GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

Oordeel naar waarheid

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III, Slot)

Oordeel naar waarheid (III, Slot)

Met het voorafgaande zijn we al een belangrijk eind gevorderd in de richting van een zuivere verklaring van de verzen 14 en 15. Toch zijn nog enkele aanvullingen noodig.

Allereerst naoeten we bizondere aandacht schenken aan de woorden „dezen zijn zichzelven een wet". Wat bedoelt de apostel hiermee?

Volgens Greijdanus erkent hij aldus, dat ook de heidenen wel daden verrichten, die in overeenstemming zijn met de wet. Paulus zegt hier, dat ook de heidenen eenige kennis van Gods wet bezitten.

Van Leeuwen omschrijft de slotwoorden van vs 14 aldus: „Er is bij hen dan nog een norm en regel der gerechtigheid".

Maar eigenlijk staat wat men er op die manier van maakt toch niet in den tekst. Welke functie van de wet schuift Paulus n.l. in dit hoofdstuk naar voren? Wel: die van norm van b e o o r d e e l i n g voor de rechtbank van God (Vgl. vs 12).

Als dus in vers 14 gezegd wordt, dat de heidenen zichzelf een wet zijn, dan beteekent dfl, t dit: zij zélf vormen den maatstaf, waarinaar Go|d hen oordeelt.

Alleen maar: men moet dat niet verkeerd verstaan, als zouden de heiden menschen individueel naar zichzelf gemeten worden. Want dat zou zinloos zijn en de opheffing van het rechtsgeding beteekenen.

Hier staat, dat een heiden volk collectief in zichzelf een maatstaf van beoordeeling vindt straks bij het gericht voor Gods troon.

Nietwaar? in het vorig artikel bleek, dat Paulus begon met den Jood uit te schakelen als aanklager van den heiden. De Sinaïtische wet is niet de maatstaf, waarnaar de heiden straks gevonnist wordt. Niet de Jood oordeelt den heiden.

Maar dat is nog enkel negatief. Positief laat Paulus nu volgen: de heiden oordeelt den heiden. Dat is de zin van de woorden „de heidenen zijn zichzelf een wet": onder afwijzing van de inmenging der Joden poneert Paulus daarmee de „h e - a u t o n o m i c" der heidenen, d.w.z. hun , , zelf genoegzaamheid" bij eigen berechting.

Deze uitleg vindt zijn bevestiging in de woorden „onder elkander", die even later volgen. Wij mo^SVen daarbij in'de tweede plaats nog stilstaan. Ze zijn n.l. voorzoover we hebben nagegaan nog niet voldoende nauwkeurig uitgelegd.

Er is wel over gestreden of met „elkaar" personen zijn bedoeld, die die gedachten koesteren (ev. ook uitspreken), dan wel die gedachten zélf. De •laatste meening is van Leeuwen toegedaan, terwijl Greijdanus zich op het eerstgenoemde standpunt plaatst. In het eerste geval is men van oordeel, dat de beteekenis der woorden deze is: er is bij de heidenen wederzijdsche beoordeeling van elkanders handelingen (Gr.); in het tweede geval ziet men het zoo:

, .De overleggingen na de bedreven daad slingeren heen en weer, zijn van tegenstrijdigen aard, wanneer zij opkomen in het hart" (v. L.).

Maar hoe dan ook: steeds acht men hier gesproken van een wederzijdsche beschuldiging.

Anders uitgedrukt: men beschouwt „elkander" als het lijdend voorwerp van „beschuldigen" (resp. „verontschuldigen"). Maar ik geloof niet, dat Paulus zich, was dat zijn bedoeling geweest, zóó in het Grieksch had kunnen uitdrukken. '•)

Het voorzetsel dat de Stat. vert. met „onder" heeft weergegeven beteekent eigenlijk „tussehen". (In eerster instantie heeft het dus plaatselijken, in tweeder evenwel ook tijdelijken zin.) In nietletterhjke beteekenis, zooals hier, komt het nog slechts éénmaal vaker voor in het N.'T. en een vergeUjking met déze plaats is van opmerkehjk groote waarde voor het verstaan van den eigenlijken zin hier.

In Matth. 18 : 15 lezen we: Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussehen u en hem allee n ". Dtaar wordt dus met het voorzetsel „tussehen" de kring aangeduid w a a r b i n n e n een kwiestlie wordt uitgevochten!

„Onder elkaar" beteekent dus zooveel als: „in eigen (besloten) kring" (precies als in het Nederlandsch !)

Nu krijgt in onzen tekst (Rom. 2 : 15) het „onder elkaar" een zwaar accent door zijn plaatsing vóóraan in den zin. Er wordt daarin nog eens de nadruk op gelegd: e heidenen maken het voor Gods rechterstoel onder elkaar wel uit; Joden wordentot de zitting niet toegelaten!

Er zijn nóg enkele argumenten aan te voeren voor de zienswijze die wij hierboven verdedigden. Het eerste heeft betrekking op de verbinding van de verzen 14, 15 met de omliggende, het tweede op den inhoud van 14, 15.

Men is het er wel over eens — Greijdanus en van Leeuwen inbegrepen — dat de lezing die onze Stat. vert. in den aanvang van vs 17 volgt, niet de juiste is. Het vers begint volgens andere handschriften niet met „zie", maar met „maar indien". Deze lezing is vrij zeker de oorspronkelijke. (De andere is gemakkelijk te verklaren: het maakt maar één letter verschil.) Nu voelt men wel, dat met „maar indien" een andere mogelijkheid wordt gesteld. Paulus werkt hier een twééde geval uit. Inderdaad had hij in vs 12 twee gevallen onderscheiden in het oordeel: Ie menschen zonder twet (heidenen); 2e menschen onder de wet (Joden). Dat hij de tweede groep behandelt in vss 17 en vlgg., zal wel niemand betwisten. Maar waar bhjft op Greijdanus' standpunt de uitwerking van het éérste geval? Bij hem hangt het , , maar indien" in de lucht d o o r d a t hij vss 13—15 er t u s ­ sehen uitgelicht heeft. Maar laten we die hun plaats behouden, dan is de zaak gezond. Immers: nu zien we met het „want wanneer (vs 14) de éérste mogeUjkheid van vs 12 behandeld.

Eigenlijk raakt ook dit argument reeds den zakelijken inhoud van vss 14, 15. De formeele samenhang tussehen 12, 14, 17 laat geen andere opvatting toe, dan in 14, 15 gesproken te achten van het oor-

deel over de heidenen op den gerichtsdag, nu in 17 vlgg. zoo kennelijk gehandeld wordt over; de berechting der Joden (vgl. vs 27).

Maar een tvi^eede overweging maakt het nog veel aannemelijker, dat de zakelijke inhoud van 14, 15 inderdaad zoo moet zijn als hierboven werd aangewezen. We herinneren ons nog wel uit het vijfde artikel (2de helft), dat Paulus vaak de redeneering volgt , , van + via O naar —", als hij iemand bestrijdt. Bij hoofdstuk 4 kwamen we tot de conclusie, dat men daar de eind fase van zijn polemiek niet had onderkend. Hier echter heeft men de tusschen schakel over het hoofd gezien.

Immers: bij den aanvang van dit hoofdstuk vonden we den Jood, die met z ij n wet klaar stond om den heiden te oordeelen. Aan het slot echter (vs 27) zien we de rollen radicaal omgekeerd: de heiden oordeelt den Jood. Maar dan moéten we, als we Paulus' wijze van doen eenmaal kennen, als overgangsstadium toch wel dit verwachten: de heiden oordeelt den h e i d e n (oftewel: de heidenen oordeelen zichzelf).


1) De apostel .zou zich hier - dan eigenUjk van vertaald Latijn hebben bediend, dunkt me. Maar dat zal wel niemand aannemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juni 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 juni 1949

De Reformatie | 8 Pagina's