GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rosenberg en de „Belijdenisbeweging".

Het Duitsche volk is niet „erbsündig", maar , , erbad!lig"; de vertegenwoordigers van het Arische ras zijn niet in zonde geboren, maar bezitten allen een oivererfelijke, edele natuur.

Met deae woorden keerde Alfred Rosenberg, de schrijver van den „Mythus des zwanzigsten Jahrhunderts", de man, wiens „verdiensten" voor de ontwikkeling der nati- •onaal-socialistische wereldbeschouwing met den hoogsten prijs der Duitsche natie beloond werden, zich op 'den jongsten partijdag te Neurenberg, tegen de belijders van het Christelijk geloof.

Enkele dagen voor het uitspreken van dit hemieltei-genide oordeel verscheen van zijn hand een werkje, waarin de Evangelische besüijders van dien „Mythus" antwoord ontvingen.

In dten titel van deze brochure: „PrOitestantiSche R'Oimpilger", Protestantscihe pelgrimls naar Rome, uit zich reeds de minachting, welke die voornaamste geestelijke leider der nationaalsocialistische partij voor zijn Christelijke tegenstanders bezit. „Verraders van Luther" scheldt hij hen: menschen, die het werk der Reformatie vernietigen, en liever de Jezuïten volgen dan de strijders voor de Duitsche vrijheid.

Met d© „KathoUoke vijanden" heeft RO'Senberg vroeger in zijn boekje „An die Dunfcelmanner uniserer Zeit", Aan de Duisterlingen van onzen Tijd, „afgerekend!"!); hij wil nu de „Protestantsciie bondgenooten" der „priesters en monniken" ontmaskeren!

De wijzei, waarop de auteur van den „Mythus" ook ditmaal zich tegen zijn opponenten keert, is weinig verheffend. Verdachtmakingen wisselen met scheldwoorden en bedreigingen af. De haat tegen het Jodendom en de wrok tegen de Kerk beheersoh'en het leven van den invloedrijken profeet der ras- en bloedleer, en drijven hem herhaaldelijik tot woedende aanvallen op het front der geloovigen, die ook het O u d e Testament als het Woord' van God eerem.

Wanneer hij ergens leest, dat Jehovah Abraham uitverkoren heeft, en hem tot ©en groot volk maakte, en in dit volk de basis legde van een nieuw volk, dat niet uit bet bloed, maar uit den Heiligen Geest leeft, barst hij in gruwelijke laster'taal los: „Deze apenliefde voor Abraham, die zijn vrouw willens en wetens aan PharaO' koppelde en voor souteneur speelde, is het symptoom eener dusdanige bloedvergiftiging van het Duitscihe volk, dat slechts een radicale kuur DuitscMand voor het kwaad bewaren kan, dat het door een dergelijke kruiperij den weg voor de moderne Joodsohe zwendtelaars bereidt... Door bet vuile kanaal van het oude Jodendom wil de tegenwoordige wereld niet gaan, len zij zal daar ook niet doorigaaln — niettegenstaande de inspanning der Apologetencentrale." 2)

Wielk ©en geloofsmoed bezitten de strijders, die ondanks 'den smaad hun aangedaan, blijven getuigen van Gods beloften en opkomen voor de erkenning van Gods Wet!

, , D© besta verdediging is de aanval". Deze taotiek wil ook Rosenberg toepassen. Daarom overlaadt hij de Kerk met grove verwijten, en beschuldigt hij haar dienaren van ontrouw en valscihl gedrag. „Slecht© bastaarden van Rabbijnen en Jezuïten" heeten zij in zijn mond; zij behooren volgens deze j^edele natuur" tot de onderwereld jn de samenleving der geesten, tot het mtvaagsel der geestelijk© maatschap'pij.

De „Protestantsche Kerk" moet de aanklacht hooren, dat zij nooit de bedreigers der Duitsche volksgemeenschap weerstaan heeft, dat zij zelfs dikwijls gemeene zaak met die booze machten maakte. „De marxistisch© revolutie onderging zij zonder verzet de leiding 'der Kerk zag blijkbaar in de Internationale geen gevaar voor bet geloof. De naüonaal-sociaUstisdh© volksverheffing •echter, werd met vijandelijke oogen aanschouwd en verwekte bij haar een heftige reactie; tegen de beweging, welke Duitschland uit de schande der vernedering verloste, verhief zij haar stem van „vervolgde Kerk"." Er is, schrijft Rosenberg, maar één conclusie mogelijk: „De prediking aan de proletariërs der geheele wereld, de leer der internationale humaniteit, moet innerlijk verwant zijn aan de kerkelijke verkondiging aan „alle volkeren" zonder onderscheid, aan de leer der erfzonde en de daaruit voortvloeiende eisch tot boetvaardigheid der menschen — in dit bizondere geval der Duitschers, van wie de Kerk meent, dat zij voor hen zorgen moet".

Zoo schrijft Rosenberg kerkgeschiedenis en leert hij theologie!

Het tegenwoordige régime staat antithetisch tegenover het vroegere Duitscliland, en stelt iedere organisatie, die voor de „overname der macht" bestond', verantwoordelijk voor de ellende, welke over het Rijk gekomen is. Het wil alle oude verbanden ontbinden, het eischt de algeheele oplossing der bestaande formaties, en kan alleen die vormen dulden, welke zijn eigen hand gekneed heeft.

Ook de Kerk moet van haar fundamenten losgeslagen worden. Daarom trachten de vijanden haar te ketenen aan stelsels, tegen welke zij de massa het gemakkeUjkst in beweging kunnen brengen. De bolsjewist bindt haar aan het kapitalisme, de nationaal-socialist aan het marxisme en bet Jodendoim. In hun val, zoO' wordt göhoopt, zullen deze systemen de Kerk meesleuren

De „Protestantsche Kerk" heeft edhiter meer weerstand geboden dan Rosenberg verwacht had. Vandaar zijn hernieuwde pogingen om het volk te doordringen met de gedachte, dat de tegenwoordige Kerk, vanwege haar „internationaal karakter", een belemmering is voor dien gezonden groei van het „ontwaakte Duitschland". „Internationaal", dat beteekent bij Rosenberg en de zijnen: anti-nationaal. De tegenstelling is absoluut; het woord „internationaal" heeft in het Derde Rijk een zeer gehaten klank. Internationaal zijn de krachten, die een volk verderven. Internationaal is het marxisme, het Jodtendom; internationaal is ook het Roomsoh-Katholicisme.

Deze drie machten bepalen volgens Rosenberg het tegenwoordige karakter der „Protestantschie Kerk"; ze hebben het levenswerk van Luther aaxigetast en dreigen het geheel te vernielen'.

De Kerk zal een nationale Kerk, dit is een aan het volk gebonden Kerk, zijn, of niet zijn. De Kerk zaj, zoo heet het, de belangen van het volk dienen, of ophouden te bestaan. En zoolang zij voortgaat met te arbeiden aan de „Judais ie'rung" van het Christendom en „aan de verroomsching" van de erfenis, welke Luther nagelaten heeft, „is redding niet mogelijk".

Wat Rosenberg zegt, is „absolute waarheid", om'dat hij het zegt; aan zijn uitspraken moet ieder onvoorwaardelijk geloof schenken. Hij dicteert geschiedenis. Hoort slechts! „Hoe men ook over de 'houding der orthodoxe evangelische leiding der Kerken oordeelen mag, zij zelf staat heden reeds in het klare licht der historiebeschouwing en daai-mede is een einde aan de uitgesproken aanmatLgende bewerüig gekomen, dat het Duitsche Rijk verantwoording aan de Kerk schuldig zou zijn en niet, omgekeerd, de Kerk aan het Duitsche volk, dat zich dikwijls... tegen haar wil in, al strijdend den weg naar de eer en de vrijlhieiid baande. De historische vraag: wat heeft de evangelische kerk gedaan, om met al haar kracht tegen de atheïstische Internationale op te faieden? — zij i s reeds beantwoord. Geen pogingen om de waarheid te verbergen, door nu dapperheid te toonen kunnen 't feit ongedaan maken, dat de Kerk in d v uren, waarin over het lot van Duitschland bes)'**' werd, absoluut in gebreke bleef". ' ..

„Hier", , luidt het verder, „ligt de diepiste grond voor de innertijke afwending, „niet van de religie, maar wel van de kerkelijke ambtenaren", „Hoe kan", vraagt hij, „het volk in tijden van zware verdrukldng krachten verzamelen, wanneer de verzorgers van zijn ziel hem geen kracht kunnen schenken? Wanneer zij slechts preeken opzeggen, die uit citaten van psalmen samengesteld zijn, waaraan elk begrip voor ©en verstaan van de no o den van den tijd gemist wordt". Niet diegenien, die zeggen, dat zij voor de belijdenis oipk'omen, niet de p'relaten van het centrum en de „belijdende" bisschoppen der evangehsche Kerken, vervolgt Rosenberg zijn betoog, hebben de religie gered, „maar het Duitsche volk, dat aan de vertwijfelden weer het geloof in het leven schonk, toen de protestantsche leugendominees hand in hand met de joodsche democratie gingen en de menschen der „belijdenisbeweging" de „belijdenis" voor zichzelf behielden, hebben, door ziichzelf geestelijk te helpen, de redding verricht. Het resultaat dezer groote zelfverlossing was, dat men zich afwendde van hen, die op zulk ©en beschamende wijze in hun taak telcort geschoten waren".

Kwamen deze „mislukte leiders" nu, , zoo vraagt de auteur van den Mythus, tot bezinning? Zochten zij gemeenschap met de strijdende nationaal-socia- Msten, „die de geloofskracht van miUioenen weer herstelden" ? Het antwoord van Rosenberg op deze vragen is een beslist: neen!

De menschen der belijdenisbeweging, oordeelt hij, reageerden op den arbeid der „zegevierende volksgenooten", dia „nieuwe vormen voor hun innerUjk, herboren leven zochten en de oude

\Tame spreuken afwezen, met een krachtdadige inspanning om het opbruisende godsdienstig© gevoel weer in de ruimte te persen, waarbinnen de religieuze oud-testamentische tyrannie haar macht uitoefent". Het resultaat is dat „de wet, de openbaring, de kerk, de belijdenis tegenwoordig wedero.m dogmatisch boven alle levenssischen van het om innerlijke en uitwendige vrijheid worstelende Duitsche volk, staan. Daarmede hebben de „duisterUngen in dienst van het roomsche principe, nieuwe bondgenooten gevo'nden, en — de reformatie en de revolutie van Maarten Luther wordt thans hoe langer hoe meer door zijn tegenwoordige toonaangevende volgelingen, aan die lieden overgeleverd."

„Zoo zijn de feiten, besluit Rosenberg zijn felle aanklacht, en w ij 1 dat, ondanks all© pogingen tot loochening, zoO' is, daarom, zijn de duizendvoudige getuigenissen voor de roomsch-protestantsche tegenformatie symptomen van een besUssenden strijd op het terrein van den geest".

„Wij kunnen hem niet ontgaan. Wij willen het 'O'Ok niet meer. Hij is O' n a f w e n d b a a r.

Deze aanhalingen geven de meening van Rosenberg over de Kerk, welke aan haar belijdenis trouw blijft, duidelijk weer. Zij heeft van liem niets goeds te verwachten.

wisme verloist hebben, opdiat deze dtenniuef vnj zou zijn, en dat de Kerken na hun overwinning onbedreigd de toeliomst tegemoet gaan kunnen. Men begrijpe deze uitdrukldngen goed: onder de .^redding der religie" wordt verstaan, dat aan het „Duitsche religieuze gevoel" weer „nieuw leven" geschonken werd, dat zijn „groeikracht" weer kon , , toeinemen", zoodat het de „kluisters zal verbreken, waarin het door Bijbelsche letterknechten geklonken was". Die „redding" bedoelde volstrekt niet het hersfcei van de prediking van het Evangelie, maar de ontwikkeling van den Duitse hen godsdienst, die „uit het bloed voortkomt".

Van de Kerk wordt nu geëisoht, dat zij voor die z.g. bevrijding en de z.g. tolerante houding van den Staat, daadwerkelijke dankbaarheid toonen zal, door op te houden met „onvruchtbare theologische debatten", „vervelende textendteerderij", en „dogmatische haarkloverijen", dat zij de psalmen zal verfoeien en het Oude Testament verwerpen, dat zij haar deuren wijd open zal gooien voor de „nationale religie", de religie van de „werkelijkheid", van den „dienst aan het volk", Hoe langer die „dankbaarheid" uitblijft, des te scherper wordt aan de Kerk haar „nalatigheid'' verweten.

De argumenten, waarmede Rosenberg het z.g. , , verraad aan Lulher" tracht te bewijzen, zijn buitengewoon armoedig en toonen soms een verbijsterende onkunde.

Om de „zonde van het verraad" zoo zwart mogelijk voor te stellen, richt hij eerst een reeks van grove beschuldigingen aan het adres der Roomsche Kerk, „die het vaderland', waar zij kan, benadeelt": „de deviezen-zwendelaars beschermt" en aan „de anti-Duitsche propaganda voortdurend nieuw voedsel geeft". Zulk een gezelschap, luidt de conclusie, „zoeken de erfgenamen van Luther!" En waaruit blijkt nu dat „priesterlijke grootheidswaanzin" over de „germaansche denkwijze, '.ooals die in de Reformatie tot uitdrukking jvam", gezegevierd heeft? Nemen we een „bewijs", uS.' Rosenberg met merkbaar welgevallen geeft, over:

De Luthersche bisschop Meiser uit Münohen schreef in 1934: „W ij gel o oven aan een heilige. Katholieke en Apostolische Kerk, die God de Heer uit alle volkeren en rassen roept, en verbeiden Zijn dag, op welke allen, die aan Jezus Christus gelooven, onder Hem als den eenigen Herder, één kudde zullen worden. Tot zoolang houden wij vast aan de belijdenis van onze Luthersche Kerk, omdat zij uit Gods Woord genomen en daarin vast en zeker gegrond is. Wij wagen het echter er niet op, om in de „romfreie" Duitsche nationale Kerk zalig te worden".

De aanhaling van den bisschop uit de geloofsbelijdenis der christelijke Kerk van alle eeuwen, en het gebruik van het woord „romfrei" — „vrij van Rome" —, dat in Duitschland dient ter bepaling van het karakter der Duitsche Kerk en uit het nationaal-socialistische vocabulariu m overgenomen is (de Kerk, welke de nationaalsocialisten wenschen, heet altijd de „romfreie deutscheNationalkirch e") doet Rosenberg verontwaardigd uitroepen:

, , Hier verheft zich voor geheel Duitschland de vraag: Beteekent Maarten Luther nog een kracht voor de toonaangevende leiding van het Protestantisme of is Ignatius van Loyola geestelijk opperhoofd der „belijdeniskerk" geworden? " Over de eigenlijke beteekenis, welke het woord „Katholiek" hier heeft, zwijgt Rosenberg. Hij interpreteert het op z ij n wijze, maakt het dienstig aan zijn booze bedoelingen.

Onkunde? Laster? Beide! Konden we zulke „theologisdae beschouwingen" maar met een gerust hart terzijde leggen. Helaas, zij zijn „toonaangevendi" voor een groot gedeelte van het „leidende Duitschland".

Den volgenden keer hopen we op het antwoord van Rosenberg aan zijn tegenstanders nog nader in te gaan.

BI. t. B.


1) Zie „De Reformatie" van 17 Mei 1935 e.v. nummers.

2) Bedoeld is vooral Dr Künneth, de schrijver van „Antwort auf den Mythus", de leider der „Apologeten-Centrale". Zie aanteekening 1).

Maar, wordt dikwijls aangevoerd, d© nationaalsocialistische leiders beweren toch met nadruk, dat zij de religi© uit de klauwen van het bolsje-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1937

De Reformatie | 8 Pagina's