GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Miedema ridder.

In de „Gron. Kerkbode" schrijft Ds v. d. V(egte) het volgende stukske, dat men ook buiten Groningen wel eens mag lezen. Ds Miedema is zéér bekend, en toch kennen velen hem niet. We weten dan ook meteen dat ridderordes ook nog wel eens aan het goede adres komen.

Het is ons een groot genoegen op deze plaats in onze Kerkbode melding te mogen maken van de hooge eer die onzen geachten Eindredacteur Ds Miedema is te beurt gevallen.

Het heeft H. M. onze geliefde Vorstin behaagd op Haar SOsten verjaardag den oudsten van onze stadspredikanten te benoemen tot Ridder in de orde van Oranje Nassau.

Dit stemt de Kerk van Groningen, met haar Kerkeraad en de dienaren des Woords tot groote blijdschap, en ongetwijfeld met hen zeer velen in onze provincie.

Ongetwijfeld staat deze Vorstelijke onderscheiding in verband met het feit, dat Ds Miedema de oudste onzer stadspredikanten is. Maar oolv zal tot deze decoratie niet weinig hebben bijgedragen de plaats, die onze geachte collega in het kerkelijk leven in stad en provincie inneemt. Ds Miedema mag, zonder tegenspraak te duchten — we mogen hem dit nu wel eens publiek zeggen— genoemd worden de primus inter pares, de eerste onder zijns gelijken inzake kerkregeering en het principieel behandelen van de kerkelijke vraagstukken van allerlei aard. Hij is op de classisvergaderingen, en, we weten ook voor velen in de provincie, de man, die meermalen geraadpleegd wordt, wanneer het moeilijke zaken betreft van kerkrechtelijken aard. Hij is begaafd met een helder inzicht, de vrucht van jarenlange studie en praetische ervaring, in het regeerambt van de Kerk van Christus. Het is een gave van God, dat we zulk een man mogen hebben, die een vertrouwde leiding kan geven, en in dezen gezag heeft. We zijn danlcbaar, dat we zulk een rechtskundig adviseur op kerkelijk gebied hebben.

Het verwondert ons dan ook niet, dat ditmaal de aandacht der Hooge Regeering ook op Ds Miedema viel, en dat hij den Ridderslag ontving.

Geachte collega, uwe mederedacteuren en medewerkers, de uitgeefster en lezers van onze „Groningsche Kerkbode" feliciteeren u zeer hartelijk met deze koninklijke onderscheiding. En ze voegen er den wensch en de bede bij, dat het onzen getrouwen God moge behagen u nog vele jaren te sparen voor uw arbeid, en dat ge het hooge onderscheidingsteeken op een godzalig en dankbaar hart moogt dragen.

Uw God heeft u genade en ook eere gegeven.

Hem zij den hoogsten dank!

We zien, dat, om met wijlen Ds Gispen te spreken, deze ridderorde wel een tikje een remonstrantsch type heeft: er is heel wat „uit verdienste" bij.

En toch is en blijft alle eere genade.

Gomarus.

In het „Kerkblad van Overijsel en Drente" schreef Dr Jmpeta .over .Franciscus Gomarus, naar aanleiding van

het boek van Dr Itterzon over dezen Gereformeerden vóórtrekker. Het laatste der artikelen van Dr Impeta geven we hier weer.

Uit het slothoofdstuk van Dr van Itterzons levensbeschouwing van Gomarus — welker lezing ik nu een en andermaal hartelijk heb aanbevolen en ik doe het hier nogmaals — veroorloof ik mij nog eenige belangwekkende aanhalingen te geven. Ik begin op blz. 376.

„Gomarus' karakter is zeer verschillend beoordeeld. Het is moeilijk, ja schier onmogelijk, zich een juist denkbeeld hiervan te vormen. Gomarus staat te zeer in de voorhoede van den strijd en de oordeelvellingen van mede-en tegenstanders zijn daardoor allicht beïnvloed. Een volledige weergave van meeningen van tijdgenooten brengt ons al evenmin verder als een opsomming van wat het nageslacht over hem heeft beweerd."

De schrijver laat dan enkele oude meeningen volgen.

„Dr Sepp schrijft verder: „Naauwelijks ken ik een schrijver, door wien Gomarus juister geschetst is dan door Stolker: „deze Gomarus was, in weerwil van zijn korzelig en oploopend karakter, van zijn groote eerzucht en zijn zwakheid om te ligt het oor te leenen aan de inblazingen van anderen, een man van rondheid en opregtheid, die veel achting verdiende""^).

Dr C. P. Hofstede de Groot oordeelt in gelijken geest, als hij schrijft: „Hij was een streng Kalvinist, van natuur wellicht niet onverdraagzaam, maar ten hoogste prikkelbaar en vatbaar voor de inblazingen van anderen".

Het oordeel van Dr B. Glasius is gunstiger: „Zeker, het kan ons niet bevreemden, dat velen en bijzonder de Remonstranten een streng en ongunstig oordeel over Gomarus hebben geveld, maar even zeker schijnt het ons uit hetgeen wij omtrent hem, zelfs uit hem vijandige bronnen, hebben leeren kennen, dat hij naar de uitspraak zijner innige overtuiging gehandeld en, wat hij deed, pligt geacht heeft. Ongetwijfeld was zijn karakter driftig en oploopend, maar men moet bij de beoordeeling hiervan zijn vorming, zijn lotgevallen, den tijd in welken hij leefde en niet het minst de les der ondervinding, dat het tvidsten de verbittering duurzaam grooter doet worden, in het oog houden."

„Tenslotte wil ik nog vermelden" — schrijft Dr Van Itterzon, als hij de rij der aangehaalde beoordeelingen sluit — „dat Dr Is. van Dijk in een artikel gepoogd heeft een onvriendelijke schaduw, die nog altijd over Gomarus' nagedachtenis was blijven liggen, weg te nemen. Hierbij wijst hij op een drietal „pi-océdés", waarmede men gepoogd heeft Gomarus boos te maken: „Men geve allereerst iemand, die voor een ernstige overtuiging opkomt, te verstaan, dat de zaak, die hij voorstaat, heusch niet van zooveel belang is. Al verder beantwoorde men zijn argumenten niet met tegenargumenten, maar met een honigzoete vermaning tot verdraagzaamheid. Als hij nog niet boos genoeg is, dan verblufte men hem door de verzekering, dat men het in den grond met hem eens is", waarna prof. van Dijk de door hem bedoelde feiten opsomt en zich vooral scherp uitlaat over Arminius, die zich over zijn^evoelens eigenlijk nergens wilde verantwoorden."

De schrijver meent, dat velen vroeger in partijdigen zin over Gomarus' karakter hebben geoordeeld.

En typeert zijn held dan aldus:

„Op de Synode hield hij zich in het geding met de Remonstranten op den achtergrond, zooals hij ook, m den strijd met Arminius, steeds weinig strijdlustig, zich bij voorkeur afzijdig had gehouden. En trad hij in het strijdperk, dan deed hij dit steeds na aarzeling, door de broeders hiertoe aangespoord en zelf ook overtuigd, dat hij tenville van de waarheid niet langer mocht zwijgen. Zijn houding in Frankfort, zijn handelwijze met Arminius, zijn heengaan uit Leiden bij Vorstius' komst en zijn vertrek uit Saumur wijzen eerder op een karakter, dat den strijd schuwde, al vreesde hij dien niet. Dat hij eerzuchtig zou geweest zijn, acht ik een onbewezen stelling. Zelfs zijn tegenstanders ter Dordtsche Synode verklaarden, dat zijn redevoeringen van bescheidenheid blijk gaven. Maakte hij fouten, dan bekende hij ook eerlijk schuld en betuigde zijn leedwezen over hetgeen geschied was. Verder was hij zeer beslist, week geen duimbreed als hij meende, dat hij in zijn recht stond. Hij was oprecht en wendde geen poging aan, om bij aanzienlijken ten behoeve van zichzelf of van anderen in het gevlei te komen. In zijn huis was een strenge tucht. Zijn wetenschappelijke ijver was zijn gansche leven lang voorbeeldig."

Me dunkt, eenige conclusies mogen we hierbij wel trekken — ook met het oog op wat zich afspeelt rondom ons in onzen tijd.

De eerste kan deze zijn — door vele andere overwegingen te staven — dat Dr van Itterzon, zich aandienende als levensbeschrijver van Franciscus Gomarus, zich met buitengewoon loffelijken ijver, na het uitvoerigst onderzoek, met openbaring van 'nbreeden blik, met keurige toetsing van de oordeelvellingen van anderen, met het aan den dag leggen van eigen zeer helder oordeel, heeft gekweten van zijn zeer moeilijke taak.

De tweede zij deze: ook onze vaderen hadden hun fouten, ook hun karakterfouten, gelijk als wij. God is God en wij zijn menschen.

De derde is deze: door 'n heilig gebruik maken, in de kracht Gods, in de genade waarvan de Heere God hen bewerkte ten goede, vwsten zij nochtans vele van deze karakterfouten te overvrinnen, althans de openbaring daarvan te beteugelen on te besnoeien. Zij waren daarin toonbeelden van wat Gods genade van een zondig mensch vermag te maken.

De vierde zij deze: de tegenstanders vermochten met name op één punt slecht te onderscheiden. Zij noemen stoerheid: heftigheid; heiligen ijver voor wat dierbaar was geworden: prikkelbaarheid; 'n staan voor de zaak, die men recht achtte: onverzettelijkheid.

Zoo werd hün oordeel misprijzen, waar het onze prijzend en lovend mag zijn.

Geen schooner getuigenis kon van Gomarus worden gegeven dan hetgeen zijn levensbeschrijver van hem geeft op blz. 376:

„Kenmerkend voor zijn vroomheid was ook, dat hij bij alle dingen naar hun einddoel vroeg en dat hij dit niet in den mensch, maar, echt gereformeei'd, alleen in God zocht: soli Deo gloria!"

Hierin ging hij ons allen voor.

En wie deze leus tot zinspreuk zijns levens kiest, zoekt den strijd niet, is eerder vredelievend, want God is een God des vredes.

Maar wordt hij in strijd gewikkeld en ziet hij dat 't daarbij gaat, in eenig opzicht, om de eere zijns Heeren, dan weet hij van geen vsdjken; immers zoo we achten, dat het beginsel er mee gemoeid is, dan geven we 'n Luther de hand, die het uitriep: „Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij, Amen!"

En des ondanks wordt Gomarus toch nog in het jongste nummer van het vrijzinnige Weekblad „Kerk i^n Volk" „de feil e" genoemd. Zou men daar niet heelemaal bij zijn met zijn Gomarus-lectuur?

Vorstelijkheid.

In het nummer van „Kerk en Volk" van 13 Sept. j.l., vond ik het volgende pittige stukske van Jan van Kasteel:

Wanneer wij iets wilden weten over een vorstelijk persoon, dan was de „Almanach de Gotha" altijd onze trouwe toeverlaat: daar stond alle vorstelijkheid, regeerend of niet meer regeerend, keurig geïnventariseerd. Maar nu gaat de „Gotha" verdwijnen, „aangezien de groote kosten, aan deze zeer ingewikkelde uitgave verbonden, door de inkomsten uit het debiet niet meer bestreden kunnen worden". Malaise in de vorstelijkheid...

Toen de eerste „Gotha" in 1763 bij Justus Perthes verscheen, beschikten de Duitsche vorsten in volle souvereiniteit over hun onderdanen; verkochten zij hen zelfs wel, gelijk wij o.a. van Schiller weten, v

De wereld is wèl veranderd!

Een bekend Amerikaansch filmactrice is onlangs getrouwd. Zij kreeg van haar bruidegom een diamanten halsketting, collega's gaven groote zilveren schalen en een zilveren theeservies, een heel beroemd collega schonk twaalf gouden borden. De vorstelijke geschenken hadden bij elkaar zulk een waarde, dat men een dozijn detectives liet patrouilleeren om er over te waken.

Dit is in onze wereld vol werkeloosheid en armoede niet alleen gebeurd, maar het wordt ook openlijk verteld, ja zelfs opzettelijk medegedeeld in een blaadje, dat wij lezen... voor ons plezier!

Zou de wereld toch misschien niet zooveel veranderd zijn?

Misschien komt het door mijn opvoeding of mijn achter-zijn-bij-den-tijd, maar dan voel ik toch nog héél wat méér voor de vorsten uit 1763.

Jeugd-misdr^ven.

In „De School met den Bijbel" vanden we het volgende stukske overgenomen uit het maandblad „Hoenderloo". Ook dit is een belangwekkend onderwerp, maar helaas! een onderwerp met droef materiaal:

Zooals wij sinds eenigen tijd gewend zijn, geven wij hier weer een korte mededeeling omtreat de z.g. index-cijfers der criminaliteit, gelijk deze per kwartaal door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gepubliceerd en dan in .het bijzonder omtrent de jeugdmisdadigheid. De publicatie, waaraan wij de cijfers ontleenen, is ditmaal o.m. te vinden' in. het Weekblad van het Recht van 5 dezer, No. 12131.

Vooraf een inleidende opmerking over de criminaliteit in vollen omvang in het betrokken kwartaal, te weten het eerste van 1930 en niet, zooals in het Weekblad is afgedrukt, het vierde kwartaal 1929! Het totaal-indexcijfer is lager dan in het eerste kwartaal van 1929, maar die daling onder het cijfer van het „vorig jaar is uitsluitend verkregen door den aanmerkelijken teruggang van het aantal economische misdrijven, waarvan het absolute cijfer in de drie eerste maanden van 1930, 1130 bedroeg tegen 1390 in het overeenkomstige kwartaal 1929. Merkwaardig lijkt dit ondanks de economische crisis maar men bedenke, dat veelal de gerechtelijke, onheirroepelijke vaststelling van een strafbaar feit een aantal maanden na het plegen daarvan geschiedt, terwijl bovenidien de bijzonder zachte winter na den strengen winter van 1928—'29 een economisch gunstige factor mag heeten.

Hoe gunstig de totaal-indruk is en hoe verblijdend de aanzienlijke afname van de genoemde soort van misdrijven, minder gunstig is. dat de ..groep zedenmisdrijven, die neiging tot dalen vertoonde in het jaar 1929, in het begin 1930 weer meer veroordeelingen dan in het overeenkomstige kwartaal 1929 moest boeken. De verhouding is aldus: ls wij het gemiddelde van de eerste kwartalen 1911—'13 op 100 stellen, dan was het verhoudingscijfer voor het eerste kwartaal 1929 177, maar voor dat van 1930, 208, wat dus beteekent: eer dan verdubbeld in verhouding tot het gemiddelde van de laatste jaren vóór den oorlog. In het ressort van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch is de achteruitgang van 1930 bij 1929 bijzonder ongunstig: as daar heit verhoudingscijfer ten opzichte van 1911—'13 in 1929:138, dus aanzienlijk beneden het gemiddelde van het geheele land (177), nu in 1930 was het 222, dus boven het landsgemiddeld'e (208); ook de ressorten van de Hoven te Amsterdam en Leeuwarden werlcten tot het ongunstige verhoudingscijfer mede.

Zou 1929, dat voor alle groepen Van misdrijven een teruggang aanwees vergeleken bij 1928, een laagterecord gemaakt hebben? Laten wij hopen, dat de volgende kwartalen 1, 930 niet alleen lagere cijfers voor de economische misdrijven handhaven, maar ook voor zeden-en ruwheidsdelicten leveren, zullen'.

Thans bekijken wij de jeugdcriminaliteit en merken op, dat het totaal-cijfer hooger is dan in 1929, n.I. '475 tegen 443.

Ook de economische misdrijven gingen hier omhoog, n.I. van 289 op 304, maar daarente'gen daalden' hier de zedenmisdrijven iets; de ab'Solute cijfers zijn hierbij echter laag: van 18 op 15. Andere groepen van misdrijven, behalve de economische, als ruwheids-delicten en misdrijven "tegen leven en persoon en tegen openbare orde en gezag, werkten' ook aan de totaal-stijging mede.

Ook nu weer constateeren wij bij' de berechting van jeugdcriminaliteit het kenmerkende verschil tusschen de verschillende ressorten: vergeleken met het gemiddelde over de jaren 1911—'13 vinden wij in het ressort van het Bossche Hof verdubheling, d.w.z. van 100 op 200, in dat van Arnhem oen, stijging van 100 op 167, in dat van 's Graverihage van 100 op 107, terwijl de ressorten van het Amsterdamsche en het Friesche Hof zelfs vermindering aanwijzen, te weten tot 99 in het eerste, tot 88 in het laatste ressort. Met deze verhoudtngscijfers is intusschen rekening gehouden, wat natuurlijk van invloed is.

In de Tabel II, waarin wel rekening met de omstandigheid is gehouden, komt geen afzonderlijke vermelding jran de jeugdcriminaliteit voor, .zoodat wij een vergelijking voor onze speciale groep met in aanmerküig nemen van den bevolkingsaanwas niet vinden.

Wij blijven overtuigd, dat het verschil in outillage van de kinderrechtspraak in de onderscheiden ressorten van ons land in de uiteenloopende resultaten sterk tot uiting komt.

Rechtsgelijkheid moet ook in dit opzicht bevorderd worden en wij mogen niet rusten, voordat deze voor alle jeugdige delinquenten zooveel mogelijk is bereikt.

Wat is een naam....?

Kerkelijke bladen hebben nogal eens wakkere namen. We hebben een „Heraut" en een „Bazuin" (welke twee in 't gewone leven te samen plegen voor te komen), een „Wachter" en een „Wekker", voorheen; is er geweest een „Roeper" (het „Ro'eip'ertje" genaamd door het volk) .en een „Wekstem". Dat intussohen de titel niet alles zegt, bewijst wel het feit, dat Waden met liefelijke namen als „Saambinder" en „Stemmen voor Waarheid en V-r-e-d-e" soms heel hard konden vechten. Nu is er ecliter iets nieuws. Er is een „Stofzuiger" op komst. We lezen in het „Friesoh Dagblad":

Ds G. Westmijse, modem predikant te Drachten, heeft zijne gemeenteleden bij rondschrijven medegedeeld, dat hij voornemens is, een nieuw plaatselijk blad uit te geven: De stofzuiger.

Dominee gaat stofzuigeren.

Het nieuwtje zal in dominees gemeente zeJcer met gemengde gevoelens zijn ontvangen. W, are , de eerste indruk een o/ibehaaglijke geweest, het zon ons niet verwonderen.

Niemand wil graag afgestoft worden.

De gemeente een stofnest is ook alles behalve een prettige gewaarwording.

Dominee had de namen anders voor het grijpen. Waarom niet een liever naampje bedacht, b.v. „De stoffer"? , ", Veger en Hik" had ook niet onaardig geklonken. Desnoods had dominee het „Luiwagen" kunnen dpope'n bij gebrek aan „De Bezem", dat de fascisten hem reeds voor den neus wegkaapten.

Maar dat zijn zoo van die conservatieve namen en bovendien zoo' ordinair. Dominee koos de aristocraat onder de reinigingsinstrumenten: De stofzuiger.

Wat men er ook van zegge: Domtaee is een proper man en... radicaal.

Maar als Ds Westmijse in de laatste tien jaren niet veranderd is, kon het wel eens zijn, dat dit soort stofzuiger heel wat stof opjoeg in plaats van het te doen verdwijnen.

1) D< 3 aiwükingexi vaji de fluina gebruikelifte schrijfwijze vindt men zóó bij, Sepp^

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's