GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een wending in het werk van Alle van Wijhe-Smeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wending in het werk van Alle van Wijhe-Smeding.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alie van Wijhe-Smeding, De IJzeren Greep. Nijgh & Van Ditmars Uitg.-Mij, N. V., Rotterdam.

Alie van Wijhe-Smeding, de schrijfster van een gansche reeks bekende en soms beruchte romans, is in haar nieuwe woonplaats, Vught, weer met vernieuwde actie begonnen aan haar literairen arbeid.

Eenigen tijd geleden verscheen een lijvige roman „Die IJzeren greep", en binnenkort komt een roman „Ik verwacht het geluk" van de pers.

Reeds dit feit op zichzelf is reden, om er over te schrijven. Want Alie van Wijhe-Smeding behoort tot de besten van onze TMederlandsche Auteurs, wat betreft de techniek van het literaire proza.

„Ik ken geen auteur", zegt Dr P. H. Ritter, „die èn in haar schildering van het Nederlandsche landschap èn in haar begrip van de tragiek onzer nationale psyche - die psyche zoo gevangen in vooroordeel en benepenheid en zoo hunkerend naar de wijdheid der hemelen, die zich welven over onze verkavelde akkers - ik ken geen auteur, die nationaler is dan deze Alie van Wijhe-Smeding. Zij bracht in onze literatuur, wat die literatuur al te lang miste: de volkseigenheid", i)

Maar in het karakter van het nieuwe werk ligt nog directer aanleiding.

'Dr Ritter wijst dat karakter aldus aan: „Alie van Wijhe-Smeding wil van het rauwe realisme van haar vroegere boeken afstand doen. Zij meent, dat zij er in „Dte IJzeren greep" al in geslaagd is, het sexueele element, dat in haar romans verschijnt, op discreter wijze te behandelen... En zij meent, dat ze daar psychisch ook toe in staat is, omdat wederom de drang naar licht en geluk in haar ontwaakt is, die zich in haar eerste periode heeft geopenbaard".

„De IJzeren greep" beteekent dus een wending in haar literaire werkzaamheid, van „het rauwe realisme" af, naar de opbouwende analyse van den mensch en het menschenleven toe.

Ik ga nu, in dit artikel, niet over de vroegere boeken van Alie van Wijhe-Smeding schrijven, en spreek dus ook niet over den achtergrond van dat rauwe realisme. In „Tienjaren-oogst" heb ik dat gedaan ^) en het behoeft dus niet te worden herhaald. Alleen wil ik, met het oog op de momenteele wending, er op wijzen, dat het 't ontrustende besef eener donkere levensrealiteit was, die haar zoo fel en onomwonden deed schrijven, als in sommige van liaar boeken geschiedde. Terecht merkt Dr Ritter op, dat „de ontvankelijkheid voor het gevoel van menschelijke verwordenheid haar het kwaad, dat zij in het aangezicht zag, (deed) aanvaarden als een onontkoombare fataliteit". Naast de ernstige bezwaren, die deze houding meebracht, — zóó ernstig, dat ze tot onvoorwaardelijke verwerping van de betrokken romans moesten leiden s) — was dit een element, dat niet voorbijgezien mocht worden voor een billijke beoordeeüng.

Altijd, door alle phasen van haar schrijfstersarbeid heen, was het de vraag naar de verhouding van nood en schuld, die naar voren trad. Haar „wonderlijk sterken zin voor het concrete" (Ritter) deed die probleemstelling vaak worden tot een felle plastiek, in het sexueele, zooals in „De Zondaar", maar ook in het religieuze, gelijk in het voortreffelijk-geschreven „Tijne van Sulletje" of ook in „Rieuwertje Brand". En die felle plastiek maakte, dat de lezer door de hel-kleurigheid van het beeld dikwijls de constructie-lijnen niet zag, niet kón zien haast, zoodat de eigenlijkheid van zulke romans, de innerlijke benauwing over het probleem, niet werd opgemerkt, weer zeg ik, niet kón worden opgemerkt haast.

Te dien aanzien nu is een wending ingetreden.

De plastiek is minder fel, de uitbeelding mindergrof-werkelijk en de essentie, het wezen is sterker van accent geworden. Ik zie dan ook de verandering allereerst als een verduidelijking van het eigenlijk bedoelen der Schrijfster. Door „den drang naar Ucht en geluk", die weer in haar is ontwaakt, kan ze uit de donkerheden van de schuld uitkomen, en duidelijker doen verstaan, dat ze zocht en zoekt naar het verband met den nood.

Inderdaad brengt „De IJzeren greep" die verduidelijking. *)

Het boek teckent den ontwikkelingsgang van den jongen Bielke Hardorfer, van zijn prilste jeugd en eerste-bewustwording af, tot hij gekomen is tot de zelfstandigheid van den geestelijk en lichamelijk volgroeiden jongen mensch. En in dien ontwikkelingsgang valt op de tragiek van nood en schuld het volle licht.

Bielke woont in een dorp, dicht bij de Belgische grens, en hij is een kind bij het begin van den grooten oorlog. D'e Antwerpsche vluchtelingen overslroomen ook zijn dorp, en, al begrijpt hij niet alles, iets van een ongeoorloofde verhouding tusschen zijn vader en een van de lokkende Belgische vrouwen merkt hij toch. Straks, op de meubelmakerswerliplaats steeds samen met een ouderen knecht, leert hij in diens ziek-zijn de duistere gevolgen kennen van de sexueele zonden. En de plotselinge welvaart van iedereen, als het j hamsteren in de latere jaren ongekende winsten oplevert — ook zijn vader wordt dan van een armen schoenmaker een rijke winkelier — doen hem de oudere menschen eveneens niet van hun beste zijde zien. Eindelijk is er de figuur van zijn'trieste, verwaarloosde, bedrogen moeder, die in haar sterk-depressieven toestand een levende aandacht is tegen de minderwaardigheid om haar j heen.

Dit alles is de schuld, die Bielke's leven moeilijk | maakt.

En daai'mee in verband staat, duidelijk zichtbaar voor den lezer, zijn nood. Wat hij in zijn jongste jaren aan indrukken had gekregen van God en geloof, heeft hij verloren, door wat hij van de practijken der menschen heeft gezien. De gedragingen van zijn vader, en de ziekteverschijnselen bij zijn iameraad vervullen hem met weerzin en walging en ontrusten hem over ontwakende sexueele gevoelens. Zijn groote liefde voor Angelia, met wie hij straks zich verlooft en die hij in volstrekte kuischheid vereert, moet de proef doorstaan van een langdurig wachten, als de ingetreden crisis geen toekomst doet zien. En dat wachten blijkt vergeefs, want op een-bepaald moment ontmoet hij haar in gezelschap van een fijnen meneer.

Die nood brengt zijn val. Teleurgesteld, verdrietig, werkloos geworden, raakt hij in den ijzeren greep van de vernietigende omstandigheden. Alles wat hij bezat, zijn liefde, zijn kuischheid, zijn vertrouwen, zijn werklust is hij kwijt, voorgoed.

Met het diep-indringend vermogen, dat Alie van Wijhe-Smeding eigen is, analyseert ze dezen neergang, van phase tot phase. Het beeld is volkomen overtuigend en, juist door het gave van Bielke's persoonlijkheid, tragisch-duidelijk. De gansche conceptie van den roman is op dat effect gericht: de bijfiguren, de omstandigheden, de tijdsverhoudingen, alles werkt samen, om dien ondergang als onvermijdelijk te doen zien.

De verhouding van nood en schuld treedt hier dus duidelijk in het licht en het is niet meer, als vroeger, een fel-realistische uitbeelding, die haar overwoekert. Zeker, ook nu nog zijn sommige tooneelen navrant genoeg, maar ze maken niet meer dien indruk van realistische opzettelijkheid, die er was in „De Zondaar" of in „De Naakte Waarheid". Er is terughouding, „een discreter wijze" van behandeling en daardoor een overtuigender indruk.

De wending, die daarmede is ingetreden, is dan ook van groote beteekenis. Want nu komen de treffelijke qualiteiten van de kunstenares, die Alie van Wijhe Smeding ongetwijfeld is, naar voren en kunnen „de schoonheid en de goedheid", naar Ritter het uitdrukt, beter „als een creditpost op de balans der waardeering" worden gezien.

Echter blijft, krachtens den aard van het onderyerp, de begrenzing van die waardeering, die Ik vroeger al heb aangewezen en is ook dit boek Ioor onvolwassenen ongewenschte 'lectuur.


1) „De Nederlandsche Bibliographie", afl. Mei 1934, p, 76.

2) „Tien jaren oogst", blz. 99 vlgg.

3) Idem, p. 102, 103.

4) Blijkens het genoemde artikel van Dr Ritter is dat met „Ik verwacht het geluk" nog veel meer het geval.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Een wending in het werk van Alle van Wijhe-Smeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's