GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Enige cijfers en feiten betreffende Vrouwenarbeid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enige cijfers en feiten betreffende Vrouwenarbeid

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een vorig maal spraken wij van feiten, die ons dwingen. Deze zijn er ongetwijfeld ook in het leven van de arbeid. Zo hebben b.v. de grote uitvindingen tegen het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw geleid tot wat wel genoemd wordt de industriële revolutie, waarbij de grote fabrieken de productie van de huisindustrie en van de particuliere ambachtsbedrijven goeddeels gingen overnemen. Hierdoor werden zeer vele zelfstandige beoefenaars van een ambacht gedwongen, voor zover zij niet zelf mede de stoot gaven voor het aanpakken van de mechanische productie, om in loondienst bij anderen te gaan werken. Het gold hier een ontwikkeling, die niemand kon tegenhouden. De feiten dwongen. Zulk een dwang der feiten nu valt ook waar te nemen ten opzichte van de vrouwenarbeid. Was het b.v. met het weven van kledingstoffen eeuwen lang vanaf de grijze oudheid zó gesteld, dat dit vrouwenarbeid was, die binnenshuis werd verricht of op z.s-vroonhoeven, als in de vroege Middeleeuwen (hetgeen o.a. verklaart, dat wij in de eerste duizend jaren van onze jaartelling nooit van het ambacht van weven gewag gemaakt vinden), ook hier deed de machine haar intrede. De spinmachine en de mechanische weefstoel namen deze arbeid van nijvere vrouwenhanden over. Er ontstond een textielindustrie en in aansluiting daarop een kledingindustrie, met winkels', waarin deze kleding werd verhandeld. Ook deze ontwikkeling van het leven viel

niet tegen te houden. Gevolg daarvan was, dat een deel van de vrouwenarbeid binnenshuis kwam te vervallen en naar industrie en handel werd verlegd. Het spinnewiel werd een antiek meubelstuk. Doch dit was nog maar één kant van de zaak. Want was vroeger de stof zelf thuis geweven en de kleding zelf merendeels daaruit vervaardigd, voor zover zulks niet door ambachtslieden uit het gilde der kleermakers („Snijers") geschiedde, nu moest deze kleding gekocht worden, hetgeen meteen de behoefte aan geld van het gezin deed toenemen. (Vgl. Het vraagstuk van den Bedrijfsraad der vrouw in Nederland, door Mr Clara Wiehmann, uitgave H. J. v. d. Garde & Co., Zaltbommel, 1913, blz. 23—25). Door deze beide dwingende feiten nu, het verleggen van de vervaardiging van stoffen en kleding naar de industrie, en de deiarmee gepaard gaande gestegen behoefte aan geld voor het gezinsonderhoud, werden vrouwenhanden min of meer stil gelegd en dwongen de levensomstandigheden met name de dochters uit de gezinnen, doch ook vele gehuwde vrouwen deden helaas daaraan mee, om haar arbeid buitenshuis te zoeken. Wij bedoelen daarmee allerminst te zeggen, dat met dit gebeuren de beroepsarbeid van de vrouw een aanvang nam, zij nam alleen hierdoor toe. Reeds in de Middeleeuwen toch namen hier te lande ook de vrouwen hun plaats in de ambachten in, zodat er b.v. naast de „gildebroeders" ook „gildezusters" waren. Er zijn dan ook maar weinig bedrijven, waarin in het geheel geen vrouwen voorkwamen in die tijd. In 1477 klaagden de kleermakers te Zutphen reeds over de concurrentie der vrouwen en wel om deze reden: „ende konnen sij een luttel anders maken, dat maken sij om half geit Waarom zij dan ook, aan de raad der stad adresseerden als volgt: „Lieve heren, wes en luttel hiermede op verdacht ons aermen.dinstes willen ende wie altijt geerne doen wiUen, wes ghij ons begerende sijt, ende ghij en hebt ommer ghenen dinst van den vrouwen, dan schaed e. (Aangehaald door Mr Clara Wiehmann, in eerder genoemde studie, blz. 17). Zelfs kwamen de vrouwen in het schildersgilde voor (een ambacht, waarmee schrijver dezes nogal nauwe relaties onderhoudt), waar zij het ambacht der huisschilders — oudtijds ook wel „kladschilders" genoemd — uitoefenden. Zo vermeldt een rekening uit Dordrecht van het jaar 1599: „betaelt aan Lysken de schilster, van dat sij het nieu huysken in de Raempt geschilderd heeft, daarvoir betaelt 6 gulden 10 stuiver". (Aangehaald door Mr Clara Wiehmann, in haar eerder genoemde studie, blz. 17—25). En in een Register van J. W. van Leenhoff uit het begin der vorige eeuw, komen o.a. de volgende, vrouwelijke Rotterdamse beroepen voor, die alle reeds lang uitgestorven zijn met de herinnering eraan: „kaaszetsters bij de Stads-waag", „Hoofdvrouwen der Steenzetsters en draagsters van. Dakpannen", „keurvrouwen van mosselen", „hekkenzetsters op de beestenmarkt", „Meetsters van aardappelen en knollen", „roefven-bezorgsters" („roefven" is het meervoud van roef; een roef is een schuin oplopend deksel van een doodkist, G.) om maar niet meer te noemen. De vrouw heeft alle eeuwen door aan de beroepsarbeid deel genomen. Een nadere beschouwing van het arbeidsleven der vrouw in het verleden zou ons evenwel te ver voeren. In het voorgaande noemden wij de oorzaken, die tot 'n toename van de beroepsarbeid der vrouw hebben geleid, in deze en de vorige eeuw. Toen de vervaardiging der kleding niet langer binnenshuis geschiedde en in de fabrieken ging plaats vinden, volgde de vrouw haar werkstuk na, want het is een merkwaardig verschijnsel, dat tot nu toe, bhjkens de beroepstelling van 1947 een zeer groot aantal vrouwen en meisjes in de kledingindustrie werkzaam is en wel ruim 10 pet. van het totale aantal in beroep werkende vrouwen. De kledingindustrie is blijkens de beroepstelling van het Centraal Bureau van de Statistiek voorts ook de enige industrietak, waarin de vrouwen in de meerderheid zijn tegenover de mannen (95.444 vrouwen tegenh over 59.601 mannen). Deze beroepstelling van 't C.B.S. geeft tevens aan, dat van aUe" bedrijfsklassen, waarin maimen, zowel als vrouwen werken, en dit is in alle bedrijfsklassen het geval, de vrouwen alleen in de bedrijfsklassen Winkels en Huiselijke diensten, behalve de reeds genoemde bedrijfsklasse van Kleding en Reiniging, in de meerderheid zijn ten opzichte van de mannen.

Het proces van de vervanging van handenarbeid door mechanische arbeid heeft zich op het natuurhjk arbeidsterrein van de vrouw niet uitsluitend beperkt tot de kleding. De ontwikkeling staat in dezen niet stil: wasmachines, stofzuigers, gas en electriciteit als warmte-en krachtbronnen met daaraan gekoppelde huishoudelijke toestellen, hebben de arbeid van de vrouw in de eigen huishouding, vergeleken bij vroeger, verlicht. Voorts is er ook een belangrijke voedingsmiddelen-industrie ontstaan, die een deel van het werk, dat de huisvrouw vroeger zelf deed, voor haar rekening heeft genomen. Ook al geven wij gaarne toe, dat dit alles niet uitsluitend mag worden beoordeeld als vermindering van het gezinswerk, omdat er stellig ook een verruiming van de levensmogelijkheden in is gelegen, toch is het feit niet te loochenen, dat steeds meer de industrie erop uit is, om de vrouw het werk thuis zoveel als kan uit handen te nemen. Het verschijnsel, dat ook in kringen, waar de financiële noodzaak er niet direct toe dwingt, de ongehuwde dochters, voor wie er toch ook een opdracht van Godswege ligt tot arbeiden, steeds meer haar arbeid buitenshuis gaan zoeken, vindt dan ook voor een deel in de genoemd© factoren van het wegvallen en de vermindering van bepaalde gezinsarbeid voor de vrouwen en meisjes, zijn natuurlijke verklaring.

Dat onder de druk van de genoemde feiten zich een dienovereenkomstige aanpassing in het arbeidsleven van de vrouwen heeft voltrokken, laat zich vervolgens ook aflezen uit de cijfers. Wij putten daarvoor weer uit de interessante publicaties van het Centraal Bureau van de Statistiek. Wij vinden daarin, dat van het totaal der in een beroep werkzame personen, mannen en vrouwen samen, de vrouwen het volgende, achter het jaartal geplaatste percentage hebben uitge-TYl3 3 KT '

1899 — 22.5 % vrouwen. 1909 — 23.9 % 1920 — 23.2 % 1930 — 24 % 1947 — 24.4 %

Wij kuimen deze toename van het aantal vrouwen, die in een beroep werkzaam zijn, met behulp van de cijfers van het C.B.S. ook nog op een andere wijze bepalen, door na te gaan, welk percentage van de totale vrouwehjke bevolking van Nederland in een beroep werkzaam is. Dan vinden wij de navolgende cijfers:

1899:16.8 %. 1909:18.3 %. ' • ? 1920:18.3 %. 1930:19.2 %. 1947:19.5 %.

Van deze laatste cijferreeks zullen we hierbij ter vergeHjking die der maimen laten volgen, waarbij wij dus aangeven, het percentage der in een beroep werkende mannen, berekend over de totale mannelijke bevolking :

1899:59.1 %. 1909:59.4 %. 1920:61.3 %. 1930:61.3 %. 1947:61 %.

Ook bij de mannen is er dus een stijging van het percentage personen, die een beroep uitoefenen, ten. opzichte van de beroepslozen (bevattende o.a. kinderen en gepensionneerden). De stijging bij de vrouwen is evenwel sterker, terwijl tevens valt op te merken, dat bij de mannen het percentage van 1947 een daling van 0.3 pot. te zien geeft, terwijl dat der vrouwen met 0.3 pet .toenam, vergeleken met 1930.

Met het bovenstaande hopen wij met cijfers en feiten gestaafd te hebben, dat de beroepsarbeid der vrouw, overigens, zoals gezegd, een eeuwenoude zaak, in onze eeuw ononderbroken aan het toenemen is, afgedacht van de stilstand tussen 1909 en 1920. Dit feit wettigt ook, dat wij ons in deze rubriek in dit en de voorgaande artikelen ermee bezig gehouden hebben. En daarmede keren we weer terug van de beschouwing der dwingende feiten tot de bevelende normen. Bij dit toenemen van de beroepsarbeid der vrouw gaat te meer klemmen de vraag: welk beroep zuUen onze Gereformeerde meisjes kiezen? Zullen zij blijven in de üjn van Gods bepaling van de taak van de vrouw in het leven, als die van hulp, die bij de man past? Tot slot hopen wij een volgend maal daarover onze gedachten nog iets nader te preciseren en te detailleren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Enige cijfers en feiten betreffende Vrouwenarbeid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's