GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Greeth Smitskamp, De Stille Zegepraal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Greeth Smitskamp, De Stille Zegepraal.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de Uitgeversmaatschappij „Holland" te Amsterdam is, als altijd met smaak verzorgd, een nieuwe schetsenbundel verschenen, dien ik gaarne in een afzonderlijk artikel wil bespreken: de bundel „De Stille Zegepraal" van Greeth Smitskamp.

We hebben hier het werk van een beginnende Auteur uit onzen christelijken kring en reeds uit dien hoofde heeft het onze directe belangstelling. Maar we vinden hier ook qualiteiten, die evenzoovele beloften beteekenen en dat maakt onze interesse te levendiger.

Meer dan eens heb ik er op gewezen, dat de schetsvorm een van de moeilijkste literaire gestalten is. De vereischte kortheid, het niet kunnen werken met allerlei verklarende details, de noodzakelijke plastiek, die het beeld scherp maken moet, dat en nog meer doet den schetsvorm moeilijk zijn. De verhoudingen zijn gauw onzuiver en een te-veel of te-weinig op één punt bederft het geheel, juist omdat de kortheid van het soort geen gelegenheid biedt tot een herstel van het verstoorde evenwicht. Een geslaagde schets is dus ©en verdienstelijk ding en een bundel met geslaagde schetsen, die is van de hand eener beginnende Schrijfster, is zeker een belofte.

Welnu, die belofte is hier. Behalve één schets, die wél goed is van opzet en ook goed is van pr* porties, maar die psychologisch niet af is, die afbreekt op het moment dat het essentiëele van het geteekende proces komen gaat („De Terugkeer ), zijn de hier verzamelde bijdragen zuiver van verhoudingen, zuiver ook van compositie. Geleidelijk aan komt het verhaalde op de juiste spanning en •Men versta mij goed. Ik wil niet dat de christe-

lijke romans staan in den juichtoon der verrassende bekeeringen; dat op iedere bladzijde gepreekt wordt; dat elke optredende figuur op een bepaald moment een belijdende monoloog houdt en ZOO' al meer. Natuurlijk wil ik dat niet, want het zou beteekenen een door en door ongezonde, wijl óver-geestelijke literatuur begeeren. Maar dit wat aan beschrijvende bijzonderheden noodig is blijft strak en sober gehouden. Literair beteekenen deze qualiteiten wel zooveel, dat ze, in een eerstenbundel gevonden, directe belangstelling wekken.

Ik wil dan ook gaarne beginnen met mijn waardeering uit te spreken voor dit werk. Maar bij die waardeering moet ik een tweetal opmerkingen maken, die naar mijn meening voor de verdere ontwikkeling van deze Schrijfster van beteekenis zijn.

En dan begin ik bij het formeelo, omdat ik daarvan ook ben uitgegaan. Terwijl telkens het aandachtig lezen uitstekende momenten doet opmerken, zinnen die fijn zijn van dictie en zuiver van taal, stuit men vaak ook op een te groote vrijmoedigheid in het styleeren, die tot besliste onzuiverheid leidt. Ik schrijf een paar zinnen over ten bewijze:

Op blz. 58 staat: „de dichter keek lang naar het donkere meisjes-figuurtje, afstekend tegen het lichte vak..." Dat tegenwoordig deelwoord is hier absoluut verkeerd geplaatst: 't slaat grammatisch terug op: de dichter.

Op blz. 70 leest men: „Ziet u eens... hemami hij het plotseling afgebroken gesprek..." Een gesprek wordt niet hernomen. Hier speelt een tautologie de Schrijfster parten.

Op blz. 75 vond ik: „Fel stond opeens weer dien oersten dag hem voor oogen, dien dag toen hij... gewerkt had". Dit is niet een drukfout, maar een taalfout.

En op 77: „in felle afgunst had hij gezien naajhet werk van die anderen, die, den een volkomener dan den ander, toch alle wisten te grijpen de beelden hunner droomen..." Hier botsen drie taalfouten op elkaar!

Stylistisch is niet te aanvaarden een zin als die van blz. 59: „hij was opgestaan, een onbeheerschte trek van droefheid op zijn bijna vrouwelijk zacht gelaat, en lemide met een moe gebaar zijn arm op den schoorsteenmantel", zooals het driemaal herhalen van het woordje „ze", bovendien met verschil in beteekenis, een slordigheid is in den zin: „Dieuwertje vindt het heel jammer dat de kettingen er niet meer zijn. En dat denkt ze (= Dieuwertje, T.) heusch niet alleen omdat ze (= Dieuwertje, T.) erop zou willen schommelen, maar omdat ze (== de kettingen, T.) in Dieuwertjes oogen het huis meer voornaamheid zouden bijzetten". Eindelijk wijs ik als op een stylistisch© verwringing op den zin van blz. 26: „En terwijl ze, het grijze hoofd licht gebogen, twee kopjes in schonk, bezag hij in stille aandacht het fijne, bijna meisjesachtige profiel in de teere omkruiving der zilveren haren" En op dien van blz. 35: „ z w ij g 6 n d zaten de drie menschen in de huiskamer, een zwijgen, waarin de woorden na leken te klinken".

'tTs nuttig en noodig, de Schrijfster op deze cpvolkomenheden te wijzen. De erkenning van haar talent doet mij dat als de plicht van den criticus gevoelen. Slordigheid van taal en van stijl zijn in het literaire kunstwerk ontoelaatbaar, zooals een foutieve streek op het schilderstuk en een verkeerde lijn in het beeldhouwwerk niet te gedoogen zijn. Juist tegenover iemand die de bewijzen geeft wel te kunnen schrijven, wel stijlbegrip en stijlbesef te kennen dient dit te worden uitgesproken.

Mijn tweede opmerking geldt den geest van de schetsen.

Ik erken den positief christelijken inslag, wil ook graag mijn waardeering uitspreken voor het christelijk element in verhalen als „Het laatste Lied", „Terugkeer", „Moeder"; het is krachtig en heeft het gebeuren als een deesem doortrokken. Maar over het algemeen lijden de schetsen aam het euvel, dat de christelijke literatuur al te veel aankleeft: het euvel der somberheid. Illusie, teleurstelling, verlies, gebrokenheid zijn de doorklinkende tonen van bijna al de verhalen: het levenslied is, ondanks den titel „De Stille Zegepraal", donker en droef, waar men het hier ook beluistert. D© man die ervaart, dat de vrouw van zijn keuze niet met hem harmoniëeren kan („Het laatste spel"), de moeder, wier dochter haar niet begrijpt („Moeder"), de moeder bij het sterfbed van haar zoon („Het laatste lied"), de zoon, die zijn stervenden vader niet heeft willen vergeven („D© Poort gesloten"), de jongeman die moet ervaren, dat zijn aanleg niet groot genoeg is voor zijn kunstenaarsaspiraties („Illusies"), die allen zijn figuren uit dezen bundel; schaduw-menschen, wel keimend de christelijke berusting, het aanvaarden, het zich-willen-geven, maar niet de glans der geloofsblijheid en van het over alle zwarigheden lichtende Godsvertrouwen.

Al eerder heb ik op deze, m.i. niet te prijzen, trek der tegenwoordige christelijke literatuur gewezen. Niet te prijzen. Want ze ontneemt aan de christelijke kunst wat tegenover de niet-christelijke literatuur haar kracht kan en moet zijn. Het beeld van de moderne literatuur is dat van het rusteloos zoeken naar oplossing en levensvrede: teleurstelling en illusie gaapt in bijkans lederen nieuweren roman en de donkerheid van twijfel en cynisme maken de stemming nog somberder en het uitzicht nog zwarter. D'aartegenover nu heeft de christelijke kunst een duidelijke taak. En als die dan óók overwegend droeve klanken te hooren geeft kan ze die taak niet volbrengen,

is het, wat we behoeven en vooral in onzen tijd en tegenover de moderne literatuur behoeven: een christelijke kunst, die over de donkerheden van het leven het licht stralen doet, dat in Christus over de wereld is opgegaan, die boven de moeilijkheden en zorgen en twijfelingen uit doet rijzen het kruis, als de toevlucht voor wie in den gekruisigden Heiland waarachtig gelooft. En die ge.tuigende kracht, die de kracht is der christelijke kunst, wordt bij de aangegeven houding gemist. Ze wordt óók in dezen schetsenbundel als geheel gemist. En dat is te meer januner, omdat gelijk ik al zei, de inslag positief is en het christelijke zeker niet een oplegsel of een vernisje.

Aan het begin van dit artikel heb ik gezegd, dat de beide opmerkingen die ik maken moest verband hielden met gerechtvaardigde waardeering. Gaarne wil ik dat nog eens herhalen. Want ik geloof, dat van Mej. Smitskamp nog belangrijk werk te verwachten valt. Als ze den weg van den eigen aanleg gaat en zich losmaakt van blijkbaren invloed —• die voor mij het dualistische van dezen bundel verklaart — als ze haar taal en stijl verzorgt in' overeenstemming met wat zij ten dezen, blijkens vele goede voorbeelden, prestoeren kan, zal ze de christelijke kunst stellig kunnen verrijken. Schetsen als „Gekleurde Vensters", „Terugkeer" recht­ vaardigen deze verwachting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Greeth Smitskamp, De Stille Zegepraal.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 maart 1932

De Reformatie | 8 Pagina's