GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

W. de Merode, De Verloren Zoon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

W. de Merode, De Verloren Zoon.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

hl ons vorig artikel handelden we over don nieuwen bundel van Willem de Mérode „De Verloren Zoon" 'j.

We zeiden toen, dat we in aansluiting aan de bespreking ook iets van deze poëzie wilden doen genieten, door citatie van enkele gedichten of vcrsfragmeiiten. ;

^) UiLg-l . .\f. Holland, .Vrasteitlaan.

Men zal zich herinneren, hoe we opmerkten, d'at in de Mérode's Verloren-Zoon-verhaal vier personen voorkomen; naast de hoofdfiguur zijn er de Vader eu de broeder, die ook in de gelijkenis zelf worden ge, noemd, maar dan ook nog de Moeder.

Voorts, hoe we er op wezen, dat dezen niet beschreven worden, maar immer zelf spreken, zélf openbaren wat er omgaat in hun ziel; behoudens een enkelen regel is heel de cyclus in den ik-vorm geste, ld.

Deze beide omstandigheden nu geven aan den bundel een eigenaardig karakter: de poëzie is lyrisch, (de Mérode is trouwens zeer bepaald lyricus) ze wil vorm en uitdrukking geven aan stemming en innerlijk gebeuren, maar door dien ik-vorm krijgt het geheel iets dramatisch, iets van handeling. Men ziet, als in een drama do dramatis personae, de handelende figuren, opkomen, in het licht verschijnen om te zeggen wat ze zeggen moéten, en dan weer vervagen, om plaats te maken voor een der anderen. Ze treden „ten tooneole", al is er niet het minste decor, en niets van actie, al is de toon van elk hunner zelf-ontledingen lyrisch en nimmer dramatisch.

Eerst spreekl de Verloren-Zoon zelf in het vers; , , H et v e r t r e k".

De paarden laten draven langs de straat Den rauwen praat van 't ruige volk te hooren. De zwaarte schatten van het rijpend koren, F.n 't vee betasten naar zijn waarde en staat.

Hel is genoeg geweest, mijn jonge leven Is weeld'rig als een paard in 't klaverveld. Dat dartel aan den vanger durft A\-eerstrevei« En in galop den snellen toom ontsnelt. ^

Nu wijk ik uit om zelf mijn weg te zoeken, \ ader en Moeder, 'k wil U geen verdriet, 't Geluk verfijnt, de nood zal mij' verkloeken: En 'k ben een man, als gij mij wederziet

En in het onmiddellijk-volgende bemerken we, hoe liij aan dit voornemen gevolg heeft gegeven. We vinden hem in „De Stad", gelukkig in zijn vnjheid, zooals hij juicht;

Hoe heerlijk is hot doelloos dwalen In yreemdc stad, met vreemde liên. En gretig naar zich toe te halen Alles wat de oogen kostlijks zien.

Als op het hof het vochte ronken Van 't vee den ' slaap kruidt van 't gezin, Verlokt hier het begeerlijk pronken Van aller vreugde aanbegin. '"^: v-'*-'"J'*-•

Maar niet lang 'dliürt de bedwelming der vreugde. Want reeds in het volgende vers hooren we'de „Ovei' p e i n z i n g":

Ik zei: 't geluk zal mij verfijnen! Nu weet ik, dat de weelde moordt. Mijn oogen glanzen niet, anaar kwijnen, El} al mijn krachten zijn verstoord.

Ik waggel angstig langs de straten En bloos bij ieders blik, en voel Me opeens van God en mensch verlaten. En zonder plicht en zonder doel.

En 's avonds na onmatig drinken, Als driest de roes woelt door mij heen.

(iaal langzaam alles mij oiitziAken, O, ik ben overal alleen!

Dan vervalt hij in droef gepeins aan verloren geluk, en, schoon hij daar neerzit zooals Boqde hem voor-(reffelijk heeft geteekend: de handen voor de oogen, ücbrokci), verslagen, we hooren wat hij denkt in de twee opvolgende verzen: „En hij peinst", die lot (Je liarlslochlelijke klarht voeren:

o zalig thuis, o zoete vrede, üod mijner kindschheid, neem mij mede, > , 'aar mijn verlaten vaderland.

.\u vervaagt de figuur van deal Zoon en komen naar voren de Vader en de Moeder, die een van smart doortrokken , , G e s p r e k" voeren. Opmerkelijk is in dit vors de vorm: 't begint met een enkelen regel, zwelt aan, omdat de groeiende droefenis steeds meer woorden behoefi en eindigt Aveer zooals het begon, wijl ten slotte de overstelpende droefheid stil maakt, maar ook, wijl glorende hoop op terugkeer slechts in een enkel : ? chuchler woord zich durft uiten.

Uan, terwijl ze daar zitten, zwijgend, ieder in eigen oedachten verzonken, komt de broeder op en „ü e o u il s t e z o o n s p r e e k t:

KunI go uw verdriet niet , laten varen? lïen ik niet bij U thuis gebleven? lie)) ik niet willig heel mijn leven 1' laten reeglen en bestaren.

Wal weenl. gij om den dartlen vlinder, . En krimpt, wanneer de vlam hem zengtI O, waarom wijlt Uw aandacht ginder, Niet ziend, wat hier mijn plicht U brengt?

1.11 hij krijgt antwoord:

Wij luistren of zijn stem niet zinder' lYu Gods roep zich met de onze mengt.

(HU antwoord, dal hem bitter stemt, zooals blijkt uil bc.t volgende vers: „De oudste peinst" en hem verstoord doe! wegloopen met de woorden:

Hij zal met mij dezelffle luchl A'ict ademen. Mijn ouders sterven. Hij heeft gekozen, laat hem zwerven. Mijn haal be^\aakt mijn grond geducht.

Weer verandert iiet tooueol, weer zijn we, ineens, in het verre vreemde land, waar de verlorene zit: ..Hongerende" en klagend:

(lod, aan den nood der weelde ontkomen Temt Gij mijn leven door gebrek? Waarom ontstelt Gij mij met droomen? Hoe kunt , Gij dringen tot vertrek.

En d(; slotsom van dat klagen, 't welk zich .ook over het volgende vers uitstrekt , , P2 n h ij peins t", is een-daad:

(• God: geef Jiulp, ik geef mij over. Ik zondigde.... en een geruisch Viei in het roerelooze loover, En hij stond op, en ging naar huis....

..ik zal opstaan en ik zal tot mijn vader gaan "

Even. flitst bij dit beslissende besluit het licht over «'p: „de Vader"-en „De Moeder", die we zien, zooals we ze zagen, vol van _hun groot en diep verdriet, beiden verteerd van een zelfde verlangen: dat hij tt; rugkomen zal. Maar dan valt de lichtbundel onmiddellijk weer op den zoon, die den „Terugtocht" is begonnen en weldra „Bij Huis" gekomen is, neervallend bij de poort met de rauwe bekentenis:

Ontluisterd, en onteerd, berooid, Uitv.-asemend bederf en schande. Lig 'k voor Uw deur in 't zonnebranden. Een gistig kreng, met walg vergooid.

Ik hoor gestommel en geruisch Wat ik niet wilde, en immer hoopte: O Vader.... Moeder een gedoopte Met tranen, noem mij iii Uw huis.

En dan komen ze toeloopen, de Vader, die, bij het zien van zooveel ellende en zoo bitter berouw bidt: (, , V ader-s G e b e d")

Ik bad; Heer laat Uw dienstknecht gaan, Als Gij mijn zoon hebt weergegeven; Maar nu 'khem zóó berooid zie staan Smeek ik: och, laat mij voor hem leven!

Een boom, vermolmd van ouderdom. Kan amper vrucht, schraal schaduw geven; Maar de arme is alles wellekom Ik smeek: och laat mij voor hem leven.

Misschien draag 'knog een gave tak, • Om hem een goeden stut te geven. Dat hij hem zag, dat hij hem brak! Ik smeek: och, laat mij voor hem leven! —

de moeder, die, als de verloren zoon mei zijn berouw^erkenning zich richt „Tot Vader en Moeder", hem troost en haar immer groot-gebleven liefde bewijst, en eindelijk ook de broer, die (in het gedicht „D e oudste peins t") lucht geeft aan zijn gramsloorigheid, dat

vluchtend en keerend bleef hij kind. En 't liefste blijkt hem weggelegd.

Tot hier loopt, behoudens de afwijking, die we in het vorige artikel aanwezen, de lijn van den cyclus ongeveer evenwijdig aan die van de gelijkenis. Maar nu vervolgt de dichterlijke fantasie de geschiedenis in een drietal slotstrophen, waar hij den Verloren Zoon „Peinzende en Ziek" Iaat zien, „En h ij peins t":

Nu ben ik stil en wit van binnen En van de wereld onbewust, Ik kan alleen nog U beminnen; Ik heb het leven afgekust.

^'oor moeders zoen aa teedre armen Voor vaders grondeloos erbarmen Ik dank. God! voor Uw liefde! ik dank!

en, naast zijn stervenssponde i „d e Moeder", die zegt:

O kind, dat hebt gezworven Zoo ver, om liefde' en lust En thuisbracht een bedorven Hart, hunkerend naar rust,

Hier zullen ziekte en zorgen U plegen, nu, vereend Met Godes wil, geborgen. Ge in moeders handen weent.

Zoo is de gang van dezen verzencyclus, aangegeven telkens in die versfragmenton, waarover de verbindende lijn loopt. Wel brengt de rustige lectuur van de ge­ dichten zelf, in hun geheel dus, de eigenlijke diepte, het relief ook in het beeld, maar deze citatie kon toch strekken tot hetgeen we beoogden: de lezers iets van dezen bundel te doen zien en te doen genieten. Men zal, op deze wijze geïntroduceerd, wellicht eerder komen tot het zelf-lezen, dan wanneer men slechts beschouwing-in-'t algemeen vindt.

Naast het vele schoone, ontroerende, echt-poëtische zal men dan ook vanzelf het minder goede opmerken: het onevenwichtige van de slotstrophen der fantasie ten opzichte van het geheel (de vaderliefde, die de eigenlijkheid der gelijkenis is, is getransformeerd in de, geheel andersoortige, moederiiefde; het berouw van den zoon is identiek met diens bekeering); het gekunstelde van „Vaders Gebed", als hij den berooiden zwerveling ziel, (bij het „met innerlijke ontferming bewogen" van de gelijkenis past niet een spreken in dichterlijke vergelijking); het hier en daar onjuiste woord. Maar desondanks zal hij zich verblijden in dit nieuwe werk van den gewaardeerden dichter en erkennen, dat het, in z'n artistieken vorm en aesthetische intonatie een aanwinst beteekent voor onze christelijke kunst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

W. de Merode, De Verloren Zoon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's