GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over de opheffing van het kalifaat en nog wat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de opheffing van het kalifaat en nog wat.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met zekere spanning wordt afgewacht, hoe het Islamitische Oosten op de opheffing van het kalifaat door de Turken zal reageeren.

Het kalifaat was voor de Mohammedaansche wereld, wat 'de Paus is. voor Rome.

Wel erkenden niet alle Moslims het in Turkije gevestigde kalifaat, maar hierin ligt overeenkomst met het pausdom. Immers, de Anglikaansche en de 'Grieksche kerk, om nu de Oud-Katholieken niet mee te rekenen, die vaak toonen eens anderer! geestes te zijn, buigen zich evenmin onder (den Paus.

Wel had het kalifaat zijn wereldlijke macht verloren evenals het pausdom.

Maar toch bleef het nog immer een instituut v'an gewicht.

Hoeveel duchtte men er indertijd niet van, wanneer de kalief den heiligen oorlog uitriep!

'Men zag in den geest heel de Islamitische wereld reeds optrekken tegen Europa. En nu de kalief verbannen!

Welk een omzetting der geesten in weinige jaren!

De Westersche invloed kan hierin niet ontkend.

Het is nu eenmaal zóó gesteld', dat in het „Christelijk" Europa de kerk het meer en meer ontgeb den moet.

De onverschilligheid, de vijand soms van den staat tegen de religie, kwam in meer dan één land tot. uiting.

Scheiding gevolg. van kerk en staat is daarvan het

En dan niet een samenwerkende scheiding, zooals wij die voorstaan.

Maar een anti-religieuse scheiding.

Nog te weinig wordt dit gevaar doorzien.

Anders zou menige kerk van koers veranderen en niet maar de eer aan zichzelf houden — want om eer gaat het ten slotte niet — doch zich ojj zulk een loslating door den staat voor te bereiden, door haar zelfstandigheid te herwinnen.

Dat de kerk door den staat geldelij'k in stand gehouden moet worden, is een onschriftaurlijfca gedachte.

Zelfs in het Oude . Testament vindt men zulk een voorschrift niet.

Door het brengen van de tienden naar tabernakel of tempel, was het natuurlijk bestaan der priesterschap verzekerd.

Of de staat de kerk geen geschenk mag aanbieden is natuurlijk een andere kwestie.

Dat geschiedde onder Israël wel.

Maar van moeten is er geen sprake. De nieuwe bedeeling staat er weer heel andera voor.

In het Nieuwe Testament wo^rdt aan de overheid niet de minste plicht in deze opgelegd.

In de eerste eeuwen was er zelfs geen verband tusschen kerk en overheid.

Dit kon ook niet, waar de overheid heidensch was.

Te onzaliger ure echter werd vooral 'door Constantijn de Groote de kerk financieel afhankelijk van 'den staat.

En dit Byzantinisme vermO'Cht zelfs de Reformatie niet uit te bannen.

Niettemin is het door de Schrift geoordeeld en onze tij'd is er toe geroepen in deze het werk der Reformatie voort te zetten.

Al het gejammer over het separatisme van Vine! en het independentisme van Dr Kuyper, komt daaruit voort, dat men de dingen niet groot ziet. Men vergelijkt den toestand van eenige eeuwen terug met en'kele verschijnselen uit later tijd en is dan met zijn oordeel over die verschijnselen gereed. Maar wie een waarachtig oordeel wil vellen, moet heel de kerkgeschiedenis overzien en moet bovenal tot de Schrift terug.

En wie eerbied heeft voor de Schrift, zal dan moeten toegeven: de vrije-kerk-gedaehte is bijbelsch.

Als men daarnaar niet hooren en niet handelen wil, dan zal men, vrees ik; moeten voelen.

Men kan redeneeren: Turkije is ver van ons weg. En: Nederland is geen Rusland, Duitschland of Frankrijk. Ons zal dit kwaad daarom niet overkomen.

Maar hiermee zou men zich weleens een slaapdrank kunnen toedienen.

Wie nog voor vijf jaar had durven voorspellen, dat het kalifaat zou worden opgeheven, zou voor een 'dwaas zijn aangezien.

Ook in ons land is een sterke toename van het getal onkerkelijken.

En die onkerkelijken staan grootendeels vijandig tegen de kerk.

Zelfs vele „religieusen" zoeken bevrediging van hun behoeften buiten de kerk.

Op den staat te steunen is steunen op' een gebroken, rietstaf.

Het zal een geweldige krach geven, als men hier te lande niet tijdig scheiding aanbrengt tusschen 'kerk en staat en de kerk niet haar zelfstandigheid herovert.

We zeggen dit echter niet in hoofdzaak' om onze eigen kerk-idee te propageeren, ook niet om te waarschuwen: het getij verloopt, verzet nu de bakens, maar omdat het hier een schriftuurlijke principe raakt.

De opheffing van het ka'ifaat kan hierbij zelfa tot nadenken steminen.

Krachtsverspilling.

Met leede oogen zien wij aan, hoeveel kostelijke kracht er verspild wordt aan de Anti-Roomsche propaganda.

Hoe is het mogelijk, dat het te houden Eucharistisch Congres zoo opwindend werkt op sommige Gereformeerden, zij het dan ook, dat zij leven buiten ons kerkverband!

Hoe is het mogelijk, dat een overigens bezadigd man als Ds H. Ba^kker zich in een rede te ver liet meesleepen en .enkele allerongelukkigste uitdrukkingen zich liet ontvallen?

Waarom die ongerustheid?

Waarom dat oplaaien van hartstochten?

Moet Rome niet den indruk krijgen, dat het orthodoxe Protestantisme zich tegenover haar zwak gevoelt ?

Men laat zich bang mat'en dO'Or den bekeeringsijver, welken Rome aan den dag legt. Evenwel ziet men voorbij, dat het resultaat niet aan den ijver beantwoordt. Als men de uitlatingen leest van Professor van Ginneken in „Stimmen der Zeit"' en O'ok' van kardinaal van Rossum, dan wordt er wel hoog opgegeven van die bekeeringen, maar tusschen de regels door breekt de klacht uit, dat de cijfers nog een armelijk beeld geven.

Mocht 'dat ons reeds tot nuchterheid manen, er 'komt nog iets bij.

De ervaring heeft geleerd, dat innerlijke versterking van het Gereformeerd bewustzijn het beste wapen is tegen Rome.

Neem onze Gereformeerde Kerken.

Men mag gerust zeggen, dat er uit Rome zich

meer bij haar voegen, dan dat er ui Rome overgaan.

Men onderwijze 'de leden 'zijner kerk in jhun eigen leer en brenge die in verband met de dwalingen der Roomsche Kerk.

Dat maakt hen bijna immuun voor Roomsche propaganda.

Men beschuldigt ons, 'Gereformeerden, weleens van laksheid in onze houding tegenover Rome.

En zeker, wij doen aan al die opwinding. niet mee.

Toch is onze houding allesbehalve zoetsappig.

In onze kerken wordt regelmatig de Catechismus gepredikt en (het wordt zelfs den kinderen inge»prent, dat de mis in den grond niet anders is dan „vervloekte afgoderij".

Dat is nu niet direkt verschoonend en sparend voor Rome, al zijn ze in de politiek onze bondgeiiooten.

Maar de bestrijding is rustig en ernstig en waardig.

Zou dat niet de aangewezen houding zijn ook voor onze konfessioneele broederen in de Nederl. Herv. Kerk?

En zouden zij daardoor niet veel kracht vrijm.a!ken om de toestanden in eigen kerk te verbeteren ?

Om vijaniden, nog erger dan Rome, in haar midden te bekampen ?

Innerlijke sterkte is het eerst noodige.

Daarop dienen de voornaamste 'krachten saamgetrokken.

Ja, wij gelooven, dat alle anti-Roomsche propaganda, door Gereformeerden in de Ned. Herv. ICerk . verricht, beter konden besteed aan de oplossing van het kerkelijk probleem. En dat wij die propaganda derhalve hebben te beschouwen als jammerlijke krachtsverspilling.

Kerkeraadsverslagen.

-s Kerkeraaflsverslagen. Herhaaldelijk wordt de klacht vernomen, dat men uit de kerkeraadsverslagen in de plaatselijke Kerkbodes ZOO' weinig wijs wordt.

Is die klacht gansch en al ongegrond? We lezen heel wat Kerkbodes en we gelooven, dat bijna alle verslagen aan verduistering lijden, in plaats van inlichting te geven.

Wij vroegen ons meermalen af: gemeente er aan. wat heeft de

Wat heeft ze er aan, te lezen, dat de vergadering op de gebruikelijke wijze werd geopend, dat gelezen is dit Schriftgedeelte en gezongen die psalm, dat in zekere kwestie (niet-nader aangeduid) een besluit is genomen (niet nader aangeduid), dat verschillende verzoeken (niet nader aangeduid) ge^ steld zijn in handen van desbetreffende commissies ?

Uit zulke vermeldingen - alleen bestaat menig verslag.

En wanneer dan later uitlefc't — want sommige kerkeraadsleden kunnen nu eenmaal moeilijk zwijgen, wat ik allerminst in bescherming neem, veeleer zou ik wenschen voor te stellen, dat er tegen ioslippige broederen krachtig werd opgetreden —, dat een kerkeraadsvergadering heel laat is geworden door een zaak', waarop in hst verslag niet eens geheimzinnig werd gezinspeeld, dan worden gemeenteleden soms kregelig en sputteren over het misleidende dier verslagen.

Natuurlijk! zijn er zaken, die niét gep'ublioeerd kunnen worden. Daaronder vallen in de eerste plaats de tuchtzaken. Toch is het wenschelijk te memoreeren in een verslag, dat er tuchtzaken aan de Qrde zijn geweest. Ook andere besprekingen kunnen zijn gehouden, waarvan voorbarige publikatie de zaak zou kunnen schaden.

Maar wel hebben, naax het mij voorkomt, p.e kerkeraden zich op het standpunt te stellen, dat er zooveel in het verslag worde opgenomen als maar eenigszins mogelijk is. Men vrage niet: met hoe weinig kan ik toe, doch hoeveel kan ik ter inlichting geven.

Dat bevordert hét meeleven der gemeente.

Dat waarborgt een goede verstandhouding tasschen kerkeraad en niet-ambtelijke gemeenteleden.

Dat is ook een verstaan van onzen tijd, die van geheime diplomatie, van geheime vergaderingen, ook van geheimzinnige kerkeraadsvergaderingen, niet gediend is.

Onze tijd vraagt om openbaarheid.

Naar mijn gevoelen moet hieraan zooveel mogelijk worden voldaan.

Vanzelf zal, wie hierin verbetering aanbrengt, met takt moeten te werk gaan.

De formuleering van het verslag kan het best op den kerkeraad worden vastgesteld, opdat alle subjektiviteit worde gemeden.

En bemerken de gemeenteleden nog niet veel van verandering, dat zij het met gelatenheid dragen.

Misschien kunnen zij wijsheid putten uit de woorden, waannee een 'k'erkeraadsverslaggever zijn rapport begon:

Het karakter van een vergadering van ipn bijzonderen kerkeraad brengt mede, dat het verslag zeer Icort en onvolledig moet zijn en daarom' kan ik, al is het in ©enigszins andere beteekcnis, de de woorden van Tollens ovoniemen, als hij tot zijn lezers zect:

„Verdim ik uw erkentnis niet • Voor al hetgeen ik u liet lezen, Zoo mo'Ogt, ge mij erkentlJjk wezen Voor 't geen ik u niet lezen liet."

Moreel verslag

In een kerkeraadsverslag lezen we:

Ter sprake jjomt het uitbrengen van een „moreel verslag" naast het financieel verslag. .Besloten in de Kerkbode niet alleen een overzicht van den staat der financiën te geven, maar oiok con verslag over den toestand der gemeente in 't afge-Iciopen jaar.

Zeer nieuwsgierig ben i'k, wat dat .moreel verslag inhouden zal.

De term is mij niet duidelijk.

En de aanhalingsteekens maken het mij ook al niet duidelijk.

Zou men in dit moreel d.i. zedelijk' verslag willen vermelden het aantal gedwongen huwelijken, of iets ruimer genomen: hoevelen er vanwege dronkenschap moesten worden vermaand, of nog ruimer: hoeveel ongezeglijke catechisanten er waren?

Mogelijk doelt men hier op den geestelijken toe­ stand in de gemeente.

Maar in dat geval riekt „moreel" toch wel wait Kantiaansch.

Doch laten we liever naar het recept dér Stoïcijnen in opschorting van oordeel heil zoeken.

-s Eerherstellinfl van Menno Simons.

We leven, in dagen van eerherstelling.

Men heeft medelij'den met de mis'kenden en beproeft hen uit dien hoek te voorschijn te halen en op een voetstuk te zetten.

Jammer voor velen, dat dit slechts de dooden geldt en niet de levenden.

Een Duitsch professor heeft zelfs een poging gewaagd om de eer van 'Xantippe te redden.

Mogelijk vindt menigeen dit maar zóó zóó.

Het oude beeld van Xantippe is velen zoo dierbaar geworden.

Zij hebben er misschien al vaak gebruik van gemaakt.

En nu zou 'dit niet meer mogen?

In „Bergopwaarts" eischt Dr v. Rhijn eerherstelling voor Menno Simons.

Deze vader der Doopsgezinden in ons land wordt door ons wel gehouden voor een vroom, hoewel kettersc'h man, maar die het toch met de waarheid niet altijd even nauw nam.

Zoo kwam de uitdruldcing „Mennistenleugentje" in 'de wereld.

Doch Dr V, Rhijn geeft deze inlichting; Men leent het verhaal van Menno Simons op den reiswagen, bij' welke gelegenheid hij', door anderen achtervc'gd, zich met een leugentje had weten te redden. Dit verhaal heeft evenwel, naar Vqs heeft aangetoond, niet met Menno te maken, maar met Hans Busscher.

J. L. W'Olzogen vertelt in zijn: Werelose christen" (1676) van dezen Busscher: , , dat bij' een eeuwe herwaarts tot Antwerpen 'O'p den wagen sittende', .om wegh te rijden, en van den Marckgraaf, aankomende om' hem te vangen, aan de luyden die op' den wagon saten, gevraa^bt we'rdende, of oock aldaar eene Hans 'B'usscher was, hij selve cipstont en medevraagde: vrunden, is oock hier 'eene Hans Busscher? waarop sontmige neen seggehde, hij toit den Marckgraaf sich wendende voortvoer: mijn Heer! sv seggen neen".

Dit verhaal is in tateren tijd op Menno toegepast en soms nog op'gesierd. Hora. Siccama gaf in „Die Navorscher" van 1898 deze lezing: Menno zou in den wagen zijn gaan staan en daarop gevraagd hebben: zit Menno Simons soms in den wagen? , waarop' het eenp'arige antwoord was: Neen. "Want Menno stond.

Menno is aan deze dabbelzinnigheid echter onschuldig. Het behoort waarschijnlijk op naam van Hans Busscher. Die evenwel aak Doopsgezind was.

Mennos eer is dus gered.

Maar de oneer blijft toch in de familie.

De jeugdbeweging.

Zijn we met de jeugdbeweging wel op den goeden weg ?

Deze vraag wordt door meer dan één thans gesteld.

Ook door hen, die eerst zelf in de jeugdbeweging zijn opgegaan.

Wordt door dat overdreven aandacht schenken aan 'de jeugd wel een sterk geslacht gekweekt?

Dat is zeker wel een kwestie, die ons intijds' mag bezighouden, vóór de jeugd geheel verwend en bedorven is.

De hoop der toekomst staat op het spel.

Zoo nu en 'dan wil ik eens "een enkele klank 'Van anderen doen hiooren.

Ditmaal een van, Mamix in een zijner „Groninger brieven".

Hoe is 'O'm onze jongelingsvereenigingen en om-„DiOTcas" gelachen door de liberale wereld. Maar — thans gaat zij ons nado'en. En natuurligfc aanstonds met veel lawaai.. Alsof er .vóór 'hen nog nooit van was gehoord.

Aanstonds heeft men behoefte oni' de „beweging" niet slechts nationaal, maar internationaal te verklaren.' Men begint zelfs met internationale ooirferenties. Het is geweldig....

De vrijzinnige christelijke jo'ngerenbo'nd organiseert jeugddagen. Hij heeft een dezer, dagen een manifest naar d© 'vrijzinn'ge d'ominé's verzonden, welk manifest van den kansel is voorgelezen. j\Ien komt aanstonds diep onder den indruk von het grootsche werk, dat verricht zal worden. Die jeugd spreekt toch in dat rnanifest haar gelo'of uit in de roeping van het jongere geslacht en in de bijzondere bestemming van de jeugd in den U'Ood van dezen tijd. Het is niet weinig.

Wij gelooven, zoo klinkt het triumfeerend, in de beteekenis van do daad.

Een herinnering aan Fichte's maiüfest indertijd aan de Duitsohe j'eu; ; d, die met den Faust dweepte en met hem; het „In den beginne was het Woord" veranderde in het: in den beginne was de daad.

Men stelle zich een spreker voor, die dat: wü gelooven in de daad — voor een vergadering van over het paard getilde jongelui, van uit het lood geslagen jongens en meisjes, uit. Die daad .... Soms meenen revolutionaire jongelui, dat die daad bestaat in het werpen van bominen.

Laat ik er, om misverstand te voorkomen, aanstonds bijvoegen dat de vrijzinnige jeuedvereeni-f gingen en zelfs de socialistische onschuldiger van aard zijn. D'e socialistische jeugdbeweging schijnt zich vooral te richten op het mandolinespelen en hel dansen. Het laatste is een geraffineerde uitvinding, naar ik vermoed, van de oudere leiders, die den jongeren al vr.aeg willen leeren te dansen naar hun pijpen. Later • m'osten ze het toch doen.

Er is dus, koirt gezegd, veel beweging. Bui-' tenlandschfi en binnenlandsche congressen, jeugdorganisatie, beweging der jO'ngeren, jeugdpi'oblemen, roieping der jeugd. Die roeping nu is vooral om der wereld den vrede te brengen.

Wij jongeren zijn dat vechten m^oede. — Vrede zal het zijii. De ouderen hebben de wereld verknoeid. Da j'angeren zullen het zaalqe nu opknap'pen.

Tot eer van de j'ongeren moet gezegd, dat zij aan deze snorkorij weinig schuld hebben. Het is onlangs door een ni'Odernen dominé verldapt, dat die jeugdbeweging weinig te beduiden heeft. Althans wat de jeugd betreft. liet is een beweginig vooral , , van de jeugd van remonstrantsche dominé's" en andere - vrijzinnige predikanten. Die spreken on confereeren en bedwelmen, zoo zegt onze man, met Imn oratorio zich zelf en praten zoolang tot de jeugd wegloopt.

De jeugdvereenigingen tellen gewoonlijk zeer weiriig leden, en de Icleinste helft komt slechts op ter conferentie. Soms vindt men er alleen oen groep van j'onge m-eisjes. De-jongens hebben het te druk met het voetbalspel.

Het is niet anvermakelijk als men eerst leest het manifest: wij jomgeren gelooven in de daad, en dan verneemt, dat als dien jongeren gevraagd wordt •om circulaires rond te brengen voor een conferentie, zelfs die onnoozele daad te zwaar valt. Er is niemand voor beschilvbaar.

Hoe zit de zaak dus?

Wel, verteld wordt, dat de ouderen aan eigen Icracht verlwijfe'len en zich nu aan de jeugd vastklemm'en. Die jeugd zal het nu doen. Die zat de vrijzinnige en socialistische idealen veiTvezenlijken.

„Wij gelooven aan de taak van de jeugd. Wij gelooven in de daad."

Men m'Oent een van streek geraakten joingeling te hooren en kan zich die taal verldaren. Kom — jongelieden spreken gaarne forsche taal on doen de 'Ouderen wel eens na.

Maar — de zaak is, dat de schrijver van al dat moois hoogstwaarschijnlijlc een vrijzinnige dominé is met grijze haren, die wanhopig over het wegzinken van zijn idealen als laatste redmiddel zich aan het denkbeeld , , de jeugd" vastklemt.. De jeugd zelve is er echter niet.

Het is een oud verschijnsel. OO'k in onzen kring hebben wij van een actie der „jangeren" gehoord. Ik. heb wel eens gedacht dat men daarmee werfce'ijk jonge menschen bedoelde. Maar het Avaren menigmaal.... ooaderen.

Oude menschen, en niet alleen de vrouwen, ook~ de mannen, krijgen sOi: ns een bevlieging om weer jong te willen schijnen. Onlangs zag ik op de tram een.dam'e van ongeveer vijftig jaar met p'olkahaar, dat heel coquet zoo even onder het hoedje, een snoiszig hoedje, uitkwam en over de ooren heen de wangen voor een deel bedekte.

Als men achter haar stond, zou m'en denken: een jongere. Maar zij keerde zich om — je schrok er gewoonweg van.

Zoo zie ik ook hoeren van over de zestig wan-' delen: sloibkousen, zo[0' fijn als ge het maar wilt, een rcttinkje in de hand, de jas fraai getailleeid. Het heerlje fluit een lustig deuntje.

Ach, welk een beminnelijke, modieus? , jonge man! Maar van dichtbij bezien heb je moeite om niet in 'een schaterlach uit te barsten en te zeggen: wat ofude paai — TiO'O ga je toch zoo jong doen!

Nu geldt dit allemaal nog slechts het uiterlijk. Erg is het, als deze dingen de" spiegel van het innerlijke zijn. En veel erger wordt het nog, als men deze vergissingen op geestelijk gebied overbrengt.

Er is één middel dm' altijd jong te blijven. D'aarvan spreekt de psalmdichter in Psalnr 92: . ; , Die in des Heeren huis geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de. voorhoven onzes Gods. In dezen grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en graan zijn, om te verkondigen, dat de Heere recht is". ...

Maar zultee ouderdom - heeft een ware jeugd gekend. De jeugd, die ouderdom is, mist de jeugd, maar zal oO'k den ouderdomi niet kennen. Vroeg rijp, vroeg rot, zeiden de ouden.

En de ouderdom die de bekoorlijke dwaasheid der jeugd wil nadoen is no'g jong noch oud. Hij is wanstaltig.

Zoo ffjxai het miet de jeugdorganisatie, die niet dan „beweging" is, zander inho'ud, zonder vrucht.

Schrijf ik dit om stof tot zelfverheffing'. te geven? Waarlijk niet. Want dan zou mijn kwaal erger zijn, dan die van de "z.g.n. vrijzinnige jeugd.

Maar het is wel eens noO'dig, dat wij deze din-

gen in hun wtez& nlijke bete& kenis kennen. Om tweeërlei redenen. Er zijn lieden in onzen kring, die altijd naar buiten zien, die verget-en wat wij uil de hand Gods mochten ontvangen en die dan Avijzen oip de actie der vrij'zinnigen voor den vredo en dan vragen: en wat daan wij?

Zij kunnen loeren dat niterlijte drukte niet voel beteekent. Hier ligt een les voor sommige ouderen. JTaar er ligt ook een le.3 voor de ionseren „onder rons. Om zich te hoeden voor het kwaad, dal de jangd altijd weer bedreigt: zelfoiverschatting en zucht tot grootdoenerij.

In dit geestig sclirijven draalt Marnix soms wel waf; door.

Zeker geleerd van Marnix-vader.

Die deed liet oo'k wel in zijn „Bijenkorf".

Zoo iets betaamt ook een briefsolirijver. In ernst geloof ik, dat Marnix de jeugdbeweging te donker kleurt.

Tocli is zijn kritiek niet ongezond en ongegrond. In elk geval moeten wij een oog in 't zeil h ouden.

Daarom komen we oj) dit onderwerp af en toe terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Over de opheffing van het kalifaat en nog wat.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1924

De Reformatie | 8 Pagina's