GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

„In of van het Verbond".

III.

Ds de Bondt van Den Haag was eenigermate ontstemd, omdat ik mijn uitspraak, dat ik sterk den indruk had, dat men deze zaak besprak zonder er zichzelf ten volle rekenschap van te hebben gegeven, waarover het geschil eigenlijk loopt, had pogen te adstrueeren door aan te halen iets uit een artikel van zijn hand, opgenomen in het „Calvinistisch Wieekblad".

Hij meent, dat dat geheel ten onrechte door mij is geschied en vraagt van mij, dat ik hem in het eerst^volgend nummer van „De Reformatie" zal rehabiliteeren.

Wianneer Ds de Bondt zegt, dat hij het vraagstuk, waarom het gaat zich wel terdege goed heeft ingedacht, dan neem ik dat natuurlijk aan, maar — dan moet hij dat ook laten merken in zijn schrijven.

En dat heeft hij niet gedaan. Hij toch haalt aan een uitsj)raak van Prof. Greijdanus en iets wat ik geschreven had.

En hij zegt: kijk, daarmee ben ik het nu eens. Wat indruk wordt daardoor gewekt?

Dieze, dat ik het met Prof. Greijdanus eens ben, dat wij hetzelfde hebben gezegd.

En dat is niet juist. Zeker, zoover Ds de Bondt Prof. Greijdanus aanhaalt, ben ik het er mee eens. Maar Prof. Greijdanus heeft meer gezegd. En juist over wat hij meer gezegd heeft loopt het geschil. N.l. hierover: alleen door het geloof heeft iemand deel aan het heil in Christus; maai- dat geloof moet echt zijn; en dus, moet iemand, die .meent te gelooven, worden opgewekt zichzelf op dat pomt te onderzoeken; zoo zegt Prof. Greijdanus. Ik ontken dat laatste.

Wianneer nu Ds de Bondt in zijn aanhaling een uitspraak van Prof. Greijdanus en een woord van mij aanhaalt en zegt: „met die beide ben ik het eens", dan moet dat den indruk wekken bij de lezers, alsof Prof. Grejjdanus en ik hetzelfde voorstaan. Én dan ligt het voor de hand, dat ik denk: „heeft Ds de Bondt dan niet begrepen het verschil tusschen Prof. Greijdanus en mij? Heeft hij zich. dan da zaak niet goed ingedacht? "

Indien Ds de Bondt zegt: „ja, dat heb ik wel", dan aanvaard ik dat, maar dan vraag ik hem toch, of hij in het vervolg niet zóó wil citeeren, dat een andere indruk gewekt kan worden.

Nochtans, Ds de Bondt heeft mij toegestuurd een brochure van zijn hand, waarin verzameld zijn een aantal artikelen van zijn hand in het Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's Gravenhage, handelende over het onderwerp: „Zelfbeproeving".

En nu moet Ds da Bondt het mij heusch met kwalijk nemen, wanneer ik nog eens zeg: ook uit deze brochure krijg ik den indruk, dat Ds de Bondt zich óf de quaesties niet heeft ingedacht, of het niet noodig acht er over te spreken.

Ds de Bondt komt weer met dezelfde redeneering, dat men de gemeente moet opwekken tot zelfbeproeving omtrent de vraag: „is mijn gelooi wel echt? "

Dat is zijn recht. Maar waarom bespreekt nu Ds de Bondt niet de bezwaren, die daartegen van onzen kant zijn ingebracht en probeert die te weerleggen en weg te nemen?

Waarom niet?

Ik noem maar weer een paar vragen:

Hoe k o m t op die wijze een mensch ooit tot zekerheid; want wanneer kan hij zich van die roeping om zichzelf zóó te beproeven, ontslagen rekenen?

Hoe kan iemand, tenzij hij staat in het geloof, ooit weten of zijn berouw enz. echt is?

Hoe 1 s het te rijmen met den aard des geloofs, dat in zichzelf zekerheid is, dat men dö zekerheid door het geloof afhankelijk stelt van het al of niet vinden van bepaalde kenteekenen?

Ik neem aan, dat Ds de Bondt zich deze vragen heeft ingedacht en dns niet oppervlakkig heeft geschreven. Indien ik hem dus onrechtvaa'rcïïg beschuldigd heb, dan spijt mij dat en neem ik dat terug; maar, dan vraag ik ook van hem, dat hij de vragen, die hier aan de orde komen en die hij, volgens zijn getuigenis, overwogen heeft, beantwoordt en niet laat liggen.

aan­ En nu de brief, die tot deze artikelen leiding gaf.

De briefsclü-ijver zegt:

lo. „Een ware bondeling zal zich door een pirediking als door Dr Kuyper aangegeven, nooit in lijdelijkheid terugtrekken; integendeel zal hij, zelfs bij hel kleinste begin van zaligmakende genade aan zijn ziel, Gods wegen biddend bepeinzen, zich juist gaarne uitstrekken naar de ontvouwing dier heüswaarheden waaronder het stuk der uitver^ kiezing in het centrum der openbaring staat en daaruit putten versterking, troost en leven."

Wat Mer gezegd wordt, bewijst niets tegen wat ik had beweerd.

De redeneering van Dr Kuyper was deze: Eerst als de merkteekenen der verkiezing bij iemand gevonden worden, mag hij rekenen, dat hij recht heeft op de goederen des Verbonds.

Mijn bezwaar daartegen was, dat daardoor iemand, zoolang hij die merkteekenen niet bij zichzelf bevond, door zulk een redeneering er toe gebracht werd, lijdelijk te wachten, totdat het God behagen mocht die merkteekenen in hem te werken.

De schrijver van dezen brief heeft het over menschen, die reeds het beginsel van zaligmakende genade in zich spem'en.

Al wat hij hier zegt, gaat dus langs het door mij geponeerde heen.

2o. Zulk een (zegt de briefschrijver), die zich in lijdelijkheid gaat koesteren, bewijst slechts, dat hij een doode rank aan den wijnstok is, dat hij niet „van het Verbond" is en nog geheel vreemd staat aan het zaligmakend werk des Heiligen Geestes (althans ten tijde, als hij zulk een uitspraak doet liooren).

Bij deze uitspraak komt nu recht duidelijk aan het licht de moeilijkheid, waarin men geraakt op het standpunt van Dr Kuyper.

Stel, dat daar iemand is, in het Verbond .ge-

boren, die zich. koestert in lij dielij kheid; wat zal men dan tegen zulk één zeggen?

Ik zeg tegen hem: „geloof in Gods belofte en neem het heil aan, dat de God des Verbonds u geeft".

Maar Dr K. kan dat niet zeggen; want die man zou terecht tegen hem zeggen: „ik weet immers, volgens uw eigen zeggen, niet, of het heil wel voor mij is".

Op zijn best kan men hem opwekken om zich ondier de middelen te stellen en te bidden of het God behagen mocht een merkteeken der verkiezing in hem te werken.

Maar tot gel o o ven kan men hem niet op^ w: ekken, omdat men, naar zijn eigen leer, niet weet, of hij wel gelooven mag.

Met betrekking tot de daad des geloofs, moet deze prediking voeren tot lijdelijkheid.

3o. Degenen, die uitverkoren zijn en onder de uitwendige roeping gebracht worden, t.w. onder de volle openbaring van Gods Woord, waarbij de prediker alle kenteekenen van Gods werk in de uitverkorenen duidelijk en onderscheiden aangeeft, ziülen op Gods üjd contact krijgen en onder een dusdanige preek uitspreken: „Daar gi'ijp ik naai*, daar zal ik heil uit wachten", of zoo dat klare geluid' nog niet aanwezig is, dan zal een zoodanige uitgiodreven worden tot gebedsworstelingen om het tre mogen verkrijgen en uiteindelijk komen tot de bekentenis: „Heere, bij deze dingen leeft men en in dit alles is ook het leven van mijn geest"; en: „In Uw licht zien wij het licht".

Alweer hetzelfde. Zij zullen contact k r ij g e n, aegt de schrijver. Dat is passief'. Maar voordat zij dat krijgen? Dan moeten ze tocli maar wachten, tot het hun gegeven wordt. Een houding van lijdelijkheid.

Maar ziet men dan niet, dat in heel dit stuk, dat hier onder 3o neergeschreven wordt, een negeeren is van het Verbond Gods, en heel het zwaartepunt van het leven verlegt uit Gods belofte naar des menschen subjectieve belevingen?

Hier wordt het leven van Gods kind voorgesteld als een zich zalig en zeker gevoelen bij' wat men bij zichzelf ziet en ondergaat en er is niets overgebleven van het eenvoudig geloovig rusten in wat God mij belooft en beteekent en verzegelt.

Wat ik gezegd heb, dat blijkt hier diüdelijk waar te zijn: een dergelijke verbondsbeschouwing voert tot een leven bij de bevinding, maar niet tot een leven uit het geloof.

Den volgenden keer de nog resteerende opmerkingen van den schrijver.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's