GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIELKUNDE

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Repliek.

, 111.

Voor de derde maal geven wij Ds Steen het woord, en plaatsen wij zelf eenige noten ter opheldering.

Veroordeelde Christologie. III.

Nog een ander voorbeeld heeft Prof. W. in datzelfde artikel („Reformatie" no. i van 26 Oct. 1934). Prof. W. haalt van mij het citaat aan: „Maar is het nu geen groot verschil, dat Prof. W. deze pneuma niet bij de menschelijke naturen rekent en Apoil. wel, zoodat dus bij Prof. W. Christus wel de complete menschelijke natuur bezat en bij Ap. niet?

„Neen, dat maalit geen verschil uit, want de pneuma naar de opvatting van Prof. W. en naar die van Ap. is in wezen g e 1 ij k, zoodat, behoort hij inderdaad tot de menschelijke natuur (Ap.), ook hij bij Prof. W. er toe moet behooren. En dan mag Prof. W. hem er toe rekenen of niet — dat maakt geen verschil. Het z ij n hangt niet af van Prof. W.'s indeeling."

En dan gaat hij door: „Ik zou willen vragen of ik diezelfde redeneermethode eens verder mag toepassen. Ik geef dan een voorbeeld in het kader van Ds Steen's logica. Ik wil bewijzen, dat de Roomschen over het beeld Gods in de menschen precies gelijk denken als de Gereformeerden en ga dan a la Ds Steen als volgt te werk:

Maar maakt het nu geen groot verschil, dat de Roomschen dit beeld Gods niet rekenen tot de menschelijke natuur en de Gereformeerden wèl, zoodat dus bij de Roomschen de mensch na den val nog wel complete mensch was en bij de Gereformeerden niet?

Neen, dat maakt geen verschil uit, want het beeld Gods naar de opvatting van de Roomschen en naar die van de Gereformeerden is in wezen gelijk, zoodat, behoort het inderdaad niet tot de menschelijke natuur (de Roomschen), het er ook bij de Gereformeerden niet toe moet behooren. En dan mag een Gereformeerde dat beeld Gods er toe rekenen of niet •— dat maakt geen verschil. Het z ij n hangt niet af van, een Gereformeerde confessie.

Conclusie: de Roomschen en de Gereformeerden denken over het beeld Gods gelijk.

Ds Steen houde mij ten goede, dat ik op een dergelijke bewijsvoering toch werkelijk niet in kan gaan".

Tot zoover Prof. W. We hebben met opzet dit gansche gedeelte overgeschreven. Want zoo ergens, dan blijkt hier wel hoe weinig scherp Prof. W. gedacht heeft. Of neen. De goede Homerus slaapt wel eens; welnu toen Prof. W. dit heeft geschreven, moet hij wel half ingedommeld zijn geweest. Ik wil althans niet aannemen, dat een bekende Hoogleeraar zoo weinig scherp denkt en onlogisch redeneert A).

Het spijt me zeer, dat ik het zeggen moet. En ik hoop niet, dat ik Prof. W. pijn doeB). Maar het gaat om de waarheid. En dan moet helaas geconstateerd, dat hier Prof. W. oppervlakkig er over heen gaat. Dan mag het voor den oppervlakkigen lezer den schijn hebben of het gelijk is aan de zijde van Prof. W., die dieper blikt en nadenkt ziet, dat Prof. W. niet juist onderscheidt en niet logisch oordeelt.

Ik moet dat bevi'ijzen C).

Waarover ging het in het betoog van Ds Steen? Niet om de vraag of de pneuma bij spr. en bij Prof. W. gelijk was. Neen, daar ging Ds Steen van uit. Dat had hij in het voorgaande aangetoond.

In het betoog van Ds Steen was dit gegeven:

a. bij Ap. en bij Prof. W. is pneuma gelijk (in wezen);

b. zoowel Ap. als Prof^ W. onderscheiden in den mensch behalve die pneuma ook nog de psychesoma;

c. De psyche-soma bij Ap. en bij Prof. W. is in wezen gelijk.

Nu noemt echter Prof. W. reeds de psyche-soma menscheUjke natuur, terwijl Ap. zegt: neen ook de pneuma behoort tot de menschelijke natuur.

Leert daardoor Prof. W. wezenlijk iets anders dan Ap.? vraagt Ds Steen. Weineen, is zijn antwoord, ze leeren beide hetzelfde; hier is alleen verschil van indeeling, woordverschil.

Wat doet nu Prof. W. in zijn voorbeeld?

Hij keert de zaak precies om.

Ik wil bewijzen, zegt hij, dat de Roomschen over het beeld Gods in de menschen precies gelijk denken als de Gereformeerden D).

Pardon Professor! Ds Steen wil niet bewijzen, dat U over de pneuma denkt als Ap., maar Ds Steen ging daarvan uit.

En daarmee valt Uw heele redeneering!

Ik kan echter niet nalaten om toch even op die redeneering van Prof. W. in te gaan.

Ik heb, meen ik, aangetoond, dat dit voorbeeld heelemaal niet op gaat E).

Maar nu afgedacht van het doel, waarvoor Prof. W. dit wil gebruiken, wil ik er enkele woorden aan wijden. Omdat Prof. W. zich zelf hier zoo erg tegenspreekt, waardoor inderdaad wat hij hier zegt, door hem zelf bij kalme beschouwing ook als dwaasheid moet worden gezien. Prof. W. zegt: Ik wil bewijzen, dat de Roomschen over het beeld Gods gelijk denken als de Gereformeer- . den. En dan zegt Prof. W. in zijn betoog: Neen, dat maakt geen verschil, want het beeld Gods naar de opvatting van de Boomsclien en naar die van ds Geielormeerden, is in wezen geüjk....

Maar dat wilde U immers bewijzen Professor! Hoe kan U er dan in Uw bewijs al van uitgaan? F).

Ds Steen wilde niet bewijzen, dat de pneuma gelijk was. Daarvan ging hij uit. Daaraan had hij al verschillende bladzijden in zijn artikel gewijd G).

Ik hoop, dat de redeneering van Ds Steen thans duidelijk is geworden. Ik wil echter — om alle misverstand te voorkomen, het nog eens in een voorbeeld aantonen. Er zijn twee broers A. en B. B. heeft van zijn ouderen broer A. een pak kleeren overgekregen behalve het vest. Hij draagt dus jas en broek van A.

In een tweede gezin gebeurt hetzelfde. Daar draagt IJ. jas en broek van X. Nu bestond het pak van A. en van X. uit gelijke stukken, n.l. jas, vest en broek.

De ouders van B. zeggen: onze jongen draagt een deel van het pak van zijn oudsten broer.

Onze jongen, zeggen de ouders van IJ., vol trots, draagt het complete pak. Want wij rekenen het vest niet tot het pak. En dus draagt onze jongen meer dan jullie jongen. Want onze jongen kan het complete pak van zijn broer dragen en jullie jongen niet.

Wat dwaasheid roept een buitenstaander, ze dragen toch beide maar een deel van het pak! Als het vest bij A. er bij komt, dan ook bij X. Dat hangt niet van jullie „rekenen tot", jullie indeeling afH).

Of zonder beeldspraak: is de menschelijke natuur in Christus bij Apoll. niet compleet, dan ook niet bij Prof. Waterink.

Vervolgens meent Prof. W. te moeten constateeren, dat Ds Steen weinig van de worstelingen kent, die op dit terrein zijn uitgestreden, bijzonder in de nieuwere psychologie.

Nu zullen de lezers verstaan, dat ik daar niet op inga. Ik kan niet best opsommen wat Ds Steen gelezen heeft en wat niet. Alleen wil ik een paar dingen opmerken:

a. Ds Steen sprak in zijn artikel niet over de problemen, die in de nieuwere psychologie ter sprake komen. Het ging in het art. van Ds Steen over een vergelijking tusschen Apoll. opvatting en die van Prof. W. Trouwens Prof. W. zal in de nieuwere psychologie gansch andere probleemstellingen vinden. Ook wanneer daar gesproken wordt van pneuma, psyche en soma, spreekt men er gemeenlijk in gansch ander verband over, dan Prof. W. hier doet. (Men vergelijke maar eens de overzichten van Muller Freienfells, of van H. Henning; of een van de nieuwste werken, b.v. het reeds geciteerde verleden jaar verschenen boek van Noltenius; of de nieuwste eenige maanden geleden geheel omgewerkte 5e druk van Messers Psychologie. Zelfs wanneer theologen dezelfde termen gebruiken, bedoelen ze vaak nog heel iets anders dan Prof. W. Vergelijk b.v. het reeds in de „Neue Kirchl. Zeitschrift", XX Jahrg. 1909 verschenen art. van La Roche over Biologische Psychologie

b. In de tweede plaats zou ik willen vragen: Wat lieeft deze reeks opmerkingen van Prof. W. nu met de ïaak, waarom het gaat, te maken. Laat Prof. W. op de argumenten van Ds Steen ingaan! J).

c. Prof. W. eindigt deze opmerkingen met deze alinea: zoo is 't ook verklaarbaar, dat Ds Steen spreekt van een zuiver willekeurige scheiding in de menschelijke natuur die ik maak. Ds Steen zou dat doen mee op grond van zijn weinige kennis der nieuwere psychologie. Welnu — iic ben dan toch nog niet in zoo kwaad gezelschap. Niemand minder dan Prof. Hoekstra van Kampen zegt, dat door Prof. W. de ziel van den mensch in tweeën wordt geknipt. („G.T.T.", hl. 242, Oct. 1932). En van Prof. Hoekstra zal toch Prof. W. wel niet beweren: dat hij onbekend is met worstelingen, die op dit gebied zijn of worden uitgestreden! K).

d. Prof. W. zou mij, en allen, die in deze dingen belang stellen, een groot genoegen doen, door aan te geven waar deze onderscheiding, zooals Prof. W. die heeft, voorkomt bij Kuyper en Geesink! Ik zal bescheiden wezen en vraag alleen maar bewijsplaatsen uit Kuyper en Geesink; hoewel ik zeer interessant zou vinden ook uit psychologische werken bewijsplaatsen te hoorenü L).

Wat Prof. Hoekstra zegt, moge Prof. W. waarschuwen: „Prof. Waterink wil dus inplaats van de scheiding lichaam — ziel of geest, de scheiding lichaam en ziel — geest.

Welke gronden voert hij aan voor dit zijn gevoelen, dat voorzoover mij bekend, door niemand onder de Gereformeerden is verkondigd? " (Spatiëering en vet gedrukt van mij, S.) M).

Het spijt mij zeer om Prof. W., dat hij zijn artikel met een hatelijkheid besluit.

Hij zegt: ik zal nu toch de vragen gaan behandelen of ik gelijk leer als Apollinaris. En dan zegt hij letterlijk: „Ik zal dat doen ondanks het feit, dat mij van verschillende zijden het verzoek bereikte, dat niet te doen, wijl, zooals men zeide, ieder, die Apoll. begreep en die begrepen had, wat ik bedoelde, onmiddellijk tot de conclusie moest komen, dat de ketterij van Apollinaris wel heel iets anders was dan hetgeen van deze zijde bedoeld werd".

Ziezoo, daar kan Ds Steen het mee doen.

Och het hindert Ds Steen niet. Want deze bevindt zich in goed gezelschap. Deze „Hieb" naar Ds Steen is een „Seitenhieb" naar Prof. Honig en Prof. Hoekstra N). Immers reeds op de predikantenconferentie in 1930 waarschuwde Prof. Honig publiek Prof. W. voor Apollinarisme, tenvijl Prof. Hoekstra dit deed in „G. T. T." van October 19320).

Maar Prof. W. moest er te hoog voor staan zich achter ongenoemde schrijvers te verschuilen P).

Ds Steen heeft ook zeer vele bewijzen van instemming

ontvangen!

H. S.

A) Een conclusie, vóór het bewijs nog werd geleverd. Zie hierbij sub D.

B) Het eenige wat me pijn doet is, dat het m o g e- 1 ij k is, dat iemand er een betoogtrant op na houdt, als die welke hier volgt. Gaarne had ik Ds Steen deze regels gespaard, maar hij heeft ze zelf geschreven; we zullen maar denken, dat het een vergissing is.

C) Natuurlijk!

D) Ds Steen vergist zich hier en in de volgende zinnen volkomen. Door mij werd gesproken niet over het wezen van het beeld Gods, maar over „het beeld Gods in de menschen", en het is duidelijk, dat ik bedoelde de vraag op te werpen: „of het beeld Gods bij de menschelijke natuur behoort, dan wel of het als een afzonderlijke gave daaraan is toegevoegd". Dit is zeer duidelijk in het door Ds S. volledig afgedrukte citaat. De kwestie staat precies gelijk bij het geval van het pneuma en bij dat van het beeld Gods. Ter verduidelijking zal ik het naast elkaar laten drukken.

Wat in de eerste kolom staat betoogde Ds Steen. Wat in de tweede staat, betoogde ik, om de redeneermethode van Ds S. duidelijk te belichten; wil men „in het zonnetje te zetten".

Ds Steen's methode, waarbij hij als volgt redeneert:

I. „Pneuma" is bij Apollinaris en Waterink hetzelfde.

II. A. zegt „pneuma" behoort bij menschelijke natuur, bij W. behoort „pneuma" daar niet bij.

III. Maakt dat geen verschil?

IV. Neen, want als het er bij Apollinaris bij hoort, dan ook bij Waterink; het „zijn" hangt niet af van de indeeling van Waterink.

V. Conclusie: Ap. en W. denken gelijk en W. is Apollinarist.

Mijn contrabetoog, de ongerijmdheid van nevenstaande adst meerend.

I. „Beeld Gods" is bij Roomschen en Gereformeerden hetzelfde.

II. Gereformeerden zeggen: „'t beeld Gods" behoort bij de menschelijke natuur, bij Roomschen behoort het daar niet bij.

III. Maakt dat geen verschil?

IV. Neen, want als het er bij de Gereformeerden bij hoort, dan ook bij de Roomschen; het „zijn" hangt niet af van de indeeling van de Room.schen.

V. Conclusie: Gereformeerden en Roomschen denken over deze dingen gelijk; op dit punt zijn de Roomschen Gereformeerd.

Ik hoop, dat het nu duidelijk is. Het spijt me voor Ds Steen, dat hij m e e n d e, dat het alleen oppervlakkige lezers waren, die mijn argumenten konden aanvaarden. Meent hij dat nu nóg?

E) Ds Steen meent verkeerd.

F) Neen, dat wilde ik niet bewijzen — het spijt me, dat ik het nóg eens zeggen moet. Zie overigens onder (D).

G) Natuurlijk — geloof me, dat had ik heusch wel begrepen. Maar later beter lezen wat een ander schrijft, Amice!

H) Bewonderens-waardige logica! Zóó een beeld! Voelt Ds Steen niet de fout, die toch eigenlijk een tweedejaars-student niet meer maken mag, die van het z.g. „petitio principii"? Weet ge waarom dit beeld zoo fout is? Omdat a priori vast staat, dat het begrip „pak" een vasten inhoud heeftl Ja — dat is 't 'em nu precies! Oui heeft het begrip „menschelijke natuur" niet! En over dat punt loopt juist ons verschil. „Bewijzen met beelden" is onmogelijk. „Verduidelijken met beelden" kèn — mits het beeld zuiver is. En daaraan ontbreekt hier 100 %.

I) Men spreekt er g e m e e n 1 ij k in gansch ander verband over. Ja, „de wetenschap" onzer dagen heeft „ g e m e e n 1 ij k " geen probleemstelling op gereformeerden grondslag. „Gemeenlijk anders"... dus... toch óók zoo! En daar gaat 't nu juist om.

J) Wat er mee te maken? Alles! Op argumenten ingaan? — Kolommen lang!

K) Het is m.i. niet juist op deze wijze een ander in het debat te betrekken. En dat te meer niet, omdat ik dien ander uitvoerig antwoordde, vóór Ds S. zijn artikel in „Ger. Theol. ïijdschr." en vóór hij deze repliek schreef. I k ga Prof. Hs.' meening niet in dit debat betrekken.

L) Ds Steen boude mij ten goede, dat ik deze vraag om „bewijsplaatsen" „uit Kuyper en Geesink" óf dwaas, óf incorrect vind;

èf dwaas: in de wetenschap geeft men geen „bew ij s plaatsen" „uit" een anderen meneer, of een boek van een anderen meneer. Hoogstens beteekent een citaat: „kijk, die dacht er ook zoo over";

óf incorrect: Ds S. kan weten, dat Dr K. nooit opzettelijk over de psychologie heeft geschreven; dat Ds G. dat wel deed; dat er bij Dr K. desondanks plaatsen te over zijn, die wijzen op een poging een solutie te vinden in een richting, waarin ook wij zoeken, terwijl ik meermalen èn in mijn „Oorspr. en wezen der ziel" en elders citaten van Geesink gaf, waarvan ieder zal moeten zeggen, dat de richting waarin G. zag, dezelfde is, als die waarin wij zien. Dit weet Ds S. toch? Waarom dan deze vraag? Of alleen maar voor de gelegenheid?

M) Zie hierover sub K en sub L.

N) Ds Steen moest voorzichtiger zijn met zijn woorden. Waaraan ontleent hij het recht mij te beschuldigen van een stiekumen zijdelingschen uitval („Seitenhieb") naar mijn oud-leermeesters, mijn collega's en vrienden Honig en Hoekstra? Dit is toch wel polemiek op zijn smalst, mijn broeder! Gij maakt U hier oordeelaar over mijn bedoelingen, dus over mijn hart! Terwijl gij toch weten kunt, dat ik mij nooit schaam voor mijn meening, en eerlijk en open heb gediscussieerd. Waarom zulk een persoonlijke noot in het debat gebracht? En dat nog wel ten opzichte van anderen, die buiten onze discussie staan! Dat moet U nooit wéér doen!

O) 193 0, 1932. Noteert Ds Steen ook nog jaartallen nadien? Als hij dan eens wil nagaan, uitspraken van voor Ds Steen „deskundigen" in later jaren, toen allerlei misverstanden waren opgeheven? Overigens verwijs ik naar noten K, L en M.

P) Verschuilen? Kom nou! Ds Steen „verschuilt" zich toch ook niet in deii onmiddellijk volgenden zin?

J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

ZIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's