGnsLe gaf. '

Hij noemt Dr Craniier ethisch'-WilitanL, in iegenstelling met het vroegere: elhisch-irenisoh, :

De hoogleeraar is volgens, hem' strijdvaardig', naar links, slaigvaardig naar rechts.

Als blijk van dit laatste fflietmoireert hij':

Met dat al maakt de schrijver onder eenige plichtplegingen zich toch resoluut van h!ot Protestantsch dogmatisme af. D'S leer der Drieëenheid is voor ons denken kortaf onhoudbaar; wij zijn er ten eenenmale van vervreemd, en met het oog .op de jongeren vooral is dit dogma, een bezwarende last.

Dat. Dr Cramer de Drieëenheid Gods loochen'Je, wisten wij reeds lang. Toch is het goed hier'ian te worden herinnerd. En men vraagt zich met te ment verwo'ndering af: houdt minister De Visser dait voor orthodox?

Dr" Hooyktias cönsLate€.rt ook 'triomiantelijk, dat prof. Cramer 'het liberale Jezus-beeld doet herleven. Hoe 'kritisch de hoogleeraar ook tegenover de evangeliën staat, Ha.ndelingen 2 : 36 is voor hem echt. Waai-om? Omdat het overeenkomt met zijn ervaring. Dit schijnt een wo'nderlijke bewering.

Maar de omgang met dr Cramer's boek geeft de verklaring voor zoo wonderlijke bewering: dit woord •— ach, 't komt ove'reen met de ervaring van den schrijver. Zou 't dan niet echt wezen ? Wonderlijk, nog ieens, schijnt ons dr C.ramer's standpunt, maar de 'eer ziij hem gebracht, dat hij het zonder omwegen blootlegt. Als iemand ons de ethische dooreenmonging van innerlijke Godservaring en beroep op geschiedenisfeiten duidelijk zal maken, dan moet blij het zijn. Centraal is 'hïer het geloof aan den uit het graf herrezen Heer. Wezenlijk is hier verschil met het „libierale" Jezusbeeld, door dr Cramer wel uitvoerig en herhaaldelijk bestreden en als een , , romantische sentimentaliteit" gehoond, maar met 'dat al.... in zijn eigen schoone opstel , .Jezus" gerecönstiucerd, neen, herleefd. Met reden; ik meen 'dat deze voorstelling veel minder verouderd is 'dan ladicale en reactionaire theologen baweren.

Op gro'na'van ervaring wil prof. Cramei .aog aan de opstanding van. Chiistus vaslhO'U'de'n.

De redacteur van het Handelsblad wijst Of .het 'tegenstrij'dige in dit betoog .en zet 'den Utrechischcn ho'Ogl'& eraar aklus vast:

Maar — terwijl men op 't punt van tal van wonderverhalen met 'dr Cramer zeer wel 'tot .een vergelijk zou kunnen komen, op één punt-.'hokt het; de Opstanding uit het graf. Dr Cramer'acht het geloof daarin onmisbaar, wil het Christelijk geloof Iniet vervluchtigen tot een ideeën-complex; nu ja, maar vooral: hij gelo'oft het zelf ein spiant alle macht in om verstandelijk dit geloof te rechtvaardigen. Weliswaar 'erkent hij, dat de Opstandjng niet in 'den gewonen zin een historisch feit mag heeten (blz. 189), dat het critisch onderzoek niet verder komen zal'dan "tot het feit, dat' er discipelen geweest zijn, die aan de opstanding hebben geloofd (blz. 191), maar niettemin stelt hij vast, dat de igelooi'servaring van hemzelf met duizenden anderen spreekt van een oveirwinning van den dood door Christus en van Zijn opstanding uit het graf. Ik meen met deze samenvatting den schrijver niet te kort ''doen. Maar toch sta ik • Verbaasd over de onredelijkheid der bewering en do duidelijke veirwarring van igeestefijke ervaringen en feiten uit .de geschiedenis. Wij voegen dr Cramer toe, wat ''hij in zake ide Drieëenheidsleer zoo scherp en goed aan anderen zegt (blz. 198):

Maar men make toch onderscheid tussihen het mysterie len de foirtauleering daarvan!"

En verder, wederom in dit voor zijn eigen betoog zoo gevaarlijke hoofdstuk tegen het oud kerkehjlk dogmatisme, als Idr Craiiiier zegt (blz. 211): „Een eeuwige generatie van den Zoon uit den Vadeï kan men moeilijk „ervaren" ", — vragen wij: kan men het ledige graf wèl ervaren, de hemelvaart van Jezus (en bet zitten ter rechterzijde der almacht Gods even zoo Wèl 'etvaren ?

Intusschen be'bbe-n Eatiierleden maakt 'Op Dr Cramers benoeming.

De „Am'ste'rdamsche K'erkb'Ode" gaat eenige jaren 'terug, toen Dr Cranlér als predikant hee! wat stof op'joeg door zijn sbeiling, dat ten aanzien van •den Heel-e Jezus geen feit en geen woO'rd vaststond.

En ver\'-0'lglt dan aangaande' het voorloopig verslag:

Het trof ons daaiin te lazen, op welke manier de minister, die in dezen de .verantwoO'rdelijkheid draagt, deze opmerkingen heeft beantwoord.

Het heette niet bewezen, dat de benoemde niet voor orthodox kon woixlen gehouden; en dat niettegenstaande de boven tnedegedeelde uitlating aanigaande den Middel'Sar, welke tot dusverre nog volledig voor 'Zijne rekening staat, daar óns althans van eene herroeping daarvan niets bekend is.

Prof. Grosheide noömt in „Noord-Hollanisch Kerkblad" het antwoord van deH minister iii^n'lig. Hij' acht de vragen niet gelukkig' gesteld. \in hij geeft > ëx een proeve van, hoe ze eigenlijk hadden ntoeten worden ingekleed.

Maar als de vragen'iiiï''"''éens'206''a'aïi'fteïi; Minister waren gesteld: ' •

1. Is de Minister niet van oordeel, dat waar in het algemeen gesproken in Nederland op dit oogenblik drieërlei theologische richting heerscht, de moderne, de' ethische en de. Gereformeerde, en waar de modernen te Leiden'hoogleeraren vinden, de ethischen te Groningen, het wenschelijk was geweest indien in de vafcature te Utrecht ook ditmaal gelijk vorige malen, - een Gerefonneerde was benoemd?

2. Is de Minister niet van oordeel, dat in de laatste vakature in de Theologische Fakiüteit te Utrecht tot boogleeraar is benoemd iemand, die reeds een leeftijd heeft bereikt, die alleen in buitengewone gevallen geen bezwaar kan zijn om tot hoogleeraar te worden aamgesteld?

3. Is de Minister niet van oordeel, dat te Utrecht tol hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis iemand is benoemd, die tot dusver slechts van een aeer klein onderdeel dier Kerkgeschiedenis werk bad gemaakt en , zich veelal op ander gebied heeft bewogen, tervi'ijl toch op de voordracht van Curatoren kerkhistorici geplaatst waren?

dan veiTTioeden we, dat de Minister, theoloog als hij is, niet izijn bevreemding had uitgesproken, maar giedwongein was gewp'rden O'p de i^rincipieele kwestie in te gaan.

Speculeeree.

Ernstig hebben wo'tegen z'ulk een „O'rthodoxrc" te getuigen.

Als dat orthodox is, wat is dan hetero-'dox? Maar no'oit mp-gen onzia. kelrken op' haai' orthodoxie mslapen. t«t§3*S|S3? $$|' 'Sl^Pl'-

Nooit mag vérgeilieli, idat er onder ons' z'elfs zonden worden b'edreven, die men nu eigenlijk zoo erg niet vinit.

Tot die zonden bfehoort ook hét speculeeren. Daarop vestigt het Wetekblaid , , , Timiotheus", zoo geschikt vO'Or het Christeilij'k 'gezin, de .oanriachi.

Speculeeren wil eigenlij'k zeggen: rondl? ; ijIlcen, waarnemen, ondenzioeken, en het woord werd vroeger alleen gebruikt op het gebied van de wetenschap. Toen bijvoorbeeld Issaac Newton do'or nadenken over izijn waarnemingen de W'ét van de zwaartekracht ontdekte, of toen Kant zijn beschouwingen gaf over „het verbe'vene en het schoone", was dat spekulatie in den eigenlijken zin van bet woord. Speculeeren is dus, het resultaat van izijn waarnemingen on zijn overpeinzingen samenvatten.

Maar het woord werd vroeger oo'k wel gebruikt fot aanduiding van een bijzondere soort van handelsof bedrijfsondernemingen. Wanneer menschen geld bijeenbrengen om bijvoorbeeld een goudmijn of een diamantgrO'Ove te O'ntginnen, of O'm tiandel te drijven met onbekende, onbeschaafde landen en volken, dan bestond de mogelijkheid van groote winst naast de mogelijkheid van groot verlies; dan mocht men wel terdege rondzien en overwegen, wat men deed, en dan hec'tte izulk een - onderneming een spekulatieve ondernemiu'g. - .^^IfcS

En izoo beeft spekuleéréh dè beteekenis gekregen •; ! van handel drijven met de niet te be'rekenen kans op groote winst, - waama, ast de kans op gnoot verüos bestaat. Zoo is er veel gespeculeerd in grond in de nabijheid van groote steden. Breidt zulk een stud izich uit, dan is die 'grond tegen hoogen prijs' te verkoopen als bouwterrein. Maar de kans op uitbreiding is van te voren niet volkomen te berekenen. En juist die onzekerheid is voor sommige perso'nen de prikkel tot specideeren evenals hij het dobbelspel.

Vroeger wai'en er slechts betrekkelijk weinig menschen, die zich met speculatie inlieten. Sedert den oorlog en vO'O'ral na den oioriog is de speculatie-.zlucht doorgedrO'nigen tot gmo'ote kringen van het volk.

De oorzaak daarvan is de onzekerheid, waarin alles izich bevindt. Het geld heeft geen standvastige waarde meer. De gieldkoers van sommige landen is izeer laag; gedaald. Evenzoo de ko'ers van de sch'uldbrieven, omdat men niet weet, of de betrokken landen de rente wel ten volle aullen betalen. Wie in een ander land moet inkoopen of naar een ander land vei'koo'pen, weet niet met zekerheid, wat hij moet betelen of wat hij zal ontvangien. En oo'k in het eigen land stijgen en dalen de prijzen, en maken de winst onzeker.

Daar komt bij, dat menigee'U verarmd is, en met speculeeren er weer bovenop hoopt te ko'men. Bij het rijzen en dalen der . koersen en der prijzen bestaat de kans op plotselinige win'st, en menigeen laat iZich door dien prikkel verleiden tot koopen en verkoopen, niet om handel te drijven, maar alleen om i vvinst te maken. Zoo' is het speculeeren in oHize dagen algemeen geworden, en ook geloovige Christenen "dóen er aan mee.

Nu is stellig niet alle koopen en verkoopen van . staatspapieren - en deïgelijfce af te keuren. Wanneer iemand zijn 'edgen veimogen of dat van een ander te beheeren heeft, dan kan hij voor de Vraag komen te staan: Moet ik dit of dat pfeipier verkoopen of hehouden? Wanneer hij dan aan de beurs een 'effect laat koopen, dat voor betroluwbaar geldt, en wanneeir hij een ander stuk van de hand 'doet, omdat het hem niet mieer vertrouwbaar lijkt, dan is daar van Ch'ristelijk stand-, pUnt niets tegen in te bre'Ugen.

Geheel anders wordt echter de zaak, - wanneer iemand geldswaardige papieren koopt, uitsluitend met het doel, ze weer te verkoopen, zoodra de koers hooger is gewiOirden, o-m' dan terstond weer andere te koopen tegen lage koers en deze op hun beurt weer van de hand te doen. Dan krijgen we het spekuleeren in den verkeeird'3n zin van het woord; Het lijkt uitwendig opi het voirige, maarhet verschilt 'c'r to, taal van, zoowel in de bewteegreden-en als ïn de gevolgen. Dau is het uitgangspunt niet Ide gedachte aan het voorzichtig beheeren van het kapitaal, maar alleen de begeerte, om do.or • 'den - toevalligen stand van de koersen zO'Oveel mo-. gelijk - wingt te' piaken, 'cn dat deugt niet. Ovei? het vëriilögen, op'' die wijze verkregen, schrijft ' - Salomo: „Goed van ijdelheid gekomen, zal ver

minderd wolden, " en in Ier. XVIi: ll l& zea wij: „Gelijk een veldhoen leieren veirgadert, maar broedt ze niet uit, alzoo is hij, die fijkdom' veirgaidert, maaj-niet met inecht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, ©n in zijn laatste een .• dwaas zijn." Dat dit waar is, blijkt dagelijks in het leven. •

Indien een Christen nog mocht .twijfelen, of jj'et goed is, op-zulk een wijze te spekuJeeren, dan vrage hij» zich maat' 'eens af; of hij op zulke handelingen Gods Kegm kan vragen. DOe gedachte reeds wekt tegenzin, terwijl we toch zeer stellig God mogen hidden, dat Hij ons in ons beroep on in onze zalen 'zegent, en ons wijsheid on 4nzicht geeft, ho'B wij te handelen hebben, opdat ^ij ook in ons beroep getrouwe rentmesster.i mogen zijn, vooral tegenwoioirdig nu de omstandigheden zoo moeilijk zijn.

En nu verontschuldige msn zich niet — gelijk zoo dilcwijls igeschiedt, en juist door degenen, die er hst minst red'en voor hebben '— door te zeggen, dat men wel moet spiefc'uJeeren, omidat m'et de gewone zaken niet genoeg te verdienen valt. Zulk een verontschuldiging is met de Schrift , in de hand niet vol te houden, want zij waarschuwt ons eenerzijds, dat wij „onze hoop niet stellen op de ongestadigheid des .rijkdoms", (1 Tim'. VI:17) en vermaant ons anderzijds, dat wij , .vergenoegd zullen zijn faiet het tegenwoordige" CHebï'. XIII:5). , D'6 Geest van God waarschuwt ons - voortdurend tegen de geldgierigheid, de begeeïte naat geld, een wortel van alle kwaad, , , tot Welke sommige lust hebbende, zijn afgedwaald van het geloof, on hebben zichzelf met vele smarten doorstoken". • De menscli Gods moet deze ding: n vlieden. (1 Tim. VI:10, 11.)

Maar juist op dit punt is de begripsverwarring tegenwoordig gi'oot, en elke Christen, wien het 'aangaat, moge izichzelf beproeven en voor het aange. izicht des Heeren rekenschap geven van wat hij doet.

Dit is , zeker: het stelselmatige speculeeren leidt den Christen tot veirloochening van zijn roeping en tot een welbewuste verstikking, van zijn geestelijk leven. De dagen, waarin wij leven, zijn bijzonder boos. Eigenliefde en geldizucht geven den toon aan. Het streven der menschen is meer dan ooit gericht op het stoffelijke, op het .zichtbare. Wij, Christenen, verkeeren in gpoot gevaar, dat wij door den stroom worden meegevoerd. We worden alleen bewaard, wanneer we ons dagelijks welbewust aan on/jin God overgeven. Maar wanneer de zucht naar rijkdom en - «"elvaart zich onder ons uitbreidt, waar • blijft dan de gelegenheid van een werkelijk vertrouwen op God, ' en waar is de kracht tot een blijmoedig getuigenis? Het is onze taak, — voor ieder Christusbelijder persoonlijk — dat we in gehoorzaamheid des gieloo.fs God dienen, en als het noodig is, om Zijnentwil afstand doen van aardsche voordeelen.

U zien!

Hier gi& ldit liet woord van den apostel: , , Jaagt den vrede na en ide heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal."

En wail dat inhoudt^ den Haare te zien, kent M& i geloovig hart reeds eenigszins uit de mystiek.

Wanneer bet met Joh kan getuigen: ., Met bet gefaioor des oors beb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oiog, " 'daalt er vrede in-de ziel. •' ;

Iets van die mystiek tracbL Willem de Méfode te verklanken in bet maandschrift voor Cbrislelijke Letterkunde „Opgang":

Of Gij niet hoort, toch schreeuwt mijn hart Nachts grondelooize donker in, Of mij niet eindlijk een-begin van troost gewerd.

Ik heb Uw pand, ik heb Uw woord! Wat baten beiden Als Gij niet hoort, Of luistert izonder medelijden?

Zijt Gij nü ver, of dicht nabij? Mijn handen tasten Het duister tusschen U en mij, .Of - ze U verrasten!

Daar zinkt - elaapls zwaarte Over mijn oogen. Dan - ^ o de klaarte Ze zien te mogen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 1922

De Reformatie | 8 Pagina's