GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dier-boeken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dier-boeken.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Hermann Löns „Mummelman".)

Het boek, dat we thians bespreïden moeten, vestigt onze aandacht op een zeer veelvuldig en tegenwoordig ook bijzonder gewild soort vian literatuur, de „dierenboeken", dat zijn dus boekien, waarin niet mensclhen de hoofdfiguren zijn, maar dieren.

In zijn nieuwen vorm, die aansluit bij het karakter der nieuwere letterkunde, is het genre zeer modern. Maar het dierenboek zelf is volstrekt niet nieuw, integendeel, het behoort tot de alleroudste voortbrengselen van onze literaire kunst. Geheel aan het begin van onze letterkunde-historie staat het dierdicht al, aanvankelijk weinig anders dan de aaneenrijging van verschillende aesopische fabelen, maar al heel gauw tooh een soort geschrift, waar meer achter zit, als de dieren naar uiterlijk of eigenschappen zinnebeelden gaan worden van menschelijke deugden en ondeugden. En dan voert dat symbolische weer consequent naar de satire van wat gesymboliseerd is, omdat de gelegenheid zoo bij uitstek geschikt is om te hekelen, wat afkeuring verdient. Zoo groeit dat buitengewoon geestige, kostelijk-satierieke middeleeuwscihe diere-P'os, dat nog altijd onze bewondering heeft, de historie van Reinaert de Vos.

Sinds dat, in z'n stof aan het Fransch ontleende, maar in z'n van vernuft en humor tintelende bewerking origineele stuk' z'n intrede deed in de letterkunde, was het karakter van het soort bepaald: de moralisatie werd hoofdeigensahap; van het dierdicht en het genre werd didactisch, leerend. Zoo kreeg het een eigen plaats in de letterk'unde en het bleef die behouden, meer of minder , veelvuldig voorkomend naarmate de didactiek meer of minder paste in het kader van den tijd. Het dierenboek, in dicht-of prozavorm, hoort bij onze Nederlandsche letterkunde, omdat het volkomen past bij onzen moraliseerenden volksaard.

En toch is het nooit los v]an buitenlandschen invloed: de meeste proeven zijn vertalingen of omwerkingen van vreemde producten, maar dan zoo, dat ze als het ware genaturaliseerd izijn. Misschien is dit te verklaren uit het feit, dat de dieren uit de eigen omgeving meest huisdieren zijn en dus hoofdfiguren als de leeuw, de beer, de wolf van elders moesten worden gehaald, terwijl ook het noodzakelijk operatie-terrein van dichte bosschen en bergen met holen en gaten hier ontbrak , — in ieder geval, duidelijk! waarneembaar is het, het Nederlandsche dierboek, hoezeer in z'n bewerking ook karakteristiek nederlandsch, is in z'n gegeven slechts zelden origineel.

Dit ter inleiding op wat we zien inzake het moderne dierenboek. Het is veel frequenter in de tegenwoordige letterkunde dan ooit te voren, het is veel fijner van opvatting ook, maar even stérk staat het onder buitenlandschen invloed: wat we aan dierenboeken hebben in onze Nederlandscihe literatuur, is in groote meerderheid vertaald.

Geheel veranderd bij vroeger eahter is het karakter der dieren-verhalen. Niet meer de moralisatie is hoofdzaak, al ontbreekf die gewoonlijk toch niet, maar de psychologie. Wel hebben de dieren nog menschelijke gedachten, worden ze sprekende ingevoerd en zijn ze soms menschelijk in hun doen en laten, maar dat alles dient niet meer voor symboliseering of satire of moralisatie, maar is ])asis voor psychologische analyse. De bedoeling is thans de schoonheid te doen zien van het leven der dieren, zooals het zich oïïtwikkelt en tiert in het leven der natuur, 't gaat om „de ziel van het dier" zooals Wigman zegt in een term, dien we niet verkeerd mogen opvatten, om „dierenpersoonlijfcheden" en „levensgemeenschappen'' in het dierenleven, 't gaat in 't eind om de liefdevolle beschouwing der levende natuur.

Dit streven staat niet op zichzelf, 't Hangt onge45 twijfeld' nauw samen met de rich'ting, die in onzen tijd 'de natuur-historische wetenschap steeds meer volgt; als altijd reflecteert de literatuur hier het beeld der heerschende verhoudingen. Immers psychologische analyse is de voornaamste karaktertrek van 'de versahillende zuiver-wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke geschriften, die op! biologisch gebied verschijnen. Wat op dit terrein de geschriften van mannen als Buytendijk, Stomps, of Fahre, Heimans, Thysse, Snijders, Wigman e.d. bedoelen, beoogen de dierenboeken op literair gebied. Alleen - en dit is voor mij airgument om in de straks uitgesproken meening omtrent de oorzaak van 'den. buitenlandschen invloed de vermoedelijk-juiste te zien - het wetenschappelijk gebaseerde werk waarnaar ik verwees, is wèl origineel: Buytendijk's „De wijsheid der mieren", Fabre's „Het leven der Insecten"; „Vogelleven in Nederland" van Wigman, Heimans' „Uit ons Krijtland" enz. berusten op eigen waarnemingen en onderzoekingen....

Welke dan in de literatuur de dierenboeken zijn? D'e leerrijke en spannende .verhalen van Long, „Dierenleven in de Wildernis", „Het bosdhvolkje", „Boschgeheimen", de veelgelezen Curwood-boeken: „Klazan de Wolfshond", „Thor de beer"; Evarts' „Breed, 'de gele wolf"; „Als de Natuur roept" of „Pit-tah'", de grijze wolf" van Jack London, enz.

Ik noem deze titels op-dat degenen, die van zoodanige literatuur wat meer weten willen, hun keus kunnen doen: de lectuur is spannend genoeg, en, althans wat betreft de hier genoemde boeken, ook voor het beoogde doel geschikt: ze wekken liefde voor de levende natuur, kweeken opmerkzaamheid aan voor het kleine en groote in de redelooze wereld rondom ons. Als we met Long „Zonder geweer op-jacht" gaan, of hem volgen „Op eenzame zwerftochten" leeren we luisteren naar haar tallooze geluiden, en als een wonder kennen wat we te voren achteloos voorbijgingen, i

Evenwel — ook daarop-moet ik wijzen nu we spreken over geheel de soort van literatuur — het fijne is ook hier, als in alles, teer en spoedig geschonden; het gevaar is groot, dat de verhalen ontaarden in jachtavonturen van steeds grilliger vormen en al zonderlinger gehalte, omdat het sensationeele ten slotte meer lezers trekt dan het psychologische of emotioneele. In sommige boeken van Curwood en Jack London zien we daarvam al bedenkelijke symptomen en in de wonderlijke, eindelooze Tarzan-histories van Burroughs is de sensatie al de hoofdzaak geworden en de zoogenaamde psychologie niets dan ziekelijkl-fantastisohe onmogelijkheid. Mensch-dieren en dier-menschen sp'elen in die boeken voor de filin, en met de reëele waarde is ook de literaire waarde [verdwenen: sensatie is een stikgas voor de Kunst.

Het laatste — 't zij aanstonds erkend — geldt niet van het boek, dat ons tot deze beschouwing

der dierboeken brengt, den scihetsenbundel wain Hermann Löns , , Mummelman"').

Een inleidend woord wan den natuurkenner A. B. Wigman liciht ons in over den auteur, een in den oorlog gewallen Duitsali dichter van natuurpoëzie, man van fijne opmerkingsgave, groote liefde voor de natuiir en verstrekkende kennis van dieren en planten. Waar deze bundel het eerste deel zal zijn van een serie „meesterwerken van Hermann Löns", is een introductie van den auteur en zijn werk ons zeer welkom; wat Wigman ons vertelt, geeft aan het geheel ongetwijfelt cachet. „Mummelman" is een söhetsenbundel, als dikwijls, naar de eerste schets genoemd. De naam is die van een wijzen haas, die vele verwanten van den dood redt door z'n slimheid; in een ander stuk „Hazenschemering" wordt zijn dood verteld en de erfenis van wijsheid, die hij z'n neef nalaat. Wat ik te voren zeide, blijkt uit deze korte verhalen telkens: 't gaat vooral om de psychologie, en in de vele mènschelijke voorstellingen is de analyse goed, maar de moralisatie ontbreekt toclh ook niet: zelfs is in deze schetsen de toon satieriek, [als het over de Jagers gaat. Moraliseerend vooral is ook „Kraaienpraat" en „Huisvredebreuk"; heel fijne psychologische schetsen da.arentegen zijn: De laatste van zijn stam. De egel, Goudhals, Zijn laatste lied, D'e oude van den berg, e.d. Eenigszins eentonig zijn de verschillende verhalen over herten; na de mooie schets: „Het einde van acht-ender" zijn do andere niet veel meer dan varianten; al zit spiaiming genoeg in het stuk: „De moordenaar", de psychologie is intusschen dezelfde. . Uit de lectuur van al deze verhalen zien ; we inderdaad den auteur zooals Wigman hem ons vooi'stelt: op meerdere plaatsen is de fijnheid van visie en voorstelling zelfs verrassend.

Te meer jammer vind ik het daarom, dat ^een stuk als „Bobbie" in dezen bundel werd opgenomen: want het is grof en gewild — mislukt geestig. Het zal onder geheel andere omstandigheden en uit gansch verschillende stemming geschreven zijn dan de zoo juist genoemde schetsen: misschien is het in .ander verband zelfs heel anders van aspect, maar in dezen bundel hoort het m.i. niet. Eigenlijk geen van de stukken .over huisdieren — ze zijn op zichzelf niet onverdienstelijk („Coha" b.v.) — maar vallen geheel uit den toon, die door schetsen als „In zware dagen", „Zijn laatste lied" e.d. bepaald wordt, en door de Inleiding wordt aangegeven.

Misschien is de bedoeling van deze saanenvoeging geweest te laten zien hoe de auteur [verschillende genres van dier-beschrijving beoefende, en oog had voor humor evenzeer als voor ernst, maar daardoor ontstaan in den lezer zoo ver uiteenliggende indrufcljen, dat schade wordt berokkend aan het totaal-beeld, zooals Wigman dat geeft en, blijkens de meeste stukken, volkomen juist geeft. Er is, dunkt mij, geen moeilijker werk dan i(het uitgeven of vertalen van nagelaten geschriften; zoo licht voegt men bijeen, wat de auteur izelf ongescheiden zou gehouden hebben. Wianneer twee bundels gemaakt waren uit de materie van dezen eenen, en dan beide waren uitgebreid met bijbehoorende schetsen, zou m.i. de beteekenis van beide onaanvechtbaar geweest zijn uit het oogpunt van dier-literatuur 2).

Intusschen verandert deze opmerking niets aan de waardeering, die we kunnen gevoelen voor Hermann Löns en zijn werk; soms komt hij op één hoogte met Long, ook in z'n vermogen van beschrijving; de meeste van deze schetsen zijn verdienstelijk, zoowel in hun stof als in de omkleeding daarvan. Als model noem ik, weer „Zijn laafste lied".

De vertaling van C. v. d. Tonge—'Koster is goed; alleen hadden al de jagerstermen meerdere omschrijving of verduidelijking noodig gehad, en zinnen als „hij had menigen kogel fluiten, hagel genoeg kletteren gehoord" behoev^en dringend correctie in een boek, dat recht heeft op een plaats in de letterkunde.

Gezien de hoofdzaak van dezen bundel geloof ik, dat de serie meesterwerken van Löns een verrijking zijn zal, van de Nederlandsche (vertaalde) dierliteraluur en een gezond tegenwicht vormen kan tegen de Tarzan-verdwazing, die naar den ondergang van het genre voert. Wij zien de vervolg-deelen met belangstelling tegemoet.


1) Uitg. van A. G. Schoonderbeek, Laren. ^

2) Wanneer deze bundel in z'n geheel zóó door den auteur is samengesteld, dan zou ik nog voor introductie van z'n werk in Nederland een andere keuze uit Löns' vele schetsen verkieselijk hebben gevonden, meer één genre van werk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Dier-boeken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's