GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zeventiende-eeuwsche Iijdenspoëzie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zeventiende-eeuwsche Iijdenspoëzie.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds eerder heb ik ter gelegenheid van het Paaschfeest een keuze gedaan uït het werk van Heiman Dullaart, den 17e eeuwschen schilder-dichter, wiens verzen van een zeer stichtelijk karakter zijn, maar in realisme voor de moderne poëzie niet onderdoen.

Ook ditmaal leg ik onzen lezers een tweetal Paasch-dichten van Dullaart voor, sterk-gekleurde verzen weer, maar die bij nadere beschouwing van een teere vroomheid getuigen.

Het is een van de eigenaardigheden van Dullaarts poëzie, dat ze uit tegenstellingen is opgebouwd en vaak zelfs met de effecten van woordspeling werkt. Invloed van Huygens zal daaraan stellig niet vreemd zijn. Wel wordt DuUaart's vers er moeilijker door, niet zoo op het eerste gezicht te verstaaa, doch er komt aan den anderen kant iets van dat diep-dbordringende in, dat scherpe woord-punting teweegbrengt en met een enkele verklaring wordt het beeld heel duidelijk.

Het eerste vers, dat we willen citeeren, beziet den lijdenden Christus voor Herodes. 't Draagt daarom tot titel:

Christus bespot.

Terwijl Herodes Hof vast juicht in lofgeruchten Daar zich eeo slaaf in gout en vorstlij'k piurpar vleit. Wiens grootheit in 't gewicht van zijne zonidea leit. Die een verrotte dood beruifct met amberluohten:

Gaat mijne oodmoedigheit rondom bet wachthuis [zuchten'.

Daar een baldadig rot, o schrifcfclijk: onbescheit! •Den vrije, don Gezalfde en God der eeuwigh'& it Met zult een toestel hult, die d' armoe zou doen fvluchten..

Maar staf, maar purpre slet, maiar dooniekroon, maar [bloet,

Hoe kust U mijne liefde, en eert U mijn gemoed. Schoon ik een wreed gespuis met u zoo boots zie leven!

De Heiland hoeft die snoode, als mij, met ingestort. Dat hem de rijkste pracht geene achtbaarheid kan geven'. En dat de nedrigheit door hem aanzienlijk wort.

Men merke op, dat dit vers een sonnet is, geheel gebouwd als het moderne vers, 'dat we sonnet noemen: de tweemaal vier regels vormen het octet, de tweemaal drie het sextet, en' op. den' overgang van die beide staat de volta oï wending, ie kennen aan het: „maar", dat haar inleidt. Ook ia dit opizicht staat dus Heiman Dullaart aan de moderne dichters zeer na.

Paraphrase, verklarende omschrijving, doet het navolgende zien als de inhoud van het vers..

Terwijl het hof van Herodes voortdurend juicht met allerlei lofklanken, het hof, waar zich de zinnenslaaf Herodes in goud en vorstelijk purper verheugt, Herodes, wiens grootheid gelegen 'is in het gewicht van zijn zonden en 'die de doodsverrotting van verdorvenheid met de geuren van verfijnde weelde wegneemt, ga ik met diepen ootmoed, zuchtend, rondom het wachthuis, waar een Tialdadige soldatentroep (o, schrikkelijke overmoed) den "Vrije, 'den Gezalfde', den God der eeuwigheid steekt in een tooi, waarvoor de armoede vluchten zou'!

Maar gij staf (die men bij wijze van scepter den Christus, dien men als „koning" bespot, in de handen heeft gedrukt) gij, purpren vod, gij doornenkroon, gij bloed, (dat uit de geslagen wonden leekt): hoe kust ü mijne liefde, hoe beschouwt ü mijn gemoed met eerbied, ofschoon ik een wreed gespuis op zoo schandelijke vvijze met U zie omgaan.

De spot, dien men den Heiland aandoet, is den dichter dus oorzaak van diepe smart. Maar degeaen, die hem bedrijven weten niet wat ze doen, want de Heiland heeft dien booswichten rSet_, als den dichter, doen verstaan, dat de rijkste pracht Hem geen meerder aanzien verleent en 'dat de schamelheid (van riet en spotkleed en doornenkroon) door Hem van beteekenis wordt.

Een fijnzinnig vers dus, diep-mystiek ondanks een fel realisme, beschrijvend en tegelijk beschouwend en grijpend uit het tooneel, dat zich daar voor het dichtersoog ontrolt, de beteekenis, die in deze episode van "Christus' lijden gelegen is voor 'de ziei, die haar verstaat.

Het tweede vers, nog sterker in zijn tegenstellingen, nog heller in zijn realisme, beziet den moordenaar aan het kruis.

Do bekeerde moorder.

Die langs het aardrijk zworf om op wat buit te passen. Wiens flukso wakkerheid de reizenden verriedt, Heeft bior, dus vast gefcnelt, do volheit zelf bespiedt, En komt bet Hemelrijk tot roofgoet te verrassiep.

Die diep in eenzaamheid do hand wiesch in de plassen Van een verdoemend bloed, wort bier, daar 'tyder ziet, In 't zaligende bloed, dat Jezus vast vergiet, Aan hand, aaa lijf, aan ziel van bloedschult afgewassen.

Hij, in zijn Moorderschap aan schaduwen verplicht. Wort in 't geloof bedaagt van een genadelicht, Terwijl zijn quynend oog 't natuurlijli licht gaat derven.

Do la'uisnaclit, door het recht den Booswicht aangszeit. Wort den Boetvaerdigen een dag van zaligheit Die dood was toen hiji leefde, ó! leeft hier in zijn [sterven:

Geparaphraseerd is de inhoud van dit vers deze:

Hij, die over de aarde zwierf om op eenlgen buit te loeren, die met zijn vlugheid en behendigheid da reizigers verraderlijk overviel, heeft hier, zoo vastgenageld (aan het kruis), de ellende, die hij zulken berokkende, in haar vollen omvang leeren begrijpen en valt nu aan het Hemelrijk als buit toe'.

Hij, die in de eenzaamheid in een of andere waterplas van zijn handen wiesch het bloed, dat hem schuldig stelde, wordt hier, in het openbaar, in 't zaligende bloed, dat Jezus gestadig vergiet, aan. handen, 'lichaam en ziel van bloedschiild gereinigd.

Hij, die als moordenaar aan de donkerheid! zich het meest verwant voelde, ziet in het geloof een genadelicht over hem opgaan, terwijl uit 2nja brekend oog het natuurlijke licht gaat verdwijnen.

De nacht van den kruisdood, rechtmatig over den Booswicht uitgesproken, wordt voor den Boetvaardige een dag van zaligheid.

Die dood was toen hij leefde, leelt, nu hij op deze wijze sterven gaat.

Men ziet aanstonds, dat dit vers geheel uit tegenstellingen is opgebouwd, 't Eerste quartet heeft tegenover elkaar: die over de aarde zwierf om "te loeren op buit, wordt voor liet oog der gansche wereld de buit van den hemel. En ook vindt het realisme van Dullaart in het „vast geknelt" van nu en het vroegere zwerven paet daaraan gepaarde flukse wakkerhei'd, gewenscbte contrasten.

Het tweede viertal regels stelt allereerst tegenover het vroegere: diep in eenzaamheid het: daar 'tyder ziet van het oogenblik, wijst op het verdoe> mende bloed, dat de moordenaar vergoot, tegenover

het zaligende bloed van 'Christus^ doet zien dat, terwijl de moordenaar alleen zijn handen uiterlijk kon schoonwasschen, hij nu innerlijk is gereinigd.

En ook in de verdere regels 'vinden we steeds deze Dullaart-karakteristiek. De moordenaar, - die vooral op 't donker was gesteld \), ziet nu met dankbaarheid het genadelicht opgaan en dat licht wordt helderder, naarmate 'het licht van zijn oogen verdonkerd wordt: de kruinacht, die bij den Booswicht paste, wordt een dag van zaligheid nu hij een Boetvaardige is geworden; hij die dood was, toen hij leefde in zijn zonden, zal leven, nu hij van zonde verlost sterft.

Zulk een steeds doorvoeren van tegenstellingen, eigen aan geheel den 17e eeuwschen dichttrant, moge voor modern gevoel iets opzettelijks hebben, de bedoeling van den dichter wordt er ongemeen door versterkt en de levendigheid van het vers wordt er door verhoogd. 'Maar vooral — en dat is het, waarom ik dit vers onzen lezers heh voorgelegd - -heel scherp wordt hier gegraveerd het beeld van dien moordenaar, "die een bloedschuldige en doemwaardige was, maar die in het geloof aan en door de genade van Christus van zijn schuld wordt gereinigd en als boetvaardige in zijn sterven het leven beërft.

Zoo goed als in het vorige vers toont hier xie dichter ten volle het wezen en de kracht van Christus' lijden te begrijpen, maar ook zien we hem weer als den mystieken vrome, die in eigen ziel de beteekenis gevoelt van wat daar op den kruisheuvel is geschied.

En zoo is deze 17e eeuwsche passie-poëzie oot nog ten volle van waarde voor dezen tijd en voor den mensch van dezen tijd, die in d'eze lijdensweken „met ootmoedigheit" den spot in Herodes' wachthuis heeft aanschouwd en ^p den Goeden Vrijdag getuige was van de verlossende genade, die tot den moordenaar uitging.


1) Die versregel, die uaar mijn meening aldus most worden verklaard, gezien het karakter van tegenstelling dat ligt opge-Èloten in, moordersehap en schaduw naast geloot en genadelicht, wordt ook wel anders geïnterpreteerd: schaduwen wordiD dan betrokken op de instellingen en wetten vaa het Oude Testament als de symbolen van d«n Christus die komen zou, en waaraan de Jood was verbonden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Zeventiende-eeuwsche Iijdenspoëzie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 april 1930

De Reformatie | 8 Pagina's