GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria”.

IV.

C. De leer der Heilige Schrift.

Behalve de bezwaren, die aan de geboorte-geschiedenis zelf ontleend zijn, meent men ook bezwaren te kimnen ontleenen aan het feit, dat in het overige gedeelte van het Nieuwe Testament over de maagdelijke geboorte wordt gezwegen.

D, at Marcus niet van de geboorte van den Heiland spreekt is te verklaren uit den opzet van zijn Evangelie. Hij wilde de groote daden des Heeren bekend maken, i)

Wiat het Johannes-evangehe betreft, is er verschil van meening over 1:13. Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

Op dezen tekst is een viariant: Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren is. Was deze lezing de oorspronkelijke, dan zon hier dus niet sprake zijn van de geloovigen, maar van Christus en op die manier ook het vierde Evangelie een getuigenis bevatten aangaande de maagdelijke geboorte. Niemand minder dan Theodor Zjahn neemt het voor deze opvatting op. ^) Toch lijkt ons het tekstgetuigenis te gering, om daarop deze lezing aan te nemen. ^) Wel zie ik in de formuleering van het kindschap der geloovigen een bewijs, dat aan Johannes de maagdelijke geboorte niet onbekend is geweest. *)

Joh. 7:41: Zial dan de Christus uit Galilea komen? is geen bewijs tegen 'sHeilands geboorte in Bethlehem, 't Zegt aJleen, dat die geboorte in Bethlehem aan de schare hiet bekend was.

In de Handelingen der Apostelen wordt geen getuigenis aangaande de maagdelijke geboorte gegeven.

Vooral het feit, dat Paulus in zijn vele geschriften niet uitdrukkelijk van dit geloofsmysterie spreekt, is beschouwd als een krachtig bewijs tegen de gedachte van de maagdelijke geboorte. Nu mag uit het feit, dat Paulus hiervan zwijgt, niet worden afgeleid, dat hij de maagdelijke geboorte niet aanvaardde. Over het algemeen noemt Paulus heel weinig feiten uit het leven van den Heere Jezus. Hij is geen historicus, maar een dogmaticus. Toch zien wij in Schriftplaatsen als Rom» 1:3, 5:12, 8:3, Gal. 4:4, 1 Gor. 15:47, PMl. 2:7, dat de maagdelijke geboorte aan hem niet onbekend zal zijn geweest. *)

Dat hjj er niet uitdrukkelijk over spreekt, is een bewijs, dat aangaande den persoon van Christus geen strijd was in de dagen van Paulus.

Ook ligt het in den aard der zaak, dat Maria vooreerst deze waarheid heeft bewaard in haar hart.

Het weinige dat aangaande de maagdelijke geboorte in de Heilige 'Schrift wordt gevonden is geen bewijs tegen het feit.

Wanneer men het feit van de maagdelijke geboorte verwerpt, komt de vr, a, ag op, hoe dan toch de kerk tot het geloof in de m, aagdelijke geboorte is gekomen.

De eerste mogelijkheid is, dat de schrijvers van de Evangeliën of de discipelen eenvoudig deze hebben verzonnen. Dat in plaats van het wonder eenvoudig een natuurlijk gebeuren wordt geplaatst.

iBij de Joden moet al vroeg de laster zijn opgekomen, dat Jezus niet geboren was uit een maagd, maar dat zijn vader een soldaat was. Panther (of Pantere of Pandra). «1 Hier hebben we een woordspeling. Maagd is in het Grieksch parthenos. Daar heeft men waarschijnlijk Panther, een toen veelvuldig voorkomenden naam van gemaakt.

Waarschijnlijk bestrijdt Mattheüs in zijn evangelie reeds dezen laster door in het geslachtsregister van Jezus een plaats te geven aan Th'amar, Racljab, Ruth en Bathseba.

Het is merkwaardig, dat in later tijd men weer denzelfden weg is opgegaan. Harnack besch'ouwt Jezus als een zoon uit het huwelijk van Jozef en Maria. Hij zou geboren zijn na de verloving, vóór het huwelijk.')

De oorsprong van de gedachte der maagdelijke geboorte wordt in tweeërlei richting gezocht, n.l. in het Jodendom en in het heidendom, .

Meent men, dat het een Joodsclie gedachte is, dan wijst men op Oudtestamentische geschiedenissen als van Izak, Simson en Samuel. Johannes de Dooper werd geboren uit bejaarde ouders. Nu moet Jezus worden voorgesteld als grooter dan Johannes den Dooper. Een bezwaar is, dat nergens gevonden wordt de uitsluiting van den vader. Zoo zegt Strack-Billerbeck: Op grond van Gen. 17:17, 18:11—14, 21:1—7, 25, 26 gold het voor de synagoge als een mtgemaakte zaak, dat Izaks en Jacobs ontvangenis en geboorte te danken waren aan het onmiddellijke scheppende ingrijpen Gods. Daarentegen is nergens in de oudere Joodschie bronnen ook maar iets te bespeuren van de voorstelling, dat een mensch zonder mans toedoen alleen door Goddelijke werking üi een moederschoot ont"vangen en geboren zou kunnen worden. Daarom heeft het oude Jodendom ook nooit verwacht, dat de beloofde Messias in den weg van bovennatuurlijke geboorte het licht der wereld zou zien; ook voor hem gold de regel: mensch van mensch geboren. Tegenover het Joodsche denken beteekent Matth. 1:18 iets absoluut nieuws. *)

Velen meenen, dat de gedachte van de maagdelijke geboorte is afgeleid uit Jes. 7:14. Zie de maagd zal z.wanger worden. ^) Door het lezen van dezen tekst in de vertaling der LXX, waar het Hebreeuwsche alma (jonge vrouw) door parthenos (maagd) is weergegeven, zou men op de gedachte van de maagdelijke geboorte gekomen zijn. Maar dit is toch niet waarschijnlijk. Bij de Joden werd Jes. 7:14 niet Messiaansch uitgelegd, i»)

De zaak staat juist andersom. Het feit van de bo.vennatuurlijke geboorte werpt nieuw licht op deze Oud-testamentische plaats, ^i)

Ook het beroep op Philo moet worden gewraakt. Deze zegt, dat Izak, Jacoh, Mozes geen Tdndereln hebben gehad. God heeft de kinderen van Sara, Rebekka, enz. verwekt. Maar hij denkt hierbij alleen aan een goddelijke verwekking van bepaalde deugden in de ziel van een mensch. We moeten bij hen rekening houden met het allegorisch' karakter, dat zijn werken draagt. Zoodat er geen grond is om aan te nemen, dat aan de opvatting van Philo ten grondslag ligt een vóór-Christelijk-Palestijnsch geloof in de maagdelijke geboorte van Izak e; .a. Het is niet waarschijnlijk dat de woorden van PhilOi, losgemaakt uit hun verband, aanleiding hebben gegeven. Daarvoor was er te groot contrast tusschen Alexandrië en Palestina.

De ontleening van de maagdelijke geboorte kan niet uit Joodsche bron zijn geschied.

Integendeel, de ontkenning van d.® maagdelijke geboorte is juist van Joodsche zijde begonnen, i^) Evenmin is het waarschijnlijk, dat de gedachte aan heidensche bron zou zijn ontleend. Wij hebben reeds gezien, in hoeveel verschillende richtingen deze ontleening wordt gezocht. Diat pleit al tegen de juistheid yan deze gedachte. BOivendien was die scheiding tusschen de Christelijke Kerk en die omringende Heidensche wereld te groot, dat xaea hier aan een beiavloeding zou mogen denken. Daarbij draagt ook de gesc3iiedenis van de maagdelijke geboorte een te duidelijk Palestijnsch^ Joodschi karakter.

In de laatste jaren tradit de religionshistorisohe school de verbinding van ontleening aan Joodsch© en Heidensche bron te bewerken. Men ziet in heel het Oostersche leven allerlei motieven, die overal gevonden worden 'cn weerkeeren. ^^) Zooi vindt men hier het motief van de maagdelijke geboorte, dat overal in de geschiedenis der godsdiensten, gevonden wordt.

Zoo zegt M, artin Dibelius: Wij worden met deze geschiedenis gewezen op den samenhang van een groote religions-gesclilchthche ideeën-ontwilikeling, waarvan de eerste stap gevormd wordt door de verhalen van de Goddelijke verwekking van Egyptische en andere heerscbers, de laatste bij Pliilo de voorstelling dat God met de ziel slechts verkeeren kan, nadat hij ze weer in den maagdelijken stand heeft geplaatst (De cherubim 48—51), bij Paulus de gedachte, dat Izak naar den Geest, niet naar het vlecsch geboren is (Gal. 4:23, 29). Het wonder der openbaj-ing wordt dus weergegeven, doordat een aan het Jodendom bekend mythisch motief in de geschiedenis wordt ingedragen (eingcdeutet). i*)

Ba\'lnck merkt daarentegen op: Bij eenige uitwendige en oppervlaJikige overeenkomst is er diep, wezenlijk verschil; de schaamtelooze verheerlijking van den zinnelijken lust, die in de fabelleer aan de goden wordt toegeschreven, staat op onmeetbaren afstand van den eenvoud, de kleschheid en de heiligheid, die in de Evangelische verhalen te bewonderen valt. ^^)

Noch aan Joodsche, noch aan Heidensche bron kan de gedachte van de maagdelijke geboorte ontleend zijn. Wij vinden deze geschiedenis in de Schrift, omdat zij geschied is. Daarom heeft dit feit er aanspraak op, dat het geloofd wordt. Dit stuk mag niet facultatief worden verklaard, i") Het is zoo waar, wat A. T. Robertson zegt, dat indien iemand de wezenlijke prae-existentie van Christus en de werkelijke incarnatie toestemt, hij de gTootste en moeilijkste stap gedaan lieeft tot de aan-' vaarding van de maagdelijke geboorte, i')


1) Machen, a.w. p. 253.

2) Das Evangelium des Johannes», 1912, .p. 72—77, p. 709

—712. 3) Machen, a.w. p. 255.

4) 't Ware ondenkbaar, dat Johannes, die Maria in zijn huis heeft opgenomen, van dit feit geen kennis droeg. Dat hij niet uitdrukkelijk de maagdelijke geboorte noemt mag ook in verband met het doel van zijn Evangelie gebracht worden. Hij heeft de anderen willen aanvullen.

5) Orr, p. 114—121.

6) E. Hennecke, N. T. Apocryphen2, p. 81.

7) Aangehaald bij Machen, a.w. p. 275.

8) Kommentar zum N. T. aus Talmud und Midrasch. Matth. 1922, p. 49.

9) Zoo Harnack, Dogmengeschichte, I^, p. 113. F. Hauck, Theol. Handkommentar zum N. T., III, 1934, p. 23.

10) A. Edersheim, The life and times of Jesus the Messiah 2, 1884, II, p. 710, haalt 456 plaatsen aan, die Messiaansch bij de Joden werden uitgelegd, maar noemt niet Jes. 7:14.

11) Bomhauser, a.w. p. 43 v.

12) Machen, a.w. p. 296—315.

13) Vgl. A. Jeremias, Das Alte Testament im Lichte des Alten Orients*, 1930.

14) Art. R. G. G., P, sp. 1605.

15) a.w. III2, p. 310.

16) Zooals P. Althaus, Grundrisz der Dogmatik II, 1932, dit doet.

17) World Pictures in the New Testament, Mattheus, 1930, p. 65.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1940

De Reformatie | 8 Pagina's