GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over „het huisbezoek”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over „het huisbezoek”.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inhoud der voorgaande art. was: I. Inleidiogi wie huisbezoek doen; doel van het huisbezoek; ptnlen van het geestelijk leven. lï. Wat dit peilen beteekent. Eén der kenmejlvon van het huisbezoek, n.l. dat het a m b t e 1 ij k is.

III.

Als tweede kenmerk van het huisbezoek kunnen wij zeggen, dat het öen vertrouwelijk karakter draagt.

Het persoonlijke, dat in de prediking achterwege moet blijven — al zal elke, op zelfontdekking gerichte predikingj ook door den hoorder als persoonlijk voor hem bestemd, worden aangehoord —, ti'cedt in het Jiüisbezoek meer pp den voorgrond. Door het huisbezoek wordt de opziener — hetzij hij leer-of regeer-ouderling is — in nauwere aanraking gebracht met het lid der kerk, met den geloovige.

Bij hel huisbezoek wordt het een zieii *vÉiï*#^in oog.

Zal het goed zijn, dan is het huisbezoek een spreken van hart tot hajt; dan wordt het een openDaring van hetgeen leeft in het hart.

Het huisbezoek dient omi gelegenheid te geven allerlei bezwaren en zorgen des geestelijken, en ook wel des natuurlijken levens te bespreken. Vaak komt het over en door het laatste tot het eerste. Dan is dit een aanloopje, een ezelsbruggetje om het groote doel van het huisbezoek, n.l. de gesteldheid der ziel te leeren kennen en of geloof gevonden wordt, langs een m, a, kkelijken omweg, Ie bereiken.

Een biecht kennen wij niet; maar de goede gedachte, die er aan ten grondslag ligt, de vertrouwelijke samenspreking, het belijdt elkander, , , tot ontlasting der consciëntie", tot het voorstellen van den zielenood, en tot het ontvangen der vertroosting of van vermaning, wordt door ons hartelijk gewaardeerd.

Het tweede kenmerk: het vertrouwelijk karakter, stempelt het huisbezoek tot een hoog-heilig-emstige znak.

Huisbezoek is zulk een teer werk'. „Weid mijne schapen" klonk 's Holland's stem. „Hebt acht op de kudde" vermaande Paulus, en in hetzelfde verband: „op u zelven".

Huisbezoek vraagt zulk een groote zelfverloochening; vraagt geduld, liefde, lankmoedigheid. AVanueer men bijv. bij een bejaarde zuster al haar kwalen niet eens, doch meerdere m'alen, bij elk bezoek weer eerst heeft aan te hooren, voor het eigenlijk gesprek kan aanvangen, of bij een broeder-zenuwpatiënt, bij elk bezoek onthaald wordt op het verhaal, hoe hem jaren geleden een ongeval overkwam, en dan heel het ziekteproces opnieaw weer als een film wordt afgedraaid, dan vraagt dat zelfbeheersGhing en geduld.

En toch — het is ook zoo'n teer werk, juist omdat het zoo vertrouwelijk is, en men nienigen keer als er vertrouwen is, ingeleid wordt in allerlei waar de buitenwacht niet mee van noode heeft.

Nooit moet men dit vertrouwen afdwingen; nooit trachten langs een omweg, of door iets wat op een kruisverhoor lijkt, datgene te weten te komen, wat een ander niet zeggen wil of kan. Nooit vragen doeti, die zelfs miaar den schijn wekken, alsof zij uit ijdele nieuwsgierigheid voortkomen. Jaren aaneen bezocht ik een zuster der gemeente, en nienigen keer had ik mij afgevraagd wat toch weV de oorzaak kon zijn harer gedruktheid, zonder ook maar in iets eenig verband te zien met hui-

selijk leed, of-zelfs was het zoo. dit te vermoeden. En toch

In het vierde jaar, dat wij haar bezochten, en alleen thuistroffen, deelde ze mijn ambtsbroeder en mij .mede, wat haar deerde, wat haar drukte, en hoe fceur man haar behandeld had'.

Dat vertrouwen was door ons niet afgedwongen. Het was vanzelf geboren. Veel Kever zegge men: , boe minder ik van iemand weet, hioe beter; hoe minder ik ook te verantwoorden h'eb, en — hoe vrijer men ook staat. Want elke mededeeling, elke vertrouwelijke gedacKte ons toevertrouwd, eischt dubbele waakzaamheid én tegenover de betrokken personen, èn tegenover anderen.

Nooit mag h, et gegeven vertrouwen geschonden ^vorden. Schennis van vertrouwen wordt met on vruchtbaarheid 'geslagen.

Prof. Biesterveld noemt ergens het huisbezoek, het meest herderlijke werk', ja, zelfs de parel van dit werk, waarin de aard yan h'et ih'erderschap het meeist uitkomt. En dat ervaart hij, die de vertrouwde zijner gemeenteleden is; dan komen ze eigener heweging tot hem'. Ik heb nu het oog op de eenvoudigen der aarde, de arbeidende menschen, die door handenarbeid het brood voor die van hunnen huize zijn gewinnen.

Naar Geref. beginsel moet dit herderlijk werk. in cngeren zin niet alleen door de Dienaren des Woords, doch ook door de mede-opzieners worden uitgeoefend. Rust op de Dienaren des Woords als leer-ouderlingen de publieke bediening van Woord en Sacrament — wat niet door de andere ambtsdragers m'ag worden uitgeoefend — en de onderwijzing der jeugd, met de regeer-ouderlingen hebben zij dit deel van het herderlijk werk gemeen, dat ook aan hen de bijzondere verzorging der zielen is toevertrouwd. Toch is dit in de groote stederi moei' in het bijzonder aan de ouderlingen toevertrouwd. Is de kerk in wijken verdeeld, dan oefenen zij in hun wijk de regeermacht uit in al haar omvang. Op hun voorstel spreekt de kerkeraad de censuur uit; aan hen draagt de Raad der kerk op „moeilijke gevallen te onderzoeken; met gecensnreerden vóór elke Avondmaalsviering te spreken; en vertrouwt de predikant hen toe, afkeerige c.ntechisanten te bezoeken".

Uit dit alles blijkt m. i. duidelijk hoe het huisbezoek is een ambtelijk, vertrouwelijk herderlijk' werk, dat in 's Heeren Naam aan de lidmaten der kerk wordt ten koste gelegd, j, met het doel te te)den, tot een zeer ernstig zelfonderzoek of men uit het geloof leeft"; of de kenteekenen van waarachtige bekeering, de droefheid naar God gevonden wordt en of de zaligheid op vasten grond geloofd wordt, en of het leven zich richt naar de ordiinantiën Gods. Voor deze stukken is het niet ge-•'''•^hoeg, dat men lid der kerk is; neen, daarvoor is meer noodig; daarvoor moet de wetenschap er zijn, dat m'en deel heeft aan Christus en Zijn op Golgotha gebracht offer; dat men Hem kent als de F, engeborene des Vaders, dat men Hem ingephnt IS door een oprecht geloof.

Het geloot is niet maar, zegt Prof. Bavinck, een vaste kennis, doch ook een zeker vertrouwen; het geioof is de centrale persoonlijke religieuze verhouding der menschen tot God.

En wie der brs-opzieners heeft niet ervaren, dat hij — ik zou haast zeggen: het geslacht dat heengaat — de minder ontwikkelden, zij die geen schoolsche wijsheid, hebben opgedaan, doch die ternauwernood lezen of schrijven kónden, juist het, geloof on het vaste vertrouwen, „dat mij al mijne zonden O'in mijns lieven Zalig'm'akers wil vergeven zijn" en minder in de kennis van wat geleerd wordt, ui tbionk!

Zeker zij hadden , , kennis", want zij waren van God geleerd. Zijn Woord was hun dierbaar; de prediking of vaak de preeklezing, hoe slecht en gebrekkig ook, hun ziel heerlijk; en Vioor hoeveel opzieners zijn deze vrome en niet en ooK weer wel dogmatische zielen tot troost geweest, omdat zij bij hen onderricht werden in Gods geheimen?

„Het gaat dan ook in het geloof niet om' de uiterlijke onderwerping aan het gezag der kerk, maar om de verhouding waarin de mlensch' .staat tot God in Christus Jezus door den Heiligen Geest!"

Het gaat in het huisbezoek er om' te weten of de ziel zich ook misleidt door te_ steunen op een valschen grond voor de eeuwigheid. Daar moet gevonden worden een erkennen en huigen voor het recht Gods. Er moet zijn een hartelijk leedwezen over de zonde; een oprecht geloof, dat zij door het offer van Jezus Christus verzoend zijn, en dat God voor Zijn genade gedankt en geprezen wordt.

De herderlijke zorg der opzieners heeft niet als doel, de lidmaten der kerk te doen zijn trouwe kei'kgangers der geïnstitueerde k'erfc'. D|at komt vanzelf als er een honger is naar de verkondiging des levenden Woords. Toch zal de vraag gesteld worden: of de onderlinge bijeenfc'om'sten geregeld worden bezocht, omdat het huisbezoek dient om te weten of die honger aanwezig is, of de ziel voedsel vindt in de prediking, waar zij zich aan verkwikt, dan wel of zij kolokwinten voor zielespijs aanneemt.

De ouderlingen mogen niet tevreden zijn met de wetenschap, dat de aan hun zorg toevertrouwde zielen onberispelijke leden zijn der geopenbaarde kerk. Neen, hun huisbezoek heeft hooger doel. Zij moeten trachten de leden zóó te kennen, dat zij weten, óf met vrijmoedigheid, pf ook wel taei groote schuchterheid, en met een traan in 't oog beleden wordt: „Heere, Gij weet, ' dat ik ü liefheb".

L. J. K.

Het Reglement van '69.

Indertijd schreef ik naar aanleiding van oen hoek over kerkgeschiedenis het volgende:

„Het reglement van 1869 wtordt hier waarlijk als te onschuldig voorgesteld. Dit reg'lement gaï aan de Christelijke Gereformeerde Kerk een colleigialistisch karakter. Prof. Bavinck erkende dit in 1884 'reeds ronduit en hoopte dan ook dat dit spoedig veranderen zou."

Deze opmerking heeft stof gegeven tot verschillende artikelen, waarin soms vragen voorkwamen, welke ven'aadden, dat nog iets van de oude heftigheid uit de dagen van vóór de vereeniging der beide kerkengroepen nasmeult.

Omdat andere dingen onze aandacht vroegen, antwoordden wij er niet op.

Maar ook omdat wij den toon, waarop enkele van die vragen gesteld werden, niet gelukkig achtten.

Wij zouden er niet gaarne de verantwoordelijkheid van draigen, dat de oude strijd herleefde.

Dat zou heden geen zin hebben. Bovendien zijn wij veel te blij, dat die kwestie uit de wereld is.

Alleen meenden we van een boek over kerkgeschiedenis objectiviteit van voorstelling te mógen vorderen.

Wij laten dan nu de vragen veiligheidshalve rusten en gaan liever op de zaak zelf in.

In het begin wilden de kerken uit de Scheiding zich niet als een nieuw kerkgenootschap laten erkennen. Dit bracht haar in groote ongelegenheid. Wani nu hadden zij geen rechtspersoonlijkheid. Maar welke moeiten haar dit ook veroorzaakten, zij weken van haar standpunt niet af. Doch in 1869 gaven zij noodgedwongen toe. Van nu af werd de Christelijke Gereformieerde 'Kerk dooT den Slaat als kerkgenootschap erkend.

In zijn „Tractaat van de ReformMie der Kerken" keurde Dr A. Kuyper dit af. En Dr Bavinck viel hem bij. Als Dr Kuyper betreffende de Christelijke Gereformeerde 'Kerken den wensch uitspreekt, dat zij het valsohe collegiale denkbeeld zullen laten varen, dan zijn wij met' dien wensoh van harte ingenomen, zoo verklaarde hij. Men kan deze uitspiaak vinden in „De Vrije Kerk", jaargang 1883, blz. 573.

Bij de eerste pogingen tot ineensmelting van beide kerkengroepen kwam' dan ook dadelijk het reglement van 1869 ter sprake. Op de vergadering van 12 April 1888 te Amsterdam werd er breed over gehandeld. De verslaggever van „De Bazuin" zegt er dit van:

Na deze belangrijke discussie kWam als tweede punt het Reglement van 1869 ter sprake. Prof. Rutgers ontwikkelde daartegen twee bezwaren: dat bij dit reglement de plaatselijke kerken onderdeel en zijn van het eene kerkg'enootschap en dat de • 'Christ. Geref. Kerken bij dit Reglement in de sfeer , van den Staat erkend zijn als een nieuw kerkgenootschap naast en tegenover het Hervormde. Dr Kuyper voegde daar nog een derde bezwaar aan tóe: de Kerkenorde is-een regel der kerkelijke huishouding, boven haar mag niets staan dan de Belijdenis en boren deze niets dan de H. Schrift. Maar de Christ. Geref. Kerken hebben nu tusschen Belijdenis ven Dordtsche Kerkenorde nog een andere Kerkenorde ingeschoven, •w'aarin verklaard wordt, dat 'de Dordtsche Kerkenorde een oude Kerkenorde is."

Heel merkwaardig voegt de „Bazuin"-verslaggever er aan toe:

Of men er geen kans toe 'zag, weet ik niet, maar feit is, dat niemand deze bezWaren heeft pogen te weerleggen; alleen werd de invoering van dit Reglement een beetje vergoelijkt, en er op gewezen, dat toch de „Kerkelijke Kas" die men aan d% andere zijde had opgericht, ook niet zonder bezwaren of bedenkingen was.

Men lette er op, dat niet „D; e Heraut", maar , .De Bazuin", het voornaiamste orgaan der Christelijke Gereformeerde Kerk, dit te lezen geeft. Men zie hiervoor het nummer van 20 April 1888.

Men heeft mij verweten, dat ik alleen uit de jjronnen der Doleantie zou 'hebben geput. Rier heeft men het bewijs, dat dit todh' waarlijk niet het geval is.

Op de Synode der Christelijke Geref. Kterk werd door sommigen openlijk toegegeven, dat hhn kerk in 1869 als een nieuw genootschap werd erkend, of zooals een het uitdrukte:

„Uit een staatsrechterlijk oogpunt beschouwd, dateert natuurlijk onze kerk eerst van '24 Maart 1870, de deelen waren al 'eer bekend." (Acta der Synode 'te Assen art. 58). .

En ten slotte werd daar met algemeene s t e m men het voorstel-Bavinck aian'genota'en:

De Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, Ofschoon niet willende verdedig|en het Reglement van 1869, tegen 'wielks inhoud ook binnen onzen kring ernstige bedenking|en bestaan;

Overwegende, dat er verschillende bezwaren zijn, waarom' izij niet voetstoots de iChrist. Geref. Kerk als één geheel van Kerken door de Regeering kan prijsgeven;

Draagt aan de eventueel te 'benoemen Deputaten onzerzijds op, om die bezwaren inet de D'eputaten der Voorloopige Synode te Utrecht te bespreken en Ie pogen omi tot' overeenstemming te komen, ten einde eene vol^nde Synode daarover dan nader oordeele.

Daarop volgde nu de bekende Concept-acte, waarbij in punt 7 en 11 het voorstel werd gedaan om het Reglement van '69 te laten vervallen. De meeste provinciën hadden zich vóór de Synode daarmee kunnen vereenigen. Er werd echter gevraagd of daarmede de goederen der Chr. Geref. Kerk geen gevaar konden loopen. Deze punten werden daarom alleen voorloopig aangenomen. (Handehngen der Synode te Kampen (art. 261 en 263).

Op last der Synode van Ramden versoheen er een Memorie van toelichting, waarin natuurlijk ook het Reglement van '69 niet onaangeroerd kon blijven.

Voorgesteld werd om het reglement te laten vervallen en daarvoor in de plaats aan te bieden de Dordtsche Kerkenorde. En in zijn toelichting op die toelichting neemt Prof. Bavinck de argumentatie van Prof. Rutgers over:

„Boven dat Reglement van 1869 staat geschreven: Reglement op de inrichting en het bestuur der Christ. Geref. 'Kerk in Nederland. Onwillekeurig 'doet dit op'schrift de vraag 'opkomen: Inaar is de inrichting en dat 'bestuur dan niet in ide Dordtsche Kerkenorde omschreven? Hebben iwij dan nog eene inrichting en een bestuur boven die. Welke in de Dordtsche Kerkenorde is bepaald en 'waarnaar de Christ .Gerefl. Rerk wenscht te leven? Eén van beide: het Rqglecnent is óf geheel n'utteioos «n overbodig 'óf het 'bevat allicht bepalingen, die 'met de Dordtsche Kerkenorde in strijd zijn en Wordt dan een tweede Kerkenorde naast en boven de eerste.'; (Bazuin 4 Oct. 1889.)

Ondelijk werd op de Synode der dÏÏnït.'' Geref. 'Kerk te Leeuwarden in 1891 het besluit genomen om afgezien van de Vereeniging pogingen in 't werk te stellen om! het Reglement alzoo te wijzigen, dat de D'ordtsche [Kerkenorde de plaats daarvan inneme en den dienst daarvan vervulle. (Handelingen art. 168).

Daarmee was over het lot van het Reglement beslist. Het werd losgemaakt en dat niet om de vereeniging met de broeders uit de Doleantie gemakkelijker te niaken, maar oinidat men het ondeugdelijke ervan inzag.

Wel had het eenige voeten in de aarde eer de Regeering er in toestemde, dat h'et Reglement werd teruggenomen. Maar ook dat kwam in het reine.

Ziedaar in korte trekken de geschiedenis. Dat het Reglement collegialistisch was, werd volstrekt niet alleen door de miannen der Doleantie beweerd, maar ook door mannen uit de Scheiding.

Wij 'kunnen bijna geheel meegaan met „De Wachter", wanneer dit blad schrijft:

We hebben hier - wiel te 'onderscheiden. We moeten de Kerk onderscheidelij'k beschouwen uit Confessioneel, kerkrechtelijk, staatsrechtelijk oogpunt.

Dat ze 'Confessioneel in het spoor Was, lijdt wel geen den minsten twijfel. De vaderen van 1834 hebben kloekmoedig en getrouw de goede belijdenis betuigd en verkondigd, gehandhaafd en verdedigd te midden van vervolging en druk, ten koste van gjoed en bloed. Ze hebben voor de Waarheid Gods geleden en gestreden onder den druk der Overheid en telgen het Staatscreatuur van 1816 met heiligen geloofsmoed en heerlijke lijdzaamheid. En de vrijheid, die zij daarna verkregen, heeft hen zoo weinig verleid, van het rechte spoor af te' Wijken, dat zij in alle getrouwheid de waarheid hebben voortgeplant van geslacht tot . geslacht. D'aarin heeft het Regjlement geen verandering gebracht. Die Christelijke Gereformeerde Kerk heeft voor en na het gloede pand, haar toebetrouwd, bewaard. Dat gietuigenis zal haar niemand kunnen onthouden.

Dit geldt evenzeer van haar kerkrecihtelijk leven. Tegenover het Staatscreatuur van Koning 'Willem I, dat leefde onder het Reglement van 1816, handhaafde «ij de Kerkorde. Alle genootschappelijk collegialisme was haar vreemd. Van een organisatie onder een synodaal bestuur met de plaatselijke Kerken als afdeelingen is geen spoor te ontdelcken geweest. Veeleer had men aanvankelijk, luit reactie tegen de organisatie van 1816, met independentistische neigingen te strijden. In kerkrechtelijk opzicht was onze Kerk na 1834 van meet af presbyteriaal, en dat is ^e gebleven. Volstandig gebleven ook na de indiening van het Reglement in 1869. Dat heeft geenerlei wijziging gebracht in het systeem van kerkregeerinig. Zoowel na als vooï ' genoemd jaar was de plaatselijke kerk uitgangspunt van de kerkelijke oi^anisatie. In geenen deele is de Christelijke Gereformeerde Kerk op de klip van hiërarchie verzeild 'geraakt.

Alleen 'uit s t a a t s r e c h t e 1 ij k oogp'unt moet worden erkend, dat een niet onbedenkelijke wijziging is ingetreden. Onze Kerk heeft toegelaten, dat de Regeering haar bescho'awde en behandelde als een nieuw kerkgenootschap, als een secte. Haar oorspronkelijken eisch, dat de Overheid haar erkennen en behandelen izou als de wettige voortzetting der aloade Gereformeerde Kerk hier te lande, heeft ize los'gelaten.

Wij hebben dit met wat andere woorden uitgedrukt.

Wij stellen het aldus voor: niet haar Belijdenis en niet haar 'Kerkenorde, maar 'het Reglement van '69 gaf aan de Christ. Ger. Kerk een collegialistisch 'karakter.

Haar belijdenis en geestelijk leven, a, lsook' liaar vasthouden' aan de Dordtsche Kerkenorde hebben haar er juist voor behoed, dat de collegialistische dersem haar doorzuurde.

Maar nu mag nien toch ook weer niet zeggen: dat reglement was eigenlijk maar schijn. Wanneer ik 'mij publiek in zekere kwaliteit aandien, geef ik een ander het recht, mij naar die kwaliteit !e beoordeelen.

Het reglement van '69 paste in h'et geheel niet bij de Christ. Ger. Kerk.

Het gaf haar naar buiten iets tweeslachtigs. Zij verkreeg daardoor een dubbel karakter.

Welke gevaren daaraan verbonden waren, hebben de afgevaardigden van Zeeland op de Synode van Leeuwarden in het licht gesteld.

Wij moeten blijde zijn, dat Jiet reglement maar een goede twintig jaar heeft bestaan.

Want of op den duur het verkeerde staatsrechterliike beginsel zich niet tot een kerkrechterlijk zou hebben ontwikkeld, is niet met zekerheid te logenstraffen.

Reeds te Assen drong men er op aan het reglement plaatselijk te maken.

Men voelde, hoe toch eigenlijk de zelfstandigheid der plaatselijke kerk hier in bet gedrang kwam.

Doch nogmaals, wij erkennen dankbaar, dat de Christ. Geref. Kerk haar Gereformeerde belijdenis en kerlrinrichting trouw heeft bewaard en de kou sekwen'tie daarvan moest dan ook leiden tot afschaffing van het reglement.

Des te erger staat echter de latere Cbrist. Geref. Kerk, die na de vereeniging tot stand kwam, ervoor.

De vroegere Christ. Ger. Kerk nam het reglement door nood gedreven aan.

De latere nam het zonder eenige noodzaak weer op.

Dat wordt natuurlijk veel bedenkelijker. Inmiddels meenen we hiermee onzen vragers de m& at te hebben vol|gemeten.

Wij komen er dan nu ook niet meer op terug. Deze twistappel is weggenomen en mag nooit weer een twistappel worden.

Wij mogen thans als kerken in volle onafhankelijkheid van den Staat ons eigen leven leiden. Daarvoor komt den Koning der kerk de dank toe.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1922

De Reformatie | 6 Pagina's

Iets over „het huisbezoek”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1922

De Reformatie | 6 Pagina's