GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XIV)

Wanneer de oorsprong van den privaten eigendom, •blijkens de Heilige Schrift in haar verbanden en in het licht van de eenheid van Gods werken bepaald moet worden vóór den zondeval en niet eerst daarna, dan dienen wij toch nog wel even aandacht te geven aan de opmerking, die wel is gemaakt, dat God in Gen. 1 VS 28 Zijn opdracht tot vervulling en onderwerping van de aarde aan den mensch in het meervoud gaf. Dit zou wijzen op het communaal karakter van dit gedeelte van de taak van den mensch. Op dat communaal, gemeenschappelijk karakter wijst b: v. ook dr W. A. van Es in zijn „De Eigendom in den Pentateuch", blz. 52.

Toch meenen wij, dat dit niet verplicht tot het ontkennen van den privaten eigendom vóór den zondeval. Immers deze opdracht uit Gen. 1 : 28 wordt door God aan Noach en zijn zonen in Gen. 9 : 1 en 2, ten deele zelfs woordelijk, herhaald. Toen was er reeds de private eigendom, want het is wel opval'end, dat bij de eerste feiten, die ons na den zondeval door de H. Schrift worden medegedeeld ook dit is, dat Abel bracht van de eerstgeborenen z ij n e r schapen en van hun vet. En dan lees ik: e HEERE zag Abel en zijn offer aan (Gen. 4:4). Evenzeer als Gen. 9 : 1 en 2 den privaten eigendom onderstelt, bij de uitvoering van de daar door God herhaalde en bevestigde Scheppingsopdracht, zoo kan ook, wanneer God dn Gen. 1 : 28 aan de menschen in den meervoudsvorm Zijn opdracht voor de eerste maal geeft, op grond van de verscheidenheid in gaven en talenten, in welke verschelde nheid zoowel vóór als na den zondeval in het geschapene, en ook blijkens de profetie straks in het komende rijk der heerlijkheid, Gods Scheppers Wil en Heerlijkheid luisterrijk aan den dag treedt, geconcludeerd worden tot ieders onderscheiden aandeel in de opdracht tot heerschappij, in rijke variatie, welke heerschappij het wezen van den eigendorn uitmaakt. Zoo besluiten wij tot den privaten eigendom in beginsel aanwezig vóór den zondeval.

Wij meenen, dat hierbij ook de zaak van „hof" en „stad", door prof. dr K. Schilder aan de orde gesteld in zijn „Wat is de hemel? " (blz. 250), de aandacht komt vragen en dat met name in een te uitsluitend, of wel een te beperkt, rekening houden met „den hof" en het buitensluiten van de ontwikkeling tot „stad" uit zijn overleggingen, mede een der oorzaken moet worden gezocht, - waarom men in den staat der rechtheid den privaten eigendom niet aanwezig acht in beginsel.

Dr W. A. van Es vestigt in zeer bepaalden zin op het karakter van dien hof van Eden de aandacht, wanneer hij op blz. 45 van zijn meergenoemd proefschrift schrijft: „In het vijftiende vers (van Gen. 2, G.) staat dan ook, dat de HEERE God den mensch namen hem zette in den hof van Eden, om dien te b o u - Tven en te bewaren", waarop hij dan laat volgen: „In zulke omstandigheden kon er v a n zelfs t a n d i g e'n e i g e n d o m van den mensch geen sprake zij n". Hierbij wordt dus uitsluitend gesproken van dat bouwen en bewaren van den hof van Eden; doch die mensch ontving ook de opdracht tot vervulling en onder-Tverping van de aarde. De hof zou uitgroeien tot een stad. Dr van Es betoogt dan verder, dat de algeheele afhankelijkheid van den mensch van God, het zelf «igendom zijn van God, hetgeen het beste kan worden vergeleken met den staat van slavernij, om een Iseeld te ontleenen aan het menschelijk leven, den eigendom uitsluit, want, zegt deze schrijver, „een slaaf nu ian zich nooit in den rechten zin des woords eigendom verwerven". Het is maar de vraag wat men onder „den rechten zin des woords" verstaat. Wij verstaan daaronder in de verhouding van Schepper tot schepsel alleen opdracht tot heerschappij, en daaruit voortvloeiende beschikkingsrechten, doch nimmer absoluten eigendom; dit geldt zoowel na den zondeval als •daarvóór. Wat dat betreft is de positie ongewijzigd gebleven, en is) er ook nu van „zelfstandigen eigendom van den mensch", waarover dr van Es in iet bovenstaande sprak, in deze zondige wereld geen sprake. God alleen was en is en blijft Eigenaar.

Vanzelfsprekend erkent dr van Es dit laatste niet minder dan wij. Alleen maar, in het bovenstaande redeneert hij niet dienovereenkomstig; want anders had dit betoog van zijn kant achterwege kunnen blijven. Het verdient opmerking, dat dr van Es in dit verband ook in geding brengt, dat God Zich na den zondeval van de aarde terugtrok; op grond van die overweging komt hij tot de gedachte: „En in deze lossere betrekking tusschen den mensch en God komt nu ook de menschelijke eigendom op" (blz. 47, proefschrift).

Dit spreken van een „1 ossere betrekking" tusschen den mensch en God kan mij niet bekoren, en klinkt mij wat deïstisch in de ooren, in verband althans met de daaraan hier vastgekoppelde gedachte, dat alleen wat wij zouden willen noemen de „Deus a, bsconditus", de Zich verbergende God, die het ontoegankelijk licht bewoont en niet de „Deus revelatus", de Zich openbarende God, door Zijn verberging eerst het ontstaan van den privaten eigendom mogelijk maakt. Gods nabijheid wordt door den gevallen üiehsch wél niet meer ervaren gelijk vóórdien in den hof van Eden, maar wat zijn betrekking tot God betreft, geldt, dat God ook den gevallen mensch in Zijn greep heeft en ook Zijn volle eigendomsrechten op dien mensch en ook op de om zijnentwil vervloekte aarde behoudt. Het is waar, op alles werkt sinds den zondeval de zonde storend in, ook op de vervulling van die Scheppingsopdracht van Gen. 1 : 28; de rentmeester gaat zich veelal als eigenaar gedragen, a's zelfstandig en onafhankelijk eigenaar, en acht zich van God den Eigenaar ontslagen; doch deze waan verandert niets aan de feitelijke positie: od is Eigenaar, de mensch is Zijn rentmeester.

En voorts geldt, dat niet alleen „de hof" maar ook „de stad" in eerste ontwikkeling werden gestuit. Wij verwijzen naar hetgeen prof. dr K. Schilder dienaangaande opmerkt in zijn „Wat is de hemel? " (blz. 250): „En, wijl alle gemeenschap in den zuiveren staat der ongerepte dingen zich geleidelijk organiseert in een natuurlijke ontplooiing van het patriarchaal geregeerde leven, daar zou dat eerste menschenpaar zich ook gaandeweg ontwikkelen in den „'s t a d s - v o r m".

Deze vorm nu zou leiden tot een ontplooiing van het menschenleven in een verscheidenheid, zooals wij die nu niet meer ker.nen. Want de zonde stompt af, doet de oor.spronkelijke beerliikheid verschrompelen, zoodat de variaties nu niet mecder doch eer minder zijn, dan in den staat der rechtheid, omdat de rijkdom der verscheidenheid nu niet ten vo'.le doorbreken kan. Prof. Schilder schrijft over dien Staat der rechtheid ook dit: „er zouden zijn leiders en geleiden"; dit wijst < jp subordinatie bij de coördinatie, welke evenzeer aanwezig zou zijn* geweest. Geen cliché-creatijren, maar „mensehen Gods", rijk toegerust, de één met meerdere lichaamskracht tot onderwerping der aarde, de ander met meerdere wijsheid en verstand tot het ontwerpen de plannen daartoe; de één betrokken bij de leiding, de ander bij de directe uitvoering van het groote werk, dat God den mensch te doen gaf en ook nu nog geeft. „In vrede zou „de stad" zich institueeren, en opbloeien, tege'ijk met „den hof"." (Wat is de hemel? , blz. 250).

Het zal duidelijk zijn, dat wij op grond van het bovenstaande onmogelijk instemmen kunnen met dr van Es, wanneer hij het verschil tusschen den toestand vóór en na den zondeval aldus formuleert: „Daarom werd voor het beginsel der coördinatie dat der subordinatie of onderschikking in de plaats gesteld". (Proefschrift, blz. 75). Veeleer achten wij, dat de coördinatie tot de hoogste prestaties in staat zou hebben gesteld juist door een gehoorzaam in stand gehouden subordinatie bij het werk. Want in een positie, waarbij a'len staan in den dienst van God, zou deze subordinatie of onderschikking geen mindere heerlijkheid zijn geweest; de ééne mensch zou in heerlijkheid van dienstvervulling verschild hebben van den anderen mensch, evenzeer als de eene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster; maar beiden en allen zouden vol geweest zijn van den éénen eeredienst aan God den Schepper.

Wanneer wij tenslotte den privaten eigendom in den staat der rechtheid gegeven achten, dan vindt deze gedachte ook waardevolle ondersteuning, wanneer wij letten op den mensch zelf met de hem verleende gaven en talenten. Ook daarover is hij rentmeester en geen eigenaar, omdat God de Eigenaar is ook van den mensch, die door Hem geschapen werd. Met instemming citeeren wij in dit verband dr W. A. van Es, die in zijn proefschrift op blz. 49 bij de behandeling van de betrekking tusschen den eigenaar en zijn goed deze o.i. juiste gedachte neerschrijft: « „dat de mensch reeds bij zijn schepping in zijn lichaam een gedeelte van de stoffelijke wereld onder zijn heerschappij heeft genomen". — Ieder mensch is daarom rentmeester, ook al zou hij verder zonder aardsche goederen zijn, God gaf hem^ geest en lichaam, beide met onderscheiden gaven en talenten toegerust en gaf hem opdracht daarmede te woekeren in Zijn dienst.

De mensch Gods rentmeester, ook wat betreft zijn eigen lichaam en geest. Dat is inderdaad groote rijkdom, met groote verantwoorde'ijkheid. Dit gold van het leven in den staat der rechtheid; bleef (zij het ook door de zonde aangetast) toch nog gelden van het leven na den zondeval; en geldt eerst weer recht van het leven, dat verlost is door het dierbaar bloed van den Zoon yan God. Wij denken hier aan 1 Oor. 6 : 20: „W ant gij zijt duur gekocht: oo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Gods zijn".

Dat is evenwel wat anders, dan de leuze: „d e mensch meer waard dan gou d", die tegenwoordig over het menschelijk leven wordt uitgeroepen met een verkeerd beroep op de Heilige Schrift, zooals wij volgende week hopen aan te toonen.

P. Groen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's