GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVIII.

De ken - leer van Kant.

Wie zich opmaakt om in een reeks poipulaire opstellen over wijsbegeerte een uiteenzetting van de ken-leer (Erkenntnislehre) van Kant te geven, we'kt misschien bij de ingewijden een ironisch lachje en ik kan-mij voorstellen, dat de een of andere hooggeleerde (die toevallig van mijn schrijfsel notitie neemt) - mij vergelijkt met een onderwijzer, die op de Zondagsschool het vraagstuk van het supra-en infralapsarisme aan de orde stelt.

Ik geloof echter, dat al wat in de wijsbegeerte. niet alleen uit het hoofd, maar ook uit de ziel van den wijsgeer geboren is, in hoofdzaat ook door den z.g. leek kan worden verstaan. Wii moeten eindelijk eens ophouden met - óók in ^e wijsbegeerte - een Chineescbe muur te handhaven rondom een stukje wereld, dat alleen maar aan een zeker soort menschen zou toebehooren. Daar zijn natuurlijk in de filosofie theoriën en problemen, waar „het volk" niets aan heeft (evengoed als in de theologie), maar dit wil nog' niet zeggen, dat een wijsgeerige klerus de kennis van de waarlijk groote vraagstukken voor zich alleen inag reserveeren en dan, op de manier der Schriftgeleerden, oordeelen: -„De schare, die de wet niet kent, is vervloekt”.

Professor Buytendijk doet somtijds tochten tot in de kleinste vlekken van ons Nederlandsch Kanaan, om het eenvoudigste , , publiek" in kennis te stellen met de geheim'en en wonderen der biologie, en de menschen „snappen" het, ze genieten er van en ze worden er geestelijk rijker door!

Zoo zou ik ook kunnen vrag-^en: Heeft Einstein alleen voor de geleerden gedacht, of heeft niet ieder 'denkend mensch het recht en den plicht van de kernkwestie, waarop het bij zijn „ontdekkingen" aankomt, kennis te nemen?

Maar ik heb reeds genoeg gezegd ter inleiding van wat, voor - de kinderen der twintigste eeuw, geen verdediging noodig heeft.

Wij behoeven niet allen filosofen te worden, maar wij moeten weten wat wijsbegeerte is en waar het in de wijsbegeerte om' gaat. Welnu, dan moeten wij ook ïnet Kant, die — waarlijk niet door zijn bewonderaars alleen! , — de „grootste" onder de wijsgeeren genoemd is, een onderhoud hebben, en, waar zijn baanbrekend (epoche-machend) werk verricht is op het terrein van de kentheorie, daar zullen wie ons de inspanning getroosten dezen bergklimmer ook op dit steile paadje te volgen.

We hebhen Kant met Copernicus vergeleken, den man, die ons aan het bedrog der zintuigen heeft ontdekt.

Men zou hem ook kunnen vergelijken met Simson die een héélen tempel tot een puinhoop maakte, overmits .ook Kant het gebouw van ©en verouderde wereldbeschouwing omver trok.

Met deze vergelijking zouden we echter aan Kant teveel eer bewijzen, want wij hopen later aan te toonenj dat deze reus niet ontkomen is aan een reusachtige vergissing.

Beter is daarom in hem te zien ©en wijsgeerigen monteur, die den motor van ons denk'-organisme uit elkaar heeft geschroefd en van binnen bekeken, of met den bioloog (onderzoeker van de levenswetten), die de innerlij'k'e geheimen van de hartwerkang heeft nagespeurd.

Daar zijn hyper-preciese oordeelaars, die meenen, dat het den mensch onmogelijk is met zijn verstand zijn eigen verstand te onderzoeken.

De ken-'kriticus zegt: Ge mOet uw verstand onderzoeken om het te kunnen gebruiken.

Maar zijn bediller antwoordt: Gij m'aet het verstand gebruiken om het te onderzoeken, — dus loopt ge in een cirkel, waar ge niet uitkomt! Ge zijt een Münchhausen, 'die zichzelf bij zijn haren uit den 'kuil wil trekken!

En toch is het zelf-onderzoefc' van het verstand niet zoo dwaas als het lijkt, want de ziel van den mensch is een zeer samengesteld ding, een eigen, apart, wereldje, waai' het verstand een instrument kan zijn van ©en hooger bewustzijn, dat men het ik, de rede of den geest, kan noemen.

Het is een verbazend zwaar en tegelijk) fijn werk, \vaarvoor de ken-theoireticus zich geplaatst ziet, liet eischt de allerhoogste en machtigste inspanning van den geest, en daar zijn dan oofc' maar heel weinigen onder de wijsgeeren, die er de klaarheid, de kracht en het geduld, toe gehad hebhen, niaar de eenzame, in zichzelf gekeerde, Kant heeft het beproefd en, zij Ihet odk zeer ten deele, volbracht.

Het pure (reine)-of kennende verstand, ' zoo leert liij, komt tot de ontdekking', dat onze kennis uit twee deelen bestaat, door twee, werkzaaïnheden wordt opgebouwd, ten eerste door hetgeen onze (vijf) zintuigen waarnemen door aanraking met de buitenwereld. Deze fcen-toanier heet de ervaring, «1 zij levert ons, als het ware^ de ruwe stof, het erts, voor onze kennis.

Maar in de twieede plaats spelen bij het zoeken naar de waarheid een rol de vermogens van het verstand zelf, de denk-of ken-vormen, die aan dat verstand, als ingeschapen w'etten of functies, • eigen zijn.

Ook in deze ken-vormen onderscheidt Kant twee-erlei, namelijk den vorm der aanschouwing (of voorstelHng) en den vorm van het eigenlijk - verstand, met zijn pure denken.

Het begin van alle kennis is dus het contact met de buiten wereld.

Kant heeft nooit geleerd wat de super-idealisten (De Eleaten en Berkeley) wel gefantaseerd hebben, namelijk, dat de buitenwereld geen eigen aanzijn heeft, maar alleen in onze vo'orstelhng bestaat.

De buitenwereld i s er, zegt Kant, zij is geen schijn. Als zij er niet was, zouden wij door onze zintuigen geen indrukken van buiten krijgen, maar — zoo filosofeerde hij er aan toe: Wat die buitenwereld op-en-voor-zichzelf („an sich") is, dat weten wij niet, . en dat kunnen wij ook nooit te weten komen, bijaldien wij alleen waarnemen de verschijnselen, en de indru'kken die deze verschijnselcn maken op onze zintuigen, en dooi de zintuigen op onzen geest. Of deze verschijnselen zuiver en precies beantwoorden aan het wezen der dingen, en in hoeverre onze ervaring klopt met de werkelijkheid buiten ons, dat is . een verb'orgenheid, die we, nooit ontraadselen kunnen.

In één woord: het ding-ap-zichzelf is voor den mensch onkenbaar. Er blijft een niet te overspannen kloof tusschen ons en de wereld buiten ons.

Maar niet onbekend is het proces, dat in den menschelijken geest plaats grijpt, wanneer hij de denkstof, die de buitenwereld hem levert, door bemiddeling van de zintuigen, gaat verwerken tot kennis.

Deze werkzaamheid geschiedt namelijk, gelijk we reeds opmerkten, door denk-vormen, en deze liggen in ons, maken deel uit van ons denkvermogen.

De eerste soort of groep van deze vormen hooren thuis op het terrein van de aanschouwing', namelijk niet de uiterlijke aanschouwing door het oog, maar de innerlijke aanschouwing — wil men: vocrstellmg — door het verstand.

Het verstand nu schouwt alle dingen buiten zich in de twee vormen: ruimte en tijd. Het is voor het verstand o n m o g è 1 ij k eenig ding in de wereld anders te beschouwen dan in ruimte en tijd. Dit is een denkwet of denknoodzafcelijkheid, waaraan het verstand zich in geen enkfel geval kan onttrekken.

Maar terwijl nu de naïve en onnadenkende mensch meent, dat ruim'te en tijd twee werkelijkheden zijn buiten zijn verstand, dus op-en-voorzichzelf, — dat dus de ruimte in zekeren zin e-en geweldig groot, ja onmetelijk, vat is, waarin allo dingen hun plaats hehbien, en de tijd een soort stroom is, waarin alle dingen meevloeien of een onafzienbare feeten, waarin alle inomenten aan elklaar geschakeld zijn, —-feömt de kritische Kant tot de slotsom, dat ruimte en tijd slechts de vormen zijn, wiaarin ons verstand, krachtens zijn aard en structuur, gedwtongen is de dingen te aanschouwen. Ruimte en tijd bestaan niet buiten onzen geest als objectieve werkelijkheden, .— ons verstand meent slechts, dat de dingen naast 'elkander bestaan in de ruimte, en na elkander geschieden in den tijd.

Als bewijsgrond voor deze verbijsterende loochening van twee zaken, die de mensch ee; uwenlang, oer-vast en onomistoofelijk zeker, als werkelijkheden in het heelal aanmterkte, geeft Kant dit betoog: Wanneer ruimte en tijd werkelijkheden buiten ons waren, moesten zij oneindig zijn, want nooit kan zich ienïand voorstellen, dat deruimte ergens grenzen heeft, of de tijd eens zal ophouden. Alleen God lec-hter Idan oneindig zijn, — de - geschapene dingen niet! Dus nioeten ruimte «n tijd slechts verbeeldinig, voorstelling, wezen!

Deze ontdekking, of liever deze leer, is van ontzaglijke draagwijdte en voert tot zeer gewichtige consekwenties. Kant zelf trok er de conclusie lit, dat alle kennis, die de mte-nsch m]et zijn pure verstand opbouwt, niets als schijn is, en alleen ds ervaring tot 'wa-arheid voert. Aangezien wij echter van de geestelijke dingen, van God, ziel 61 onsterfelijkheid, geen ervaring 'kunnen 'hebben TOor onze 'zintuigelijk'e waarneming, is alle theor i 'Qgie, alle metafysica en speculatie, voor het I «reine" verstand - onbereikbiaar, onmqgelijk.

Om deze reden heeft Kant ook alle bewijzen ^oor het bestaan Gods, waarmlee mien in de mid­ deleeuwen zich zoo druk en warm maakte, nietig geacht.

Maar nu verder. Niet alleen de vormen, waarin wij de idingen aanschouwen, óók de begrippen, waarmee en waarin wij de dingen denken, moeten door de kritische rede worden getoetst. En wla, t ontdekken we dan? Dat ons verstand zoodanig georganiseerd is, dat we niet anders kunnen, dan ons bij idat denken bedienen van een heele reeks begrippen, die wij onwillekeurig' aan de dingen zelf als eigenschappen en wezenlijkheden toeschrijven, miaar die eigenlijk alleen in ons verstand bestaan. Zulke begrippen zijn: eenheid, veelheid, oorzaalk, gevofg, zelfstandigheid, werkelijkheid, noodzakelijkheid, wisselwerking, enz.

Kant noemde deze begrippen categoriën (letterlijk!: bew'ering; ; .afgeleid: klassificeering), en constateerde, dat deze categoriën niet in den weg van ervaring tot ons verstand komen, - m'aar ons verstand van nature eigen zijn, dus zijn ingeboren. Ze volgen niet óp de ervaring, maar gaan aan de 'waarneming, vooraf (apriorisch!), en zijn als het wiare de gereedschappen, waarm-ee o-ns verstand werkt om de ervaringsindrukken samen te voegen tot een logisch geheel.

Wanneer vyij, b-v., een bloem in-de hand nemen en haar igeur gewaarwo^rdien, zijn wij geneigd (in zdkeren zin verplicht) om te denken, dat de geur zich verhoudt tot de bloem naar de wet van oorzaak en gevolg. De twee gewaarwordingen van het zien en van het ruik'en, die wij n a elkander krijgen, leiden ons er toe twee zaken zoodanig met elkaar in verband te brengen, - dat de ééne uit de andere voortkomt en door de andere veroorzaakt wordt. Van die z.g, oorzaak zien we echter niets, we nemen ze niet waar, wij mer'fcen alleen een zéker verschijnsel, namelijk' den geur, en besluiten daaruit, met ons verstand, tot ee-n verschijnsel, waarvan we geen objectieve zekerheid hebben, en noemen 'dat: de oorzaak!

Daar zoowel de vormen der aanschouwing als de - denk-cafegoriën bij alle menschen voorkomen, moeten wij ze als voor ons gezaghebbend erkennen. Ze zijn i n n e r 1 ij k waar. Of ze echter ook met - de uitwendige werkelijkheid overeenstemmen, dat is, absoluut waar zijn, vveten wij niet.

Kant noemde daarom zijn nieuw geproduceerde kenleer: het trancendentale idealisme. Idealisme, omdat de verstandsbagrippen het vormend en dus overheerschend element zijn, transcend entaal, omdat deze begrippen niet een vrucht zijn van de - ervaring, maar van ons denk'en.

Correspondentie. — P. V. te D. — Ik zou den door u beschreven „zoeker" zelf moeten spreken, om ©en zielkundig oordeel te kunnen vormen. iVDjn raad is: Vat den twijfelaar niet polemisch aan, maar positief. Geef hem de schitterende, opbouwende, oraties van Kuyper en Bavinck (o.a. „De Christelijke Wereldbeschouwing", „Modernisme en Orthodoxie").

Op de leer van Boehme kan ik niet ingaan. Deze ligt te ver üit de route. Prof. Aalders publiceerde een mooie studie: „De groote Mystieken”.

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1923

De Reformatie | 8 Pagina's