GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Haitjema en de Afscheiding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Haitjema en de Afscheiding.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat de Voorzitter van het Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel blijkens krantenverslagen in het begin van dit jaar over de Afscheiding gesproken heeft, is door hem zwart op wit gepubliceerd in het tijdschrift „Onder Eigen Vaandel", waarvan hem de eindredactie is toevertrouwd. We kunnen dus veilig zijn artikel in het Apriinummer over „de Afscheiding van 1834 en ons kerkelijk vraagstuk" beschouwen als het resultaat van een zekere bezinning, als de weergave van een vrij stabiele overtuiging.

Als eerste punt wordt behandeld de vraag: „hoe ons kerkelijk vraagstuk de Afscheiding van 1834 opriep". Rake opmerkingen worden gemaakt over de kluisters van een „burgerlijk", „wereldsch" besturensysteem, waarin de kerk in 1816 werd geslagen, over de reglementen, die een beroep op Gods Woord niet openlieten, over de dubbelzinnigheid van het nieuwe onderteekeningsformulicr voor aanstaande predikanten, over de bedektelijk ingevoerde Jeervrijheid. Teruggaande in de geschiedenis wijst de auteur pp de teekenen van verval, die onder den invloed van een nieuwen lijdgeest zicii reeds in de achttiende eeuw voordeden. Hel is duidelijk: toen al was er een meer 01 minder prijsgeven van het volstrekt gezag van Gods Woord. Maar nog is de schrijver niet aan wat hij noemt „de oorsprongen van ons kerkelijk vraagstuk". Hij stoot door tot in de zeventiende eeuw en... waar vindt liij nu de verwereldlijking en afbuiging van de reformatorische lijn? Bij Cartcsius, bij Coccejus? Neen, bij de Dordtsche Synode van 1618 en 1619, die wel den lof ontvangt, dat ze het kerkelijk kleinood van de vrije, souvereine Genade Gods uitnemend bewaarde, maar op welke deze blaam wordt gelegd, dat ze de belangstelling voor het vrome, wedergeboren subject overmatig prikkelde door het accent, op de „uitverkorenheid" van menscheu geiegd, en dat ze het piëtisme in de hand werkte, de bevinding streelde en een gansch scheeve ontwikkeling van een „gestalten"-leer in de godsvrucht der uitverkorenen maar al te zeer aanmoedigde!

Dit zeer ingrijpend requisitoir wordt echter door geen enkel bewijs gestaafd.

En toch was eenig commentaar op deze voor het besef van vele Gereformeerden in en buiten de Heryormde Kerk krasse beschuldiging niet overbodig geweest.

Prof. Haitjema zal toch niet wenschen, dat al zijn lezers met een „ipse dixit" zonder meer aanvaarden, wat hij zegt en schrijft?

Velen zien geen ander verband tusschen den geest van de Dordtsche Synode en dien van het subjectivistisch piëtisme dan de reactie, welke de gezonde leer bij „ziekelijke" menschen kan teweegbrengen, die zicii meer en meer afwenden van de voorwerpelijke, vastgestelde waarheid en eigen maatstaven hanteeren.

Het is goed, dat wij ook de reserve met betrekking tot de Dordtsche Leerregels kennen, wanneer het gaat over Prof. Haitjema's onderteekening der belij denisschrif ten.

Maar zoolang wij geen overtuigende argumenten voor zijn apodictische uitspraak hebben ontvangen, zijn wij van meening dat hij zich tot een lichtvaardig en onjuist oordeel heeft laten verleiden en dat hij eerst dan aan de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten volle recht zal laten wedervaren, v^anneer nij zonder voorbehoud instemt met de woorden van l^of. Honig:

„De Dordtsche leerregelen geven Gode, en Gode alleen, de eer van de behoudenis des zondaars. Zij eeren neaerig de Souvereiniteit Gods en handhaven tegelijkertijd de verantwoordelijkheid des menschen. Door hen wordt de Volzalige op het meest verhoogd en de zondaar op het diepst vernederd. Tegelijkertijd wordt aan de geloovigen een prikkel geschonken, om toch te jagen naar het voortbrengen van vele vruchten des geloofs en der bekeering waardig en wordt hun een onschatbare steun en kracht bereid bij de soms zoo bange aanklachten hunner consciëntie en bij de soms zoo felle aanvechtingen van den Booze." i)

Door Prof. Honig is in „De Bazuin" (nummers van 20 April tot 15 Juni) zonneklaar mei vele stukken aangetoond, dat de Afscheiding in Groningen niet geschiedde in aansluiting aan Schortinghuis en Verschuur, maar aan de objectieve belijdenisschriften der kerk en aan degenen, die zich op deze symbolen baseerden.

Wat Prof. 'Haitjema hierover beweert, is een „gratuite assertie" en het is een omkeeren van de werkelijkheid, als hij de voorstelling geeft, dat de mannen van het Réveil vooral dooi-hun meerder inzicht in de leer van het genadeverbond als grondslag van de kerk van Woord en sacrament zich tegen de Afscheiding gekant hebben.

Juist in de kringen van het Réveil was veel individualisme en subjectivisme en piëtisme, zooals door alle beschrijvers van deze periode wordt erkend, en hel kerkbesef was onder hen niet sterk ontwikkeld.

En wat verder het standpunt van de Réveilmannen aangaat, Mr B. de Gaay Fortman merkt in zijn zeer interessant artikel „Réveil en Afscheiding" (Stemmen des Tijds, Juli 1934) op, dat de tot de afscheiding overgegane Mr A. M. C. van Hall meer dan één uit den Réveilkring niet onjuist teekent, wanneer hij bepaaldelijk De Clercqs nietscheiden een werk des vleesches noemt: „Niet juist omdat gij zoozeer de vervolging zoudt vreezen of deze of gene bepaalde smaad. Maar omdat de verlating der kerkgemeenschap van de Hervormden gelijk slaat met het betreden van een pad, dat voor onze vleeschelijke oogen en ons natuurlijk verstand niet gebaand is, omdat men daardoor in den waren zin des woords eene woestijn binnentreedt, waarin de vuur-en wolkkolom de eenige wegwijzer is. Ik ben verzekerd, dat gebrek aan verloochening en vleeschelijke gerustheid in allerlei zaken, het voorname struikelblok is, dat de scheiding in den weg staat... n

Geloof mij er ligt meer in de scheiding dan eene afzondering van het genootschap. De daadwerkelijke gemeenschap met broeders eischt de verloochening van eene menigte andere geliefkoosde zaken, van rust, gemak, wereldsche gewoonten, geld en huiselijke genoegens. Het is een harde weg, waarop iedere scherpe steen en doornstruik ons op de proef stelt, of wij daarin wandelen om Chi'istus wil. Niets liefelijks is daarin voor het vleesch." ... m s k b F

Het rechtmatige van dezen gedachtengang blijkt ons o.m. uit hetgeen Da Costa 7 Dec. '36 aan De Clercq schrijft. Verstand en hart zeggen hem, „dat de tijd nadert eener geheel nieuwe betrekking tot — zoo al niet geheele vereeniging met — de scheiding. Doch het donkerst daarbij zijn hem het gezicht van den weg, „de onoverkomenlijke zwarigheden voor het vleesch". — 2)

Als voorbeeld van den tegenstand van het Réveil tegen de Afscheiding noemt Pïrof. Haitjema Kohlbrügge, „de scherpe criticus van de eigenwilligheid der afscheidingsbeweging".

Een weinig gelukkig voorbeeld, dunkt ons.

In welke gemoedsgesteldheid de hartstochtelijke Einspanner Kohlbrügge in den tijd der Afscheiding verkeerde, blijkt uit een briefwisseling tusschen hem en den bekenden Réveilman Koenen.

Onder het opschrift: „Hooggeachte Broeder in den geloove" vroeg Koenen, die niet geheel gerust was over Kohlbrügge's rechtzinnigheid, op vriendelijke wjjze een verklaring van zijn hartelijke en oprechte instemming met de antwoorden 86 en 91 van , den Heidelbergschen Catechismus.

Het antwoord luidde:

„Mijnheer!... uw briefje is zoo weinig de vrucht der bekeeringe waardig, en dat goede werk, dat bij mij het allervoornaamste in de beoefening is: te weten: oprechtheid, dat het voor mij eene gewetenszaak zoude 2y[jn, u hierop niet opmerkzaam te maken, u tevens het bekende versje herinnerende :

maar die zich neigt tot kromme wegen: zal God verdoen, maar Isrel zegen en vrede geven.

De poorte der stad Gods is als een naaldenoog, wilt gij ondervinden wat er van binnen gebeurt, zoo moet gij eerst door dat naaldenoog. O mogt gij daarnaar staan I

Tegen mijne roeping is het omtrent het derde deel van den Heidelb. Catechismus verklaringen te geven aan menschen, die van het eerste deel van dat geestelijk meesterstuk nog niet hebben de bevindelijke kennis." 2)

Weinig blijkt hier van een hartelijken Réveiltoon en evenmin van een ruime Verbondsbeschouwing.

Is het voorts aan Prof. Haitjema bekend, dat Kohlbrügge zich te Eiberfeld een eigen gemeente verzamelde en zich door ouderlingen dezer gemeente de handen liet opleggen? Weet hij ook dat Kohlbrügge vele malen kinderen doopte van ouders uit Nederland, die de reis naar Eiberfeld speciaal met dit doel maakten?

Geldt ook hier mutatis mutandis, wat Ds Molenaar in een zeer waardeerende recensie van Prof. Haitjema's boek: „De richtingen in de Nederlandsche Hervormde Kerk" van het hoofdstuk over Kohlbrügge zegt:

„Het zou waarschijnlijk den auteur niet moeilijk gevallen zijn, ook van Kohlbrügge citaten te geven, die met de officiëele kerkleer min of meer in strijd zijn. Maar hij heeft er niet aan gedacht ze te noemen." s)

Men houde ons ten goede, dat wij een dergelijke gedachteloosheid niet kunnen bewonderen en dat ze ons ook geen waarborg schijnt van een betrouwbare uiteenzetting en kritiek. —

Prof. Haitjema besluit de behandeling van het eerste punt van zijn artikel met een poging om te suggereeren, dat Wormser, die eerst met de Afscheiding was meegegaan, later terugkeerde tengevolge van zijn diep inzicht in het genadeverbond 1

De waarheid is, dal Wormser werd geschot'st als ouderling, toen hij in de droevige „Amsterdamsche twist" tusschen Ds van "Velzen en Ds Scholte zich niet aan de zijde van Van Velzen schaarde.

Wormser heeft zich daarop onttrokken aan de kerken der scheiding, maar is eerst in 1859 tot de Hervormde kerk overgegaan. —

Prof. Haitjema geeft voor, zijn lezers terug te leiden lot „de oorsprongen van het kerkelijk vraagstuk", maar inderdaad brengt hij ze bij een troebele bron van zeer subjectieve en veelszins verkeerde beschrijving en beoordeeling van hetgeen is geschied.

We moeten hier denken aan een opmerking van Plrof. van Rhijn in het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur". *) Deze hoogleeraar acht het bedenkelijk, dat Karl Barth in elk van zijn nieuw binnengetreden perioden — er worden er vijf genoemd — steeds met even groote stelligr heid spreekt.

Hij oppert de meening, dat het misschien wel goed zou zijn „indien men zich wat gereserveerder ten opzichte van de volstrektheid van eigen oogenblikkelijke uiting gedroeg."

Prof. Haitjema heeft — zooveel wij weten — nog niet zooveel evoluties en revoluties in zijn denken meegemaakt als zijn hoogvereerde leermeester in de dialectische theologie. Maar de waarschuwing voor te groote stellijheid van beweren kan hij al vast ter harte nemen.

Dr G. M. DEN HARTOGH.


1) Van Comrie tot de Cock of: Het Credo der Afscheiding, blz. 30.

2) Zie het in den tekst genoemde artikel van Mr de Gaay Fortman.

3) Steramen des Tijds, Juli 1934.

4) 10de jaargang no. 44.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's

Prof. Haitjema en de Afscheiding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1934

De Reformatie | 16 Pagina's