GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Mag men spreken van „Teksten krijgen"?

IV.

De correspondentie, die ik over dit ondervyerp kreeg is reeds zeer uitgebreid en groeit nog telkens.

Zooals ik reeds zei, ik kan niet alle brieven beantwoorden. Dat is ook niet noodig.

Waar het vóór alle dingen op aankomt in dit debat is dit, dat men toch juist onderscheidt

Daarom wil ik dat nog eens kort en klaar fa-achten te zeggen.

a. Het is ten e en en male onjuist, om uit het feit, dat men „een tekst krijgt" af te leid en, dat men een kind van God is.

En nu zegge men niet, dat niemand' dat wil doen. Bijvoorbeeld. Een broeder schreef mij:

„Totdat op een vroegen morgen, vóór ik nog aan bidden dacht, met kracht tot mij kwam: „al wat Gij wrocht zal juichen tot Uw eer"; en even later: „Ik zal u geven de gewisse weldadigheden Davids". Het was feest in mijn ziel; ik wou al Gods volk oproepen om feest te houden. Niet dat ik voor mijzelf Jezus al had gevonden als Borg; daar wist ik niets van. Doch wel wist ik, dat God tot m ij had gesproken en zeer duidelijk. Later heb ik krachtig ervaren: „opdat de beproeving uws geloofs, welke veel kostelijker is dan des gouds, enz." Ik wist niet eens waar deze teksten stonden vermeld. Doch wèl wist ik, dat de Heere door Zijn Heiligen Geest in mij werkte en nog werkt". Daai' hebt ge het nu. Deze man gelooft niet dat Jezus zijn Borg is. Daai- weet hij niet van. Maar op grond van dat krijgen van teksten gelooft hij dat de Geest in hem werkt, dat God dus wederbarend in hem bezig is.

Niet de belofte Gods, niet het geloovig aanvaarden van die belofte, maar dat „teksten krijgen" is de grond zijner blijdschap.

En hij is de eenige niet.

Een collega schreef mij: „Toen ik pas in; mijn gemeente was, hoorde ik telkens weer, dat men het over beloften had. Men verzekerde mij dan: „Ik heb veel beloften". Men bedoelde daar dan mee, dat het nogal dikwijls gebeurde, dat hun een tekst of psalmvers te binnen kwam. Dit had hun vrijmoedigheid gegeven om belijdenis te doen." Daar hebt ge weer hetzelfde.

Dat nu is absoluut verwerpelijk en voor het leven der gemeente zeer gevaarlijk.

b. Het is niet te aanvaarden, dat de Heilige Geest, zóó maar, mij een tekst of psalmvers op het hart bindt.

Wat de Heilige Geest éénmaal in de Schrift heeft gesproken, zal Hij niet nogmaals, naast de Schrift mij zeggen. Het werk des Geestes is niet, mij nogmaals te openbaren, wat Hij reeds eerder geopenbaard heeft, maar alléén, dat Hij mijn oog opent, voor wat ik, in den weg van Schriftonderzoek en inzonderheid van de ambtelijke bediening, in het Woord vind.

Te meenen, dat de Geest zóó maar, onmiddellijk in mij spreekt is mysticisme, met al de gevaren daaraan verbonden.

Tot welke dwaasheden men daardoor komt blijkt uit wat een collega mij schreef. Prof. Hoekstra deed indertijd op college het volgende verhaal:

Als dominee kwam hij eens bij een zuster der gemeente, wier koe zeer ziek was.

Zij geloofde evenwel, dat het dier beter zou worden, want zij had dezen tekst gekregen: „er zal geen tronk afgehouwen worden".

Ds Hoekstra kon haar dit niet uit het hoofd praten, ook al zei hij, dat zoo'n tekst niet in den Bijbel stond.

De koe genas; dat was volgens Prof. Hoekstra voordeelig voor haar portemonnaie, maar voor haar geestelijk leven zou het beter zijn geweest, dat het beestje gestorven was.

c. Het is natuurlijk mogelijk, dat ik, als ik bij liet Woord ben groot gebracht en een scha, t van leksten in mijn geheugen heb, op een gegeven oogenblik, door eigen zielswerking, in verband met mijn omstandigheden, een tekst voor mijn aandacht krijg, waaraan de Heilige Geest mij vat geeft, door mijn oog voor de schoonheid daarvan te openen.

Maar dat heeft niets te maken met wat men „teksten krijgen" noemt.

Ook rnoet men hiermee zéér voorzichtig zijn en zeer grondig aan de Schrift, in haar geheel, controleeren, wat men uit dat Woord meent te mogen opmaken. Alléén door eerlijke controle blijft men er voor bewaard, dat men troost zou putten uit wat men houdt voor een getuigen des Geestes, maar wat in den grond der zaalc niets is dan een spreken van ons eigen gemoed.

d. Van ontzaglijke beteekenis is, dat men toch eerbied hebbe voor den juisten zin van het Woord. Een zuster noemde in haar brief mijn pogen om den juisten zin te vinden nota bene critiseeren van de Schrift; zij wilde de Schrift zóó maar, kinderlijk aannemen. En zij bedoelde daarmee, dat wij toch niet zoo angstvallig zouden vragen: „wat beteekent dat toch eigenlijk".

Daarvoor ben ik nu ontzaglijk bang. Zoo verliezen wij de Schrift.

Hier moet ik nog iets zeggen tegen DrSietsma naar aanleiding van een opmerking in de Kroniek in het Gereformeerd Theol. Tijdschrift.

Hij schrijft: „Intusschen, op gevaar van weer „onbillijk" te schijnen, veroorloof ik mij een nieuwe aanteekening op hetgeen collega Van Dijk nu zegt. Hij wijst er nu op, dat juist de teksten van de zuster, wier schrijven hij besprak, blijkens de nieuwere exegese niet maar zóó zijn toe te passen op het persoonlijk geestelijk leven.

Het ging n.l. over: „Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn" (dit slaat op het Israëlietische volk zegt V. D.) en: „Mijne genade is u genoeg (dat is gezegd tegen Paulus in een zeer bijzonder geval, is de opmerking). Ja, inderdaad! Maar onze bij den Bijbel opgegroeide gemeenteleden kennen dikwijls deze exegetische juistheden niet. Moet ik daarom hen hierop attent maken, als zij troost geput hebben uit het in hun hart „krijgen" van soortgelijke Schriftwoorden, exegetisch niet geheel verantwoord, maar overigens volkomen Schriftuurlijk? Ik doe het niet en ik hoop, dat Ds van Dijk het ook niet doet".

Tot zoover Dr Sietsma. Laten wij nu eerst de zaak recht zetten.

Waar ging het om in ons schrijven? Ik bedoelde dit: „Uit het feit, dat de exegese dier teksten niet juist was blijkt klaar, dat het niet de Geest is geweest, die haar deze teksten heeft ingegeven, van Wien zij deze teksten heeft gekregen, in den zin, waarin dit telkens opgevat wordt. De Heihge Geest zal niet een Woord uit de Schrift aan iemand geven in een anderen zin, dan dien dat Woord in het verband heeft. Dus, al zou men oordeelen, dat er van teksten „krijgen" in het algemeen gesproken zou kunnen worden (wat ik ontken) dan is dat bij deze zuster zeker niet het geval geweest.

Of het niet mogelijk is, dat iemand getroost wordt door aan een tekst, die hem te binnen schiet (iets anders dan „krijgen") een zin; te geven, dia exegetisch niet juist, maar in het algemeen wel Schriftuurlijk is, ik durf dat niet te ontkennen; God kan met een krommen stok wel een rechten slag slaan.

Maar toch blijft men aan het Woord Gods verplicht om in dergelijke gevallen te laten zien, dat die waarheid elders in Gods Woord geleerd wordt, maar dat zij in dien tekst toch niet wordt uitgesproken.

Wij kunnen aan de gemeente geen grooter dienst bewijzen, dan haar te leeren Gods Woord zuiver te lezen; ook zuiver te exegetiseeren.

Anders ontkomen wij niet aan het gevaar, dat de m e n s c h in het Woord Gods z ij n e i g e n gedachten legt.

Op gevaar af van vervelend te worden wil ik ook Dr Sietsma nog eens uitdrukkelijk zeggen, dat, wat ik verwerp is, dat de Geest mij zóó maar een tekst in het hart werpt. Daarover ging het bij die zuster. En dat dit bij haar niet zoo was geweest, bleek duidelijk uit het feit, dat de teksten, die zij meende te krijgen, onjuist werden geëxegetiseerd.

Aan het adres van Ds de Ki-uijk nog het volgende : In het laatste nummer van „Om Sions Wil" schrijft hij, dat hij blij is. dat uit mijb. schrijven gebleken is, dat ik niet wil negeeren „de toepassing door den Heiligen Geest"; en dat er geen verschil is tusschen hem en mij of er gemeenschapsoefen ning is tusschen den Heere en Zijn volk.

NaUmrlijk ben ik er ook blij om, dat Ds de Kruijk nu goede gedachten over mij heeft.

Ofschoon ik wel wil zeggen, dat ik onbegrijpelijk vind, dat hij aan deze dingen ooit heeft kunnen twijfelen.

Maar dat is zoo erg niet.

Wat ik hem wel ernstig wil zeggen is dit: Hij meent, dat niemand onder ons er aan denkt, teksten krijgen op te vatten als een „onmiddellijke" inspraak. Ds de Kruijk, dat is niet juist. En ik roep u toe, met al de overtuiging van mijn hart: sluit uw oog niet voor dit kwaad. Uit de brieven, die ik kreeg blijkt duidelijk dat dit wel zoo is. Daarvoor behoeft men deze brieven (zooals u zegt) nog niet op een goudschaaltje te wegen. Dat ligt er dik op.

Als u in dezen dan aan mijn zijde staat, help u dan mij dit kwaad, waarmee zooveel collega's in hun gemeente te worstelen hebben, waardoor zooveel broeders en zusters op dwaalwegen wandelen, te bestrijden. Dan komen wij verder.

Een volgenden keer hoop ik te schrijven over de bekeering van AugusLinus, waarover een col­

lega mij schreef.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's