Daar onderstaand zeer kalm
Daar onderstaand zeer kalm en ernstig stuk door het 'S^ag. Weekblad geweigerd werd, zoekt de schrijver, de heer Milo, van Haarlem, bij ons een schuilplaats.
Zij ze hem gegund.
Het op den index geplaatste stuk luidde aldus:
Aan de Redactie van het Waeeniugsch Weekblad.
Mag ik, terwille van het beginsel, eenige plaatsruimte voor het volgend schrijvenvan u vragen in uw bladj al kom ik wellicht wat laat ?
In uw nummer van 22 Dec, 1.1. geeft u op een drietal stellingen in de Heraut een drietal varianten, gelijk u ze noemt.
De eerste stelling met haar variant luidt aldus : »Niemand heeft het recht iemand een belofte af te nemen, die hem in strijd zou kunnen brengen met Gods Woord of met zijn consciëntie." Var. > Niemand heeft het recht eene belofte, aan wien ook, af te leggen, waarvan hij vermoedt dat ze hem in strijd zou kunnen brengen met Gods Woord".
Hierop nu teeken ik alleen aan dat volgens Dr. Kuyper »alle beding van gehoorzaamheid of verband van belofde of gehoudenheid tot onderwerping aan menschelijke bevelen, altoos en onder alle omstandigheden, beperkt is door de alles beheerschende voorwaarde overal en die nooit hoeft uitgesproken, omdat ze altoos vanzelve spreekt, voor zooverre hiermede niet te kort wordt gedaan aan de gehoorzaamheid jegens God" i). Hij verwerpt dan ook de door mannen van naam verdedigde theorie: »zoolang ge onder de bestaande kerkorde verkeeren blijft, zijt ge gehouden u naar die kerkorde te gedragen". 2) In beginsel is dit zoo. Want alle mensch, die eigen wil of kennis voor Gods wil en de kennis die een ander daarvan heeft en waaraan die ander dus gebonden is, in de plaats zoekt te stellen, begaat de schrikkelijke zonde van zich zelf tot God te maken. De vraag is enkel, of het beroep op de conscientie oprecht, de macht die het bestaande verband invoerde, daartoe bevoegd en het recht der gemeenschap erkend was. Evenwel zou ik gelijk ik reeds voor maanden schreef, het in onzen tijd veiliger achten, deze gebondenheid aan de Schrift uit te doen spreken door de opzieners en leden onzer kerken. In het burgerlijk leven wordt nooit een belofte van gehoorzaamheid aan de wet geëischt van wie meerderjarig is en wordt dus stilzwijgend een grenslijn erkend in de conscientie. Maar zulk een stilzwijgende overeenkomst bestaat in onze kerken niet. En als de thans bestaande kerkbesturen daarmede geen genoegen nemen, dan moeten leden en opzieners eenvoudig alle belofte van gehoorzaamheid aan de reglementen weigeren. Ik zelf heb die belofte dan ook niet gedaan, omdat ik de door u genoemde moeielijkheid voorzag. Overigens dunkt het mij dat de stelling en haar variant op hetzelfde nederkomen, de eerstede zaak aan de zijde van den afnemer, de andere dezelfde zaak aan die van den aflegger der belofte formuleert.
De tweede stelling met haar variant luidt aldus: »Bovenal een kerk mag dus nooit anders een belofte afnemen dan onder stilzwijgend beding, dat deze belofte vervalt, zoodra zede conscientie in botsing met Gods Woord zou brengen." Var. «Ergerlijke prediking van de reservatio mentalis, leelijker nog dan de welbekende onuitgesproken gravamina."
Van een »reservatio mentalis", d. i. een leugenachtig voorbehoud, ben ik niet minder dan u een vijand. Met betrekking tot de belofte echter zie ik hier geen anderen uitweg dan dezen: Dat de persoon, die de belofte aflegt, recht heeft om te weten wat hij moet beloven. Zoo zou ieder moeten weten aan welke Synodale bepalingen hij gehoorzaamheid schuldig is, en moest het Bestuur waaraan het aanging, liefst de kerkeraad, hem bij tijds een exemplaar van die bepalingen doen toekomen, eer hij de belofte aflegde Ook zou het hem moeten vrijstaan om inlichtingen te begeeren over bepalingen die onduidelijk waren, als wanneer het aan hem zou staan om te beslissen of hij op zulke voorwaarden al dan niet lid wilde zijn, indien het niet gelukte om onder volstrekte gebondenheid aan de Schrift, tot overeensfemming te geraken. Wel te verstaan, zoolang men met een wettig kerkbestuur te doen heeft. Een onwettig kerkbestuur heeft zich eenvoudig aan elk, die zijn conscientie aan de Schrift bindt, te onderwerpen. Steeds heb ik het dan ook als een onchristelijke dwang der Synode veroordeeld, dat zij van jongelieden b. v. van r8 jaar gehoorzaamheid eischte aan bepalingen die ze niet kennen, en waarop zij toch maar ja moesten zeggen. En zeker hebt u onlangs ook gelezen, dat het Classicaal Bestuur de vereischte toestemming tot het aannemen van het beroep naar Maassluis aan Ds. Langhout weigerde, toen hij slechts gehoorzaamheid aan de regie menten wilde beloven voor zoover ze niet met Gods Woord strijdig waren. Blijk dat het Bestuur de reglementen boven de Schrift stelde, of de opzieners aan de Schriftuitlegging der kerkbesturen wilde binden 3).
Niet zoo haastig, hoor ik mij door u toeroepen, met verwijzing naar de derde stelling en variant, die aldus luiden: »De Synode der Hervormden, die u beloften afneemt waaruit botsing met Gods Woord voortvloeit, en u bij botsing den eiscli stelt dat ge haar kerk zult verlaten, verlaat hiermede zelve den Heere." Var, : »De leeraar die beloften aflegt, waaruit, naar zijn individueel begrip, botsing met Gods Woord voortvloeit, en bij botsing aan de Synode den eisch stelt om zijnentwil heen te gaan, verlaat hiermede zelf den Heer."
Voorop stel ik dat Dr. Kuyper zich hier heeft verschreven. Het is niet haar (der Synode) maar Jezus' kerk, waarin zij door list meer dan door geweld is ingedrongen.
Maar juist daarom is deze derde stelling met haar variant van veel beteekenis. Het is de oude strijd tusschen het recht van den enkele, van het bestuur en van de gemeenschap. Of korter gezegd: Bij wien berust het recht om op kerkelijk gebied den zin der Heilige Schrift vast te stellen, zoodra daarover geschil ontstaat? Van Gereformeerde zijde is steeds de stelling bepleit i'dat de kerk over de particuliere gevoelens oordeelt., niet de particulier over de Betijdenis der kerk" 4). En op die stelling schijnt u amen te zeggen als u in de variant op de laatste stelling eischt, dat de leeraar zijn individueel begrip moet prijsgeven voor de uitspraak der Synode of uittreden. Althans dit vloeit er wettig uit voort. En dan zeg ik van heeler harte amen op uw beweren, indien althans de Synode en verdere besturen organen der Kerk van Christus zijn en dus de kenmerken bezitten die de Schrift daarvoor ons aangeeft. Mag ik dan, naar de kennis die ik van de Schrift bezit, die kenmerken eens opnoemen? Vooral één hoofdstuk der Schrift komt ons daarbij te stade, waarvan ik wenschte dat het in onze dagen door alle belijders onzes Heeren biddend en nauwkeurig werd onderzocht. Ik bedoel Hand. 15, waar van de eenige wettige kerkvergadenng gemeld is, die het N. T, kent.
En dan staat zeker dit bovenaan en voor alle Christenen onwrikbaar vast, dat het eerste kenmerk is den Christus als Koning zijner kerk te erkennen. Hij getuigt toch zelf: »„Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen., onderivijst alle volken.... kerende hen onderhouden alles wat IK U geboden heb'" 5). En: „DE HEILIGE GEEST zal Mij verheerlijken" 6)
Slaan we verder het genoemde hoofdstuk uit de Handelingen op, dan viiiden we als tnveede kenmerk om orgaan des Heiligen Geestes te zijn, de volstrekte gebondenheid aan de Schrift. Er staat toch dat de heilige apostel Jacobus zegl: •DÜiermede stemmen overeen de woorden der Profeten., gelijk geschreven is" enz. ^). En wat de heilige apostelen toen mondeling deden, doen ze thans door hun schriften, d. i. het Nieuwe Testament 8), dat onbeperkt gezag heeft, gelijk zij zelven.
In de derde plaats wordt als kenmerk geëischt: de geestelijke eenheid met de kerk aller eeuwen. Te Antiochie, waar de twist uitbrak, bevond zich ook de heilige apostel Paulus. Er staat toch - DAIS er dan geen kleine wederstand en twisting geschiedde ^jr'PAULUS en Barnabas" 9). Toch vraagt de gemeente niet zijn beslissing, maar lezen we dat t> zij verordend hebben, dat Paulus en Barnabas en eenige anderen uit hen, zouden opgaan tot DE APOSTELEN EN OUDER LINGEN NAAR JERUZALEM over dcze vraag'' 9). Nu lezen we vroeger: „Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stefanus geschied was., gingen het land door tot Fenicié toe, en Cyprus, en Antiochie" 10), waaruit blijkt dat de gemeente te Antiochie uit die te Jeruzalem was ontstaan.
Ten vierde lette men op de wijze van samenstelling. Deze leeren we kennen uit het opschrift van den brief, die de beslissing der vergadering bevatte, aldus luidende: „de Apostelen en de ouderlingen en de broeders" 11). Hieruit volgt dat de gemeente recht van medewerking heeft zoodra het de zorg voor haar belangen betreft, en ook dat de opzieners door haar moeten worden gekozen. Er staat toch: y> En als zij hun in elke gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden" enz. 12).
En ten vijfde moet opgemerkt dat noch de gemeente te Antiochie, noch de heilige Apostelen er aan dachten, om te zeggen: Laat ons één zijn in Christus, dien we allen als onzen Zaligmaker belijden, en elkander in het punt der belijdenis vrijlaten, en ook niet: Laat ons dit overlaten aan de werking des Heiligen Geestez, die dit op zijn tijd in de harten der belijders zal beslissen. Het tegendeel blijkt voor de gemeente uit vers 2, terwijl we verder lezen: „En DE APOSTELEN EN DE OUDERLINGEN vergaderden te zamen, om op deze zaak te letten" 13).
Kort samengevat hebben we dus deze kenmerken : I. Jezus Christus is de Koning der kerk. 2. De Bijbel is de eenige regel van beslissing. 3. De kerk aller eeuwen is het Lichaam Christi, waaraan we gebonden zijn. 4. De leden der kerk moeten gekend worden in de behandeling harer zaken. En 5. ticmoet beslissing van geschillen in de kerk zijn.
En heeft het nu breed bewijs noodig, dat de Synode en verdere Besturen letterlijk niet één van deze aan de Schrift ontleende kenmerken bezitten ?
Maar dan volgt hier ook uit, dat ze geen organen van den Heiligen Geest kunnen zijn, maar naar Luthers woord, dat »wat niet uit God is, noodwendig uit den duivel moet zijn", de schrikkelijke gevolgtrekking niet te mijden is, dat de Besturen, die uit de organisatie van 1816 zijn geboren, organen des duivels zijn.
En diensvolgens moet ons besluit wel zijn, dat de Synode met den aankleve van dien, door wie Christus als zijn Koning belijdt, op geenerlei wijs MAG worden erkend., op straffe van de gehoorzaamheid aan, eti het strijden voor den wettigen Koning der kerk te verzaken. Geen belofte aan haar kan dus gelden, waar ze naar het oordeel van den Christen met zijn gebod strijdt. Maar wel hebben kracht de beloften aan den Koning der kerk door hare opzieners afgelegd, die we lezen in de Formulieren tot hun bevestiging. En och! of vele Irenischen, die zoo roepen van de heiligheid der beloften, aan een antichristelijke Synode gedaan, eens meer met deze beloften rekenden en zich voor God afvroegen, of zij deze zijn nagekomen.
En hiermede eindig ik. Zeer zult u mij verplichten met aan dit schrijven een plaats te willen verkenen in het eerstvolgende nummer van uw blad.
Met achting. Uw WelEerw. Zeer Gel.'dienstw. Dienaar G. MILO.
Dat we schreven : »de Synode eischt dat we kaar kerk verlaten zullen, " was geen verschrijven. Het was uit den geest der Synode gesproken. Zij houdt staande dat het niet de kerk des Heeren, maar de hare is, en daarom omschreven we haar eisoh in haar eigen taal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1887
De Heraut | 8 Pagina's