HET BOEK VAN DE WEEK.
mm Ciezamenlijke Gesehriften, Dijk. Tweede Druk. vaa Dr Is. van
P. Kooidhoff — Groningen.
Gelijk van den levenden hoiOigleeraar Van Dijk, gaat er nog steeds van zijn geschriften kracht uit. In dat opzicht zegt het wel wat, dat van de zes doelen er' reeds vier herdrukt zijn. Wanneer men leest hoe er gezwoegd wordt om Hoedemaker's werken uitgegeven te krijgen, vraagt men zich oaiwillekeurig af: waarom 'loopt' het met de schriftelijke nalatenschap zoo vlot? Het antwoord kan niet anders luiden dan: omdat men in breeden kring gevoelt, dat hij ook nu nog een boodschap heeft. Of wil men: omdat velen ook van het thans worstelende geslacht hem nog steeds erkennen als den tolk van hun diepicré overtuiging. Achter deze uitgave staat de geestesverwantschap tusschen den overleden professor en een nog steeds stuwende •strooming in godsdienstig Nederland.
Daarom interesseert het te weten wat de kracht van dezen man heeft uitgemaakt, wat type hij vertoonde. En nu ik zijn geschriften gelezen, onderscheidene ervan herlezeir heb, komt bij lïiij als eerste indruk boven: uit elk dier verhandelingen — en het zijn er niet weinige, bovendien is hun mengeling bont — spreekt eerbied voor de ziel. Van Dijk tracht in de personen, die hij^ opi zijn levensweg ontmoet, de ziel te vinden. Misschien is deze bewering nog te algemeen. Of deed hij in zijn afscheidscollege niet de eerlijke konfessie: „Het •oude, leelijke locaal in de afgebrande academie staat mij met zijn getatoeëerden lessenaar en zijn getatoeëerde banken nog levendig voo; r den geest. Ik • ben namelijk wat animistisch aangelegd, zoodat ook stoelen en banken ten slotte een zekere individua-Jiteit voo^r mij verkrijgen. Ik ben natuurlijk mee verhuisd, maar ik heb toch aan het nieuwe, betere locaal moeten wennen. Het oude is immers niet voorbij door het betere, dat in zijn plaats gekomen is"? (II, 509). In die woorden: ik ben wat animistisch aangelegd, zoadat ook stoelen en banken ten slotte een zekere individualiteit voor"mij; verkrijgen, heeft hij zichzelf fijn geanalyseerd. Niet het algemeene, maar het bijzondere, niet de soort, maar het exemplaar, niet de menschheid, maar de mensch trok hem aan en 'hij voelde zich onwennig, zoolang die mensch, dat bijzondere, dat exemplaar niet vooT hem leefden, zoolang hij' de ziel niet had ontdekt.
Nu valt dat zielen-zoeken niet mee. Gij' moiet • door heel wat omhulsels heendringen, eer gif bij iemands ziel zijt. Vooral bij de schijnbaar open naturen, ondervindt gij niet zelden den meesten hinder. Gij kunt er dan ook', al wordt gij zoo oud als Van Dijk, niet zoo heel veel afwerken in uw leven. Ook Van Dijk heeft betrekkelijk met weinigen kontakt gekregen. Maar onder die weinigen behoorden dan ook de grootsten: _ Socrates, Kierkegaard, Thomas a Kemp is of althans de schrijver van de Imitatie, Ibsen, Shakespeare, Dante, Pascal, Vinet en om er nog een te noemen: Gomarus. Ja, zoo waar ook Gomarus. Maar diens ziel vond hij eigenlijk per ongeluk. Het was bij „een gelegenheid". En of hij toen nog wel de ziel van Gomarus heeft aangeraakt, zal ik hier maar niet uitmaken. In elk geval''heén; ''hij .Görftaius'"*betèr' verstaan San bijna van iemand, die de ethische richting is toegedaan, gevergd kan worden. Het poitret van Gomarus valt niet al te ongunstig uit. Hier is het: „Gomarus is geen „twistziek" man geweest, al zal het wel waar zijn, dat hij door zijn moeilijk en onrustig leven niet bepaald geworden is een g.emakkelijk en glad salonmensch. Misschien kan hij' het best beschreven worden door een beeld. Er zijn in het bosch reeds wat oudere hoornen, die op hun oppervlak hier en daar knoesten vertoonen. Die knoesten komen er, vermoed ik, ook niet door louter lieven zonneschijn. Jonge hoornen in de omgeving kunnen zich nu wel beroemen op, hun gave, gladde stammen, maar zij hebben ook niets ondervonden. Zulk. een oudere boom is Gomarus geweest". (Il, 448). En dit moet er aan toegevoegd: Van Dijk had Arminius „door". Wilt ge een paar komplimentjes aan diens adres? „En dan, ik rangschik Arminius, wat zijn voorgegeven 'adhaesie aan de kerkleer betreft, met verlof onder de intens-vervelende menschen, die, als een ander anders voelt en verder denkt dan zij zelf, onmiddellijk spreken van „onnodig dispuut"." „Als men de vraag stelt waar Arminius zich zou willen verantwoorden over zijn gevoelens, kan men gerust antwoorden: „eigenlijk nergens". „Hij was een vogel, dien men moeilijk onder schot kon krijgen."
Menschen, die er enkel op uit zijn om zielen te zoeken, zijn voor het groote, drukke leven niet al te geschikt. Zij kunrien immers die immense massa menschen, die men tegenkomt, niet allen op de ziel beproeven? Neen, , zij hebben behoefte aan stilte, aan intimiteit. Zij moeten alles op hun gemak doen. Bij Van Dijk wordt men dan ook niet getroffen door groote belezgnheid. Het feitenmateriaal, waarover hij beschikt, is tamelijk beperkt. Forsehe lijnen durft hij niet aan. Aan een systeem waagt hij zich niet. Zijn kracht ligt in het fijne, in het geestige. Dat boeit u in zijn geschriften tienmaal op iedere bladzijde. De vertrouwelijke omgang niet met menschenrassen of menschengroepen, maar met zielen, inspireert hem een soort Chokma, levenswijsheid, welke Oostersch zou aandoen, indien hij onder alles niet zulk een nuchter Nederlander was gebleven. Gewichtig doet hij nooit. Hij besluit zijn inleiding tot een belangrijk onderwerp b.v. met deze passage: „Ik ga dan in deze ure tot u spreken over aesthetischen en ethischen godsdienst, koTt en zoo mogelijk duidelijk. Kort, omdat de raad, dien Scribe eens gaf aan een van zijn medewerkers: p, al wat men weglaat, wordt niet uitgefloten", njij 'uitermate verstandig voorkomt. Duidelijk zoo mogelijk, omdat al wat in den loop der eeuwen werd opgeboxgen in wetenschappelijke kunsttermen, met eenige inspanning ook wel kan gezegd woïden in de „moers taal".
Om zielen te vinden snijdt hij geen menschen 13 open. De psychologische techniek verstaat hij niet. De psychische anatomie vindt in hem geen bewonderaar. Aan alle wetenschappelijk app'araat in deze heeft hij maling. Dat kon hij in. zekeren zin ook hebben, omdat hij eeh zevende zintuig bezat. Zijn intuïtie werkte bij hem veel zekerder dan alle psychologisch experiment. Daardoor had hij het gemalckeiijk. Hij behoefde niet van de eene boekenkast naar de andere te loopen. Wel zal hij' veel tijd hebben noodig gehad om te mijmeren.
Wat hij in de zielen zoekt? Stellig vroomheid. Maar feitelijk toch nog meer schoonheid. Soms enkel schoonheid. Hij is het zoo hartelijk eens met Gunning, waar deze schreef: .„Tenzij ons zedelijk leven esthetisch zij, ja overvloediger dan dat van lien, die de esthetische rich'ting volgen, kunnen wij in het Koninkrijk der hemelen niet ingaan. .Want Sion is niet alleen heilig, maar ook de volkomenheid der schoonheid, vanwaar God blinkende verschijnt". (IV, 407). Hij' openbaart zich gedurig als de artistieke geest, in wien de theoloog meer dan eens in den litterator ondergaat.
Zoo komt hij dunkt mij als "vertegenwoordiger van een der stroomingen in de ethische richting duidelijk naar voren. Krijgt men onder de ethischen al meer oog voor 'het sociale, het individualisme overweegt toch nog altijd. Inzoover heeft Van Dijk de meeste Ethischen achter zich. Maar hier moet toch nog geschift worden. Er is een "bepaalde groep onder hen, die het ethisch-religieuse zoo nauw mogelijk verbinden aan het aesthetische. Deze scharen zich al dichter om Van Dijk. Maar dwars door die groep loopt weer een deeling. De eene verineidt zich in het algemeene', de ander in het bijzondere. De eene laat zich leiden door den zin voo'r het abstraktc', de arixtere door den zin-voor het concrete. De eene bedient zich het liefst van vage termen, van algemeenheden, van benaderingen, de andere begrenst den kring van ^jn 'belangstelling tot bepaalde gegevens. Vo'Or de laatsten is Van Dijk in het bijzo'uder de man.
Bij sommigen heerscht de meening als zou het ethische zich per se "kenmerken doo'r het wazige, , het sfeerachtige, het ongrijpbare. De werken van Van Dijk kunnen hen ervan overtuigen, dat er ook nog een andere kategorie van Ethischen bestaat. Zijn Schriftbeschouwing is daarvoor leerrijk. „Hoe is het", zoo vraagt hij, „met ons? Er wordt veel gesproken over het gezag van den-Bijbel. Ik denk, dat het in den regel een onvruchtbare kibbelarij' is. De menschen komen niet, waar zij' wezen moeten. Misschien zegt iemand: maar het ko'mt er toch op aan dat het gezag der H. Schrift erkend worde. M. T. op gevaar van een oogenblik misverstaan te worden, antwoord ik: daar komt het zO'Oi in 't algemeen gesproken niet opi aan, het komt aan op. iets, dat veel en veel dichter bij' u is: het komt hierop aan dat gij zeggen kunt: welk gezag de Bijbel voo-r U heeft, of nog liever op, *de vraag: wat hebt gij in uw Bijbel? Ik denk, M. T., dat het gezag van de IJ. Schrift opi deze wijze tot stand komt, het gezag, dat waarlijk onaantastbaar is. Mij treft een merkwaardig .verschijnsel, als ik de menschen over den Bijbel hoor" spreken. Zij, die hem het meest, het innigst liefhebben, prijzen hem niet vurig met drukke woo'rden, zij. verliezen zich niet in algemeene woO'rden. "Zij spreken ook zelden, daar moet gij ook op letten, zij spreken ook zelden van den h e e 1 e n Bijbel. Zij hebben zoo hun eigen
14 woorden in den Bijbel, hun gouden woorden, die met hen meegaan door het leven, waai-van zij leven, waarmede zij sterven." (VI, 637, 639, 640).
De bedoeling is duidelijk. Ei-varing maakt bij den een deze, bij den ander gene woorden gezaghebbend. Over de keuze valt niet te twisten.
Dit standpunt van Van Dijk wordt thans door velen ingenomen. Men zegt het soms minder openhartig, minder belijnd. Maar daarheen strekken zich toch de sympathieën uit. De moeilijkheden verdwijnen uit de Schrift óf men valt elkander over plaatsen, waar men moeilijkheden meent te ont-, dekken, niet lastig. Toch heet het dan, dat het Schriftgezag gehandhaafd blijft.
Het nobele, het artistieke, het vrome in Van Dijk trekt aan.
Het eenzijdige, het halveerende, decimeerende, centesimeerende, waar het wordt toegepast op Schrift en dogma., stoot niet genoeg af.
Zijn invloed schijnt mij toe zich te verbreeden. Ook in andere dan Ethische' kringen.
Kritisch lezen van zijn geschriften echter is vruchtbaar ter oriënteering voor de tegenwoordige geestelijke konstellatie.
HEPP.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1926
De Reformatie | 8 Pagina's