GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De ziel, onmiddellijk na den dood.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ziel, onmiddellijk na den dood.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ben onzer lezers vraagt me ecnig licht over den staat der ziel, onmiddellijk na haar verscheiden uit het lichaam. Wat Gods Woord ons openbaart aangaande een algemeen gericht bij Christus' - wederkomst, veronderstelt, naar het hem toeschijnt, dat er niet reedsi aanstonds na den dood een beslissing valt over des menschen eeuwig wel of wee. Dat dit wèl het geval was bij sommigen, van wie de Schrift ons dat uitdrukkelijk verzekert, zooals bij een der moordenaars die met Christus gekruisigd werden, ontging hem niet; maar hij vraagt, of , dat misschien geen uitzonderingen op den regel waren.

De vraag is niet moeilijk te beantwoorden. Hoewel de IH. Schrift omtrent het leven der zielen in haar afgescheiden staat, veel in het duister liet — dat er aanstonds na den dood een beslissing valt over zaligheid of rampzaligheid, leert ze ons duidelijk genoeg, om bij den moordenaar aan 't krtiis geen plaats te laten voor de gedachte aan een uitzondering.

Reeds het Oude Testament laat hier geen twijfel.

In Prediker 12 vs. 7 verzekert het ons, dat als „de Icruik aan de sprimgader gebroken wordt, en het rad aan den bornput in stulckeu gestooten wordt", d.w.z. bij het sterven, „het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is, en de geest weder tot God keert, die hem gegeven heeft".

En de verwachting der vromen onder de Oude Bedeeling was dan ook, dat ze, aanstonds na hun verscheiden uit dit leven, in de gemeenschap Gods zalig zouden zijn. Die hope beleed Jakob op zijn sterfbed, toen hij zeide: „op uwe zaligheid wacht ik, o Heere", ook al is daarmee de beteekenis van dit verreikende woord niet uitgeput. En niet anders was do verwachting van Asaf, toen hij in Psalm 73 jubelde van een , , gedurighjk d.w.z. een bestendig en onafgebroken, zijn bij z'n God; van een „opgenomen worden in heerlijkheid", zoodra hij zijn loop op aarde volbracht zou hebben; en van God als „den rotssteen zijns harten" en zijn „deel in eeuwigheid", bij 't bezwijken van zijn vleesch en zijn hart.

In het Nieuwe Testament is de openbaring, ook op dit punt, nog klaarder, 'k Denk hier allereerst aan de Gelijkenis van den rijken man en Lazarus. Want al Imoeten we voorzichtig zijn met het maken van gevolgtrekkingen uit lederen trek in een Gelijkenis, de onmiddellijke beslissing bij' den rijke en 'bij Lazarus, na hun dood, staat zóó in het middelpunt van het beeld, en houdt zóó rechtstreeks verband met wat Jezus er imeê wilde leeren, dat er geen twijfel aan is, of ze is teekening van de werkehjkheid.

Evenzoo verbindt de Brief aan de Hebreen in heti „Want het is den menschen gezet eenmaal te sterven, en daarna het oordeel", de beslissing over 's menschen eeuwigen staat, rechtstreeks met zijn dood.

En het „zaUg zijn de doeden, die in den Heere sterven, van nü aan" in Openbaringen 14:13, evenals wat Johannes in hfdst. 6 vs. 9 schrijft van de zielen der martelaren onder het altaar, en in hfdst. 5 vs. 9v.v. van het nieuwe lied, dat hij de gezaligden hoorde zingen, verzekert ons hetzelfde.

In overeenstemming daarmee was ook de stellige verwachting van den Apostel Paulus, dat het sterven hem gewin zou zijn, wijl hij, als hij ontbonden zou worden, met Christus zou wezen (Filipp. 1:21) en dat hij, als hij zijn loop voleindigd en zijn strijd volstreden zou hebben, de kroon der rechtvaardigheid zou ontvangen (2 Tim. 4:8).

De Schrift laat hier dus niets aan duidehjkheid te wenschen over. En in strijd met wat ze ons leert van een algemeen oordeel bij Christus' wederkomst is dit aUerminst.

De beslissing toch, die ommddellijk na den dood intreedt, is een individueele en voor de wereld verborgene; terwijl de beteekenis van het laatste oordeel juist hierin ligt, dat het algemeen en openbaar zal zijn, én daardoor voor heel de wereld de rechtvaardigheid Gods en de heerlijkheid van Christus, die haar handhaven zat; in hef volle licht zal stellen.

En evenmin mag ons zulk een eindgericht overbodig schijnen met betrekking tot den staat dergenen die daarvóór reeds stierven. Want ook ten opzichte daarvan heeft dit gericht, dat de voleinding inleidt, een voleindigende werking. Er aan voorafgaan zal de opstanding der dooden en in de beslissing, die er aanstonds bij hun sterven viel, maar toen nog enkel den staat hunner ziel kon gelden, wordt door het jongste oordeel óók hun lichaam en de wereld die bij dat lichaam hoort, betrokken. Dan gaat ten voUe in, voor de geloovigen het eeuwige leven, en voor de goddeloozen het eeuwig verderf.

Het voorgaan in het gezins-gebed.

Een jonge broeder, met een nog zeer klein gezin, en die gewoon is zijn priesterlijke roeping om in 't gezinsgebed voor te gaan, te vervullen, klaagt, dat zijn gebed ongemerkt stereotiep werd; dat hij gevoelt, hoe doodend dit werken moet; hoe hij allengs dreigt _ te verloopen in formalisme; en dat hij, hoe hij er zich voor inspande, niet afkomen kan van de vaste formules waaraan hij zich gewende-Hij vraagt, wat te doen, om zich aan dat dwangbuis te ontworstelen.

Al wie gewoon is in zijn gezin voor te gaan in gebed, en méér nog wie het ook buiten zijn gezin: in school, op catechisatie en in de samenkomsten der gemeente, doen moet, zal deze klacht en deze vraag begrijpen.

Een altoos weer bidden in dezelfde - woorden, maald het gebed inderdaad licht tot een zielloozen vorm, en kan moordend worden voor eigen en anderer gebedsstemming. En het is daarom stellig .goed er tegen te waken, of, verviel men ongemerkt in dit kwaad, te trachten er zich aan te ontworstelen.

Toch moeten we hier niet overdrijven.

Een vaste vorm voor 't gemeenschappelijk gebed heeft ook iets vóór. Men vergemakkelijkt het meebidden voor degenen als wier mond men bidt. En het was vooral daarom, dat onze vaderen, en dat ook, blijkens de gebeden achter ons Psabnbook, onze kerken niet zóó bang waren voor formulier-gebeden als velen in ónzen tijd. Wie meent door altoos andere woorden en altoos andere orde in zijn gebed den kring waarin hij bidt te moeten boeien vervalt van Scylla op Charybdis; zal eigen aandacht licht méér richten op den vorm dan op den inhoud, op die hem omringen dan op God tot wien hg' spreekt; en die van zijn mede-bidders eer op zichzelf en op zijn woorden dan op de dingen waaróm hij bidt en op Hem tot wien hij bidt.

Het gevaar van den meer of minder vasten vorm van 't gebed gaat eerst dreigen, als de toon waarop gebeden wordt gedachteloosheid on sleur verraadt.

Mijn raad is daarom: put u niet uit om voor een gedurig terugkeerend gebed, als b.v. het gebed aan teïel, een altoos wisselenden vorm te vinden; maar zorg, dat de toon van uw "bidden zij: natuurlijk, rustig, eerbiedig en ernstig. Denk bij uw bidden niet teveel aan de ooren, maar zooveel te meer aan de nooden en behoeften van hen wier mond tot God ge moet zijn. Geef u daarvan een oogenblik rustig rekenschap eer ge bidden gaat; en vouw in geen geval uw handen, zonder dat ge u even rekenschap geeft van. 't heilige werk waartoe ge u schikt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De ziel, onmiddellijk na den dood.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's